100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting MK jaar 2, blok 1 - anatomie & fysiologie en klinische pathologie $6.47   Add to cart

Summary

Samenvatting MK jaar 2, blok 1 - anatomie & fysiologie en klinische pathologie

1 review
 24 views  2 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van alle stof uit de boeken anatomie & fysiologie en klinische pathologie voor dit onderwerp: jong. Hoorcolleges beetje in verwerkt, maar kwam heel veel overeen.

Preview 4 out of 58  pages

  • No
  • 2.1 - 2.3, 15.4.1, 16.1, 15.2, 16.2, 16.3, 16.4, 17.1-17.4, 18.1-18.3, 10, 6.8, 6.9, 6.6, 8.1.5, 8.2
  • November 24, 2022
  • 58
  • 2022/2023
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: anoukilse10 • 1 year ago

avatar-seller
Medische kennis samenvatting boek
Week 1 – celbiologie en genetica
Anatomie & Fysiologie
Hoofdstuk 2 – Cellen
2.1.
Metabolisme is stofwisseling. Hiermee worden alle biochemische reacties
bedoelt die in de cellen kunnen plaatsvinden. De twee typen zijn anabole en
katabole reacties.
Anabool: kleine moleculen worden samengevoegd tot grote. Kost energie, is
voor groei, reparatie en onderhoud. Ook wel assimilatie.
Katabool: grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere. Komt energie bij
vrij. Heet ook wel dissimilatie.
Veelvoorkomende afbraakreactie is verbranding. Hierbij is zuurstof nodig,
daarom heet het ook wel aerobe dissimilatie. Het doel is het vrijmaken van
energie.
Je hebt ook nog anaerobe dissimilatie. Hierbij schakelt de cel over op afbraak
van energierijke stoffen, zonder gebruik van zuurstof. Hierbij kan ie ook energie
vrijmaken, alleen gaat dat langzamer.
2.2.
Een cel is gevuld met cytoplasma. Dit
bestaat uit water met o.a. eiwitten,
koolhydraten, en zouten.
Het celmembraan sluit de cel af van het
omringende milieu. Het bestaat uit een
dubbele laag fosfolipiden die hydrofiel
en hydrofoob zijn. In deze laag
dobberen eiwitmoleculen,
membraaneiwitten. Als ze aan
weerskanten uitsteken, is het een
afsluitbaar kanaaltje waar stoffen naar
binnen en buiten kunnen.
Passief transport is door diffusie en
osmose. Actief transport (ATP nodig) is
als deeltjes van een ruimte met een lage
concentratie naar een ruimte met een hoge concentratie worden gebracht. Dit
kan met behulp van enzymen of doormiddel van blaasjestransport. De
celmembraan gaat om het stofje heen en vormt een blaasje.
De nucleus, de celkern, stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in de cel aan. Ook
zit hier het DNA in.
Ribosomen zijn bolvormige deeltjes die of los zweven of vastzitten aan het ER.
Ze bestaan uit eiwitten en spelen een belangrijk rol bij eiwitsynthese.
Het endoplasmatisch reticulum, ER, betekent letterlijk netwerk in het plasma.
Glad ER speelt een rol bij de cholesterol- en lipidenaanmaak voor celmembranen
en is betrokken bij dingen als vorming van koolhydraten en ontgifting van

,alcohol en drugs.
In het golgicomplex worden de stoffen uit het ER verder verwerkt. Alle
halfproducten worden in blaasjes afgevoerd. Ze maken ook lysosomen, dat is
een apart blaasje en ook een apart organel. Deze kunnen veel verschillende
enzymen bevatten die betrokken zijn bij katabole processen.
Mitochondriën zijn de energieleveranciers van de cel. De verbranding loopt via
een lange keten van reacties, aangeduid met citroenzuurcyclus. Daarvan is het
belangrijkste product ATP.
Een centrosoom is een spoellichaampje. Dit wordt actief op het moment dat de
cel zich gaat delen. Zij geven de richting aan waarin de celdeling plaatsvindt.
2.3.
Cellen kennen drie fasen: de delingsfase, de groeifase en de functionele fase. Als
een cel voorbestemd is om een bepaalde functie te vervullen, worden na de
deling bepaalde genen actief. Dit verschillend worden noem je cel differentiatie.
Dit biedt de mogelijkheid tot een bepaalde cel specialisatie (= het vermogen om
een specifieke functie te vervullen).


