Pedagogische Systemen In De Kindertijd En Adolescentie
Summary
Volledige samenvatting literatuur en hoorcolleges PSKA
29 views 1 purchase
Course
Pedagogische Systemen In De Kindertijd En Adolescentie
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Dit document bevat een volledige samenvatting van alle literatuur en hoorcolleges die tentamenstof zijn voor het vak pska. De literatuur bevat hoofdstukken van Parke (H1, H4, H5, H7, H8, H9, H10, H11), hoofdstukken van Berns (H1, H4, H6, H7, H8, H12), hoofdstukken van plugged in, Valkenburg (H6, H1...
Pedagogische Systemen In De Kindertijd En Adolescentie
All documents for this subject (45)
Seller
Follow
annageffroy
Content preview
Social development - Parke, R. D., Roisman, G. I., & Rose, A. J. (2019). (H2: 14-36)
Twee hoofdfuncties van theorieën over de ontwikkeling van kinderen:
- Ze helpen met het organiseren en integreren van bestaande informatie naar coherente
en interessante verhalen over kinderen hun ontwikkeling.
- Ze leiden tot testbare en belangrijke, falsificeerbare hypotheses en voorspellingen over
kinderen hun gedrag.
Freud’s psychodynamische theorie: psychologische groei wordt bepaald door onbewuste, biologisch
gebaseerde driften en instincten, zoals seks, agressie en honger, en wordt gevormd door
ontmoetingen met de omgeving, vooral andere gezinsleden.
De ontwikkelende persoonlijkheid bestaat uit 3 onderling verbonden delen:
- ID: werkt op het plezier principe en probeert het plezier te maximaliseren.
- Ego: probeert behoeftes te bevredigen door passend, sociaal constructief gedrag.
- Superego: verschijnt wanneer het kind zich internaliseert (=aanvaard en absorbeert) de
moraal, waarden en rollen van de ouders en de samenleving en ontwikkelt een
vermogen om deze toe te passen in zijn eigen daden.
Freud’s ontwikkelingsfases:
0-1: Oral fase – focus op eten en dingen in de mond doen.
1-3: Anal fase – nadruk op toilet training (eerste ervaring met discipline en autoriteit).
3-6: Phallic fase – seksuele behoeftes worden groter, wat ervoor zorgt dat ze nieuwsgierig worden en
zich bewust zijn van gender verschillen (kritische periode voor vorming van gender identiteit).
Oedipus complex: jongens raken erg gehecht aan hun moeder. Ze voelen zich jaloerse rivalen
van hun vader en tegelijkertijd zijn ze bang dat hun vader hun straf geeft.
Electra complex: meiden focussen zich op seksuele gevoelens voor vader en beschuldigen
moeder van het gebrek aan een penis.
6-12: Latency fase- sexuele behoeftes onderdrukt, nadruk op opvoeding en het begin van
bezorgdheid voor anderen.
12-20: Genital fase – met de puberteit komen seksuele verlangens weer naar boven en adolescenten
en volwassenen uiten deze behoeftes in romantische relaties met leeftijdsgenoten.
Erikson’s psychosociale theorie: theorie komt op hetzelfde neer als die van Freud, alleen hij heeft de
ontwikkelingsfases uitgebreid en hij heeft deze opgedeeld in taken en risico’s als deze taken niet
worden volbracht in de fases.
0-1: infancy:
Taak: ontwikkelen van basic vertrouwen in jezelf en anderen
Risico: wantrouwen van anderen en ontbreken van zelfvertrouwen
1-3: early childhood:
, Taak: leren van zelfcontrole en het tot stand brengen van autonomie
Risico: schaamte en twijfel over je eigen vaardigheden krijgen
3-6: Play age:
Taak: ontwikkelen van initiatief in het beheersen van de omgeving
Risico: schuldgevoel over agressiviteit en durven krijgen
6-12: school age:
Taak: ontwikkelen van industrie
Risico: gevoel van minderwaardigheid over echt of ingebeelde gefaalde taken
12-20: adolescentie:
Taak: gevoel van identiteit bereiken
Risico: verwarring over wie je wilt zijn
20-30: jonge volwassenheid:
Taak: intimiteit bereiken met anderen
Risico: vermijding van anderen en isolatie
30-65: volwassenheid:
Taak: jezelf uiten met generativiteit
Risico: beperking om kinderen, ideeën of producten te creëren en dit leidt tot stagnatie.
65+: mature age:
Taak: integriteit bereiken
Risico: twijfels en onvervulde behoeftes leiden tot wanhoop.
Beide theorieën zijn alleen niet erg betrouwbaar
Traditionele leertheorieën
Klassieke conditionering: leren dat twee bepaalde dingen samengaan (oorzaak en gevolg).
Operante conditionering: gedrag wordt systematisch gevolgd door een beloning of een straf.
