Deel 2 : Het gebruik van kosteninformatie bij het nemen van beleidsbeslissingen .............................................. 24
1 Belangrijke begrippen bij beslissingscalculaties.............................................................................................. 24
3 Speciale orders met lage verkoopprijs ........................................................................................................... 36
4 De ‘make-or-buy’-beslissing........................................................................................................................... 41
5 De verkoopprijsbeslissing .............................................................................................................................. 45
6 De productmixbeslissing en de theory of constraints (TOC) ........................................................................... 53
Deel 3 : Extra begrippen die je moet verstaan..................................................................................................... 61
1
,Voorwoord
Elk bedrijf wilt zijn winst maximaliseren. Hiervoor moet je een goed uitgebouwde kostencalculatiesysteem hebben.
De doelstelling van dit vak is inzicht geven in belangrijkste technieken om je kosten en winsten helemaal te verstaan
om ze dan zo te kunnen bepalen.
Deel 1 : Basisbegrippen van kostprijscalculatie
1 Begrip Kostprijs
Kostprijs:
de som van de kosten die, direct of indirect, gemaakt worden bij de productie en levering van een product of dienst.
De kostprijs is niet altijd de verkoopprijs, hiervoor wordt meestal nog een winstopslag gerekend.
bij berekenen van de kostprijs, volgende vragen stellen:
1. Wat is de inhoud van de prestatie?
2. Welke kostensoorten zijn nodig voor deze prestatie?
3. Hoe bepalen we de waarde van de kosten?
1.1 Bepaling van de prestatie
De prestatie of het kostenobject
= hetgeen waarvan we de kostprijs willen berekenen --> vb: een product, een dienst, …
We spreken van de fabricagekostprijs als de prestatie het vervaardigde eindproduct of dienst is, op het moment van
het beëindigen van het productieproces
De fabricagekostprijs:
= bevat kosten die uitsluitend betrekking hebben op de vervaardiging van goederen.
= Geheel van productiemiddelen uitgedrukt in geldwaarde die nodig zijn om en afgewerkt product of dienst te
produceren
Prestatie = vervaardigde eindproduct of dienst
→ Fabricagekosten kun je berekenen door alle productiekosten bij elkaar op te tellen
Verkoopkosten:
= Geheel van fabricagekostprijs en alle kosten die nodig zijn voor het realiseren van de verkoop
--> De kosten voor reclame, beurzen, advertenties, reizen, hotels, representatie, alsmede agentenprovisie en kosten
van speur- en ontwikkelingswerk door derden.
Prestatie : verkochte product of dienst
→ = fabricagekostprijs + alle kosten die nodig zijn om een verkoop te realiseren.
We gaan begrip kostprijs enkel gebruiken bij producten of diensten.
anders is het “kosten van …” --> bv kosten van een machine-uur
2
,1.2 Bepaling van de kostensoorten
1.2.1 Kosten uitgaven
Uitgaven
is een boekhoudkundig begrip voor een uitstroom van geld (of andere liquide middelen) naar een ander
(rechts)persoon. Hier staat doorgaans een instroom van een product met voor de koper een grotere waarde dan het
geld tegenover.
Kosten
is de naam voor de prijs die men moet betalen voor het gebruik van een product of dienst. In principe worden kosten
uitgedrukt in geld, maar ook tijd of bijvoorbeeld energie kunnen kosten zijn. Het woord 'gebruik' is in de definitie
kosten heel belangrijk
Kost≠ uitgave !!!
• Kost = verbruikte middelen nodig om doelstellingen te realiseren
• Uitgave = uitstroom van financiële middelen als vergoeding voor geleverde prestaties (levering grondstoffen,
arbeid, enz.)
kosten die geen uitgaven zijn: Kosten die ook uitgaven zijn:
− Afschrijvingen − Personeelskosten
− Waardeverminderingen − Onmiddellijk verbruikte diensten en diverse
− Voorzieningen goederen (benzine, kantoormateriaal, water, … )
− Materiaalverbruik uit een aanwezige beginvoorraad
Uitgaven die geen kosten zijn:
− Aflossing van een lening
− Betaling van een schuld aan een leverancier
− Betaling van de aankoop van een gebouw, machine
Kostenobject
= oogmerk, doel van het maken van kosten. Activiteit die aanleiding geeft tot kosten en waarvan we kosten wensen
te kennen
Vb.
--> Afschrijvingen: kosten en geen uitgaven
--> Grondstoffen: uitgaven en geen kosten
→ 100kg gekocht; 80 kg gebruikt (=kost); 20kg niet gebruikt (= geen kost)
Voorbeelden kostenobject:
• Product (wagen, paar schoenen, bak bier,...)
• Dienst (consultancy opdracht, treinrit, consultatie dierenarts, bankverrichting,...)
• Project (bouw voetbalstadion, autostrade,...)
• Afdelingen (productie-afdeling, distributie,...)
• Klanten (businesspassagier vs economy passagier / groothandel vs kleinhandel)
Kosten kunnen gerelateerd worden aan meerdere kostenobjecten
Vb. energiekosten (gerelateerd aan gemaakt product + afdeling waar gemaakt!)
3
, 1.2.2 Ontvangsten opbrengsten
Ontvangsten
is een boekhoudkundig begrip voor een instroom van geld (of andere liquide middelen) vanuit een andere
(rechts)persoon. Hier staat doorgaans de levering van een product of dienst, met een voor de koper grotere waarde
dan het geld, tegenover.
Opbrengsten
= het geld dat binnenkomt via de kas of een bankrekening, REALISEER JE
→ Verschijnt op de resultatenrekening
Opbrengst dat geen ontvangst is: Ontvangsten die geen opbrengsten zijn:
− Verkoop op krediet − Ontvangst van een geleend bedrag ( schuld aangaan )
− Voorraadstijging gereed product, − Betaling door een klant
goederen in beweging, bestellingen in − Ontvangen van nieuw aandelenkapitaal in contanten
uitvoering
Opbrengsten die ook ontvangsten zijn :
− Contante verkoop
SAMENGEVAT:
Het komt er kort gezegd op neer dat:
banksaldo toe- of afneemt
→ ontvangst of uitgave.
Iets in resultatenrekening moet boeken
→ een kosten of een opbrengst.
→ Het is uiteraard wel mogelijk dat een handeling zowel
een kosten als een uitgave is, bijvoorbeeld als je iets koopt en de factuur direct betaald. Dit geldt ook voor een
opbrengst en een ontvangst.
Saldo van de liquide middelen
= beginsaldo + ontvangsten – uitgaven
→ verschijnt op de balans
Winst
= opbrengsten – kosten
Cashflow (het saldo van de kasopbrengsten en de kaskosten)
→ komt er geld in je onderneming of gaat er geld uit je onderneming !!
Vb. bedrijf moet lening aflossen van 75 000 euro per jaar → overbodig gegeven bij zoeken kostprijs, want aflossing
heeft geen effect op de kost, maar op de liquide middelen
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller margaux_christiaen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.36. You're not tied to anything after your purchase.