15.4.1. Meiose
Het doel van meiose is de 23
chromosomen in tweeën delen. De
meiose bestaat uit twee
processen: meiose 1 en meiose 2.
Meiose 1: hierin vindt de
daadwerkelijke splitsing van het
aantal chromosomen plaats.
Meiose 2: is een mitose (gewone
celdeling) van twee haploïde
dochtercellen.
Als de meiose geheelvoltrokken is, zijn er vier haploïde cellen ontstaan.


16.1. Overerving van eigenschappen
Over het algemeen lijken kinderen wel een beetje op hun ouders. Dit komt door
combinaties in de chromosomen. Er zijn ook eigenschappen die je niet
terugvindt bij je ouders. Dit heeft te maken met het feit dat alle geslachtscellen
als gevolg van crossing-over ook nieuwe chromosoomcombinaties bevatten.
Elke set van 23 chromosomen in de haploïde geslachtscel bevat de erfelijke code
van een mens en wordt het humane genoom genoemd. In totaal bestaat dit uit
drie miljard basenparen van het DNA. De plaats waar het gen in de chromosoom
te vinden is, heet de locus. Chromosomen onderzoek gebeurt o.a. door middel
van een karyogram. Hierbij zijn ze op vorm en grootte gerangschikt. Om dit te
maken, wordt een chromosoom uit een witte bloedcel geïsoleerd en gekleurd.
De ligging van genen is bij ieder mens gelijk. Maar genen kunnen wel variaties
hebben, dit noem je een allel. Dit gaat bijv. over de haarkleur of oogkleur. Als je
twee dezelfde allelen hebt, heet dat homozygoot. Als je twee verschillende hebt,
ben je heterozygoot voor die eigenschap.

,Het fenotype is de verschijningsvorm van de mens, dus wat je kan waarnemen.
Het genotype zijn de erfelijke eigenschappen op de chromosomen. Dan heb je
ook nog omgevingsfactoren wat iemand vormt zoals diegene is.


Klinische pathologie
Hoofdstuk 3 – ziekteoorzaken
Ziekteoorzaken kunnen worden onder gedeeld in endogene of exogene factoren.
Voorbeelden van endogene ziektes zijn bijv. cystic fibrose (taaislijmziekte) en
ziekte van Huntington (erfelijke hersenaandoening). Dingen die je kan krijgen
van exogene factoren zijn medicijngebruik of bestraling tijdens de
zwangerschap. De meeste ziekten ontstaan door een samenhang van deze twee,
en omgevingsfactoren.
Endogene factoren zijn vanaf de bevruchting al vast gelegd in de genen. Ze
kunnen vanaf de geboorte al tot uiting komen, maar ook pas later.
Autosomaal recessieve aandoeningen:
Bij deze vorm wordt alleen het kind ziek, omdat die van beide ouders een
recessief afwijkend gen krijgt. Het kind heeft hier dan 25% kans op, om de
ziekte van ouders te krijgen. Voorbeelden van ziektes zijn: cystic fibrose,
congenitale hypothyreoïdie (aangeboren schildklierhormoongebrek) en
andrenogenitaal syndroom (groei van clitoris en fusie schaamlippen).
Autosomaal dominante aandoeningen:
Hierbij heb je aan een gen al genoeg om ziek te worden. Als je er vanuit gaat dat
de partner wel gezond is, heeft het kind 50% kans om ziek te worden.
Voorbeelden van ziektes zijn: familiaire hypercholesterolemie (te hoog
bloedcholesterol), ziekte van Huntington (onwillekeurige bewegingen en
dementering) en polyposis coli (veel poliepen in dikke darm). Met
bloedonderzoek kan je kijken of iemand die ziekte ooit zal krijgen.
X-gebonden recessieve aandoeningen:
Hierbij zit het afwijkende gen op de X-chromosoom. Alleen vrouwen kunnen
hiervan drager zijn, want mannen zouden het meteen krijgen omdat ze ook een
Y hebben. Er is hier 50% kans op het krijgen van een zoon met de ziekte en 0%
kans op het krijgen van een dochter met ziekte, tenzij de vader ook een
recessieve X-gebonden aandoening heeft. Voorbeelden van ziektes zijn:
hemofilie A en B (bloederziekte) en spierziekte van Duchenne.
Exogene ziekteoorzaken zijn omgevingsfactoren als micro-organismen en
wormen, chemische factoren, fysische factoren, voedingsgebrek en
stressfactoren.
De meeste micro-organismen doen geen kwaad. Als ze dat wel doen, heten ze
pathogeen. Vaak is dit bij mensen met een verzwakte afweer of bij besmette
personen. Er zijn vier hoofdsoorten: bacteriën, virussen, gisten of schimmels en
protozoën.
Wormen zitten soms bij mensen/kinderen in de darmen. Dit kan zorgen voor
jeuk. Voor elke hoofdsoort is er ook medicatie:
Bacteriën – antibiotica
Virussen – virostatica

