Een samenvatting van alle examenstof voor economie volgens de syllabus centraal examen 2022. Dit betekent domeinen D, E, F, G, H en I in één document. Ze kunnen dus ook voor tussentoetsen goed van pas komen. Met dit document is al je leerwerk gecoverd, maar ik zou het wel aanraden om zelf nog te ...
Economie examenstof
Door StuviaManMetHetStuviaPlan
Domein D
Markt
D1 – Vraag en Aanbod
D1.1: Betalingsbereidheid is de maximale prijs die een consument bereid
is te betalen voor een product. De betalingsbereidheid en vraaglijn staan
gelijk aan elkaar.
D1.2: De vraaglijn geeft aan hoeveel producten een consument bereid is
om te kopen voor verschillende prijzen.
D1.3: De collectieve vraaglijn is de som van alle individuele vraaglijnen
van een groep consumenten.
D1.4: Wanneer de betalingsbereidheid van consumenten stijgt (om wat
voor reden dan ook), dan schuift de vraaglijn naar rechts. Bij het
omgekeerde schuift de vraaglijn naar links.
D1.5: Ev = % Δvraag/%Δprijs. Stel, de prijselasticiteit is -4,4. Een
prijsverhoging van 1% leidt dan tot een vraagdaling van 4.4%. Een
prijsverlaging van 3% zal dus tot een vraagstijging van 13.2% leiden.
D1.6: Een prijselasticiteit van 0 noemen we een volkomen inelastische
vraag. Bij een prijsinelastische vraag kan de prijs dus overal naartoe gaan
met een vraag die hetzelfde blijft. Een prijselasticiteit van 2 is relatief
elastisch. De vraag zal heftiger reageren op een verandering van de prijs.
D1.7: Inkomenselasticiteit: Ei = % Δvraag/%Δinkomen.
D1.8: Door naar de inkomenselasticiteit te kijken kun je erachter komen
wat voor goederen producten zijn voor een consument.
Inkomenselasti -∞ - 0 0-1 1-∞
citeit
Soort Inferieur Noodzakelijk Luxe
goederen
Wat betekent Worden minder Worden altijd Worden meer
een hoger gekocht. gekocht. gekocht.
inkomen?
Voorbeeld Goedkoop Brood. Verre reizen.
gehakt.
,D1.9: Kruislinkse prijselasticiteit: Ek = % Δvraag product 1/%Δprijs
product 2. Bij een kruislinkse prijselasticiteit onder de 0, zijn de vergeleken
goederen complementair. Als de een duurder wordt, wordt er ook meteen
van de ander minder gekocht. Bij een prijselasticiteit boven de 0 zijn het
substitutie goederen. Wanneer een product duurder wordt, wordt een
vervangbaar goed ineens veel aantrekkelijker en stijgt de vraag.
D1.10: De vraaglijn geeft aan hoeveel producten een producent bereid is
om te produceren voor verschillende verkoopprijzen.
D1.11: De collectieve aanbodlijn is de som van alle individuele
aanbodlijnen van een groep producenten.
D1.12: Wanneer de aanbod bereidheid van producenten stijgt (door een
verandering van kosten van productiefactoren, nieuwe technische
ontwikkelingen of een daling van het aantal andere aanbieders), dan
schuift de aanbodlijn naar rechts. Bij het omgekeerde schuift de aanbodlijn
naar links.
D1.13: Door subsidies verdient een producent meer en schuift de
aanbodlijn naar links, door heffingen schuift de aanbodlijn naar rechts.
Afwentelingspercentage: Δprijs / heffing * 100%
D1.14: Afzet is het totale aantal verkochte producten. Omzet (of totale
opbrengst) is de totale opbrengst die verkochte producten binnen
brengen.
D1.15: Bij een hoge prijselasticiteit kan een producent omzet mislopen
door de prijs te veel te verhogen.
D1.16: Vaste kosten (oftewel constante kosten) veranderen niet als er
meer of minder wordt geproduceerd. Denk aan huur. Variabele kosten
hangen wel af van de productie. Denk aan loonkosten.
Totale variabele kosten = Vk * q.
Totale kosten = CK + TVK
D1.17: Marginale kosten zijn het bedrag waarmee de totale kosten
toenemen als de producent 1 extra product produceert. Gemiddelde
kosten zijn de gemiddelde kosten per product (TK/q).
D1.18: Bij hogere marginale kosten zal de aanbodlijn snel stijgen,
waardoor de prijzen dus ook stijgen.
D1.19: Veel omzet en weinig kosten betekent veel winst. Thanks Matt dat
wist ik nog niet.
D1.20: Break-even-afzet is het aantal producten dat verkocht worden
wanneer de kosten en omzet gelijk zijn.
, D1.21: MO = MK betekent maximale winst. MO = 0 betekent maximale
omzet.
D1.22: De markt is een coördinatiemechanisme voor vraag en aanbod.
D1.23: Een marktevenwicht is een situatie waarbij de gevraagde en
aangeboden goederen hetzelfde zijn.
D1.24: Een hogere vraag kan leiden tot een hogere evenwichtsprijs.
D2 – Marktstructuur
D2.1:
D2.2:
D2.3: Prijsdiscriminatie is het vragen van verschillende prijzen aan
verschillende (groepen) consumenten.
D3 – Welvaart en economische politiek
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller StuviaManMetHetStuviaPlan. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.11. You're not tied to anything after your purchase.