Drive-reduction: de associatie van stimulus en respons on klassieke en operante conditionering leidt
alleen tot leren als dit gepaard gaat met drive(drift)-reductie. Primaire drijfveren zoals honger en
dorst werken ook als motivatoren.
Cognitieve sociale leertheorie: kinderen leren sociaal gedrag aan door anderen te observeren.
Factoren die bepalen hoe goed kinderen leren door anderen te observeren:
- Oplettendheid
- Retentie (houvast): hoe goed kan een kind het gedrag onthouden
- Reproductie: wanneer een ouder kind een moeilijke taak doet, kan een klein kind dit niet
reproduceren
- Motivatie
,Reciprocal determination: kinderen hun acties veroorzaken reacties bij anderen, wat zorgt voor een
verandering in de sociale omgeving en wat zo het kind weer veranderd.
Zelfwaarde is belangrijk voor het bepalen of kinderen, of volwassenen, falen of afwijzing volharden.
Sociale informatie proces theorie: kinderen doorlopen in sociale situaties een reeks cognitieve
verwekings-beslissingen of stappen, zoals het beoordelen van de intentie van een ander kind.
Piaget’s cognitieve ontwikkelingstheorie: twee processen spelen een grote rol in kinderen hun
cognitief begrijpen:
- Assimilatie (absorptie): kinderen gebruiken hun huidige kennis als een raamwerk voor de
absorptie van nieuwe ervaringen.
- Accommodatie: kinderen passen hun bestaande kennis aan door accommodatie van hun
mentale structuren.
Jonge kinderen zijn volgens Piaget ook meer egocentrisch: ze zijn meer gefocust op hun eigen
perspectief ipv op die van een ander.
Piaget’s fases van cognitieve ontwikkeling:
0-2: sensomotorische fase – kind onderscheidt zichzelf van objecten en andere mensen, zoekt
naar interessante bezienswaardigheden, ontwikkelt objectpermanentie en basisbegrip van
causaliteit, begin te imiteren en doet aan fantasierijk spel.
2-7: pre-operationele fase – begint symbolen en taal te gebruiken; probleemoplossing is
intuïtief en denken is egocentrisch, onomkeerbaar, gecentreerd
7-12: concreet operationele fase – kan logisch redeneren over huidige objecten, begrijpt het
concept van conserveren, kan het perspectief van een andere persoon innemen, kan
objecten in klassen en series indelen
>12: formele operationele fase – denken is flexibel en complex, kan nadenken over abstracte
ideeën en hypothesen.
Object permanence: de realisatie dat objecten en mensen blijven bestaan, ook als ze niet langer
zichtbaar zijn.
Kritiek theorie van Piaget: model mist sociale, emotionele en culturele invloeden en fases zijn
onomkeerbaar in het model.
Domain specificity: kinderen categoriseren sociale problemen in verschillende domeinen en maken
zo verschillende oordelen.
Vygotsky’s socioculturele theorie: 3 principes van sociale invloed op ontwikkeling:
- Culturen varieren in settings en beoefening die ze geven
- Deze settings en beoefeningen faciliteren kinderen hun ontwikkeling
- Kinderen leren over hun cultuur door ervaren leden van de cultuur.
Zone van proximale ontwikkeling: het verschil tussen kinderen hun level van presteren wanneer ze
alleen werken en hun level van presteren wanneer ze met een ervaren partner werken.
Ethologische theorie: wetenschappers moeten gedrag zien als voorkomend in een bepaalde setting
en als adaptief of overlevingswaarde hebbend, en het moeten bestuderen in relatie tot de biologie
van het organisme en het ecosysteem waarin het organisme functioneert.
Kritieke periode: een specifieke tijd in de ontwikkeling van een organisme waarin externe
factoren een uniek en onomkeerbaar effect hebben.
Evolutionaire ontwikkelingstheorie: onze voorouders ontwikkelden complexe vaardigheden om te
overleven door met succes een partner voor reproductie te vinden, kinderen op te voeden tot de
leeftijd van reproductie en te jagen, communiceren, samenwerken etc.
Life history theorie: schema van belangrijke gebeurtenissen gedurende de levensloop wordt
beïnvloed door natuurlijke selectie om het grootst mogelijke aantal overlevende
nakomelingen te produceren en zo succesvolle overdracht van genen aan het organisme te
maximaliseren.
Levensloop theorie: geeft een raamwerk voor ontwikkeling na de kindertijd en tijdens de
volwassenheid.
Verandering in de loop van de tijd kan waargenomen worden door drie oorzaken:
- Normatieve events: veranderingen die mensen rond dezelfde leeftijd mee maken (zoals
menstruatie, of naar school gaan op dezelfde leeftijd).
- Nonnormatieve events: veranderingen die niet worden verwacht en ook niet bij iedereen
gebeuren (zoals scheiding, werk verliezen, tiener zwangerschap).
- Historische events: mensen die tegelijkertijd zijn geboren (age cohorts) en maken
dezelfde historische ervaringen mee.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annageffroy. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.73. You're not tied to anything after your purchase.