, Gisten en schimmels – antimycotica
Protozoën – antiprotozoïca
Anthelmintica – wormen
Als we het hebben over chemische factoren, bedoelen we dingen als teer uit
sigaretten, alcohol, kleur- en smaakstoffen maar ook ogen die in aanraking
komen met schoonmaakmiddelen.
Met fysische factoren bedoelen we letsel wat is ontstaan door mishandeling of
een ongeval. Je hebt mechanische letsels (ongevallen, mishandeling), thermische
letsel (te hoge of lage temperaturen), elektriciteitsletsel, stralingsletsel (door
zon of röntgen etc.) en geluidsoverbelasting.
De meeste ziektes worden veroorzaakt door beiden. Dit noem je multifactoriële
aandoeningen. Dit zie je bij hart- en vaatziekten, klachten in de luchtwegen,
diabetes type 2, en zelfs ook kanker.
Bij auto-immuunziekten richt de afweer zich tegen het eigen lichaam. Het
immuunsysteem dat ziektekiemen hoort uit te schakelen, maakt dan een fout en
richt zich tegen lichaamseigen eiwitten. Voorbeelden van deze ziekten zijn:
diabetes type 1, ziekte van Crohn, ziekte van Graves en Hashimoto (ziekte tegen
schildklierweefsel) en reuma. Ze zijn niet te voorkomen of genezen, omdat ze
niet begrepen worden.



Week 2 – zwangerschap en foetale ontwikkeling
Anatomie & Fysiologie
15.5 – hormonale beïnvloeding
De adenohypofyse (voorste en grootse deel hypofyse) produceert gonadotrope
hormonen: die hebben invloed op de werking van gonaden, geslachtsklieren. Dit
zijn het follikelstimulerend hormoon (FSH), luteïniserend hormoon (LH) voor
vrouw en intersitiëlecellenstimulerend hormoon (ISCH) voor man. Deze
hormonen zetten de gonaden aan tot vorming van geslachtscellen en bij
vrouwen ontwikkeling van zwangerschap.
15.5.1. Menstruele cyclus
Anders dan bij de man, komt er bij de vrouw maar een keer in de cyclus van vier
weken een eicel vrij. Gedurende deze vier weken treden er veranderingen van
het endometrium op. De menstruatie is als het endometrium wordt afgestoten.
Tijdens de menstruatie, treden er veranderingen in de eierstokken op, in het
endometrium en in de concentraties van geslachtshormonen en de gonadotrope
hormonen.
De fasen van een cyclus zijn:
- de menstruatiefase: bloedingsfase, 5 dagen ongeveer. Er wordt geen
oestrogeen en progesteron geproduceerd. Daling van progesteron concentratie,
leidt tot vaatkrampen in de bloedvaten van het endometrium waardoor
baarmoederslijmvlies wordt afgestoten.
- de proliferatiefase: opbouwfase, 10 dagen. Endometrium wordt dikker en
klierweefsel deelt zich. Deze fase staat onder invloed van oestrogeen. De fase
eindigt na de ovulatie.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evaaa1. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67866 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.47  2x  sold
  • (1)
  Add to cart