Een zeer uitgebreide samenvatting voor het vak Jeugdcriminaliteit. De samenvatting bevat zowel de te leren hoofdstukken(1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 23) van het boek van Weijers & Eliaerts (Eds.) (2008): Jeugdcriminologie als de te leren hoofdstukken(3, 4, 6, 7, 12, 13, ...
Ondanks dat de media vaak laat lijken alsof de jeugdcriminaliteit al jaren toeneemt, is dit niet
het geval. De afgelopen 10 à 15 jaar is er echter een constant beeld van de jeugdcriminaliteit
en sinds 2007 zelfs een daling in de geregistreerde politiecijfers. De maatschappelijke en
politieke perceptie en aandacht voor jeugdcriminaliteit is cruciaal voor hoe er gekeken wordt
naar de criminaliteit onder de jeugd.
De cijfers waarop jeugdcriminaliteit gebaseerd kan worden:
1. Politiecijfers
2. Zelfrapportages onder jongeren
3. Slachtofferenquetes
Politiecijfers
De politiecijfers laten van 1960 tot 2007 een enorme toename in het aantal jeugdigen dat een
delict pleegt zien en vooral bij jongens is dit erg gestegen. Echter zijn deze cijfers vertekend
door: meldingsbereidheid van slachtoffers en getuigen, beleidsprioriteiten, het dark number,
veranderingen in de wetgeving en door demografische factoren.
Daarnaast hebben om verschillende redenen misdrijven die zichtbaar zijn of als prioriteit
fungeren, of daders met een negatieve prognose (allochtonen) aanzienlijk meer kans om
terecht te komen in de politieregistratie.
Daarom is er sprake van wisselende prioriteit en selectiviteit van de ‘sociale constructie’ van
jeugdcriminaliteit.
Sociale constructie:
Met criminaliteit als sociale constructie wordt bedoeld dat bepaald gedrag ‘crimineel’
genoemd wordt door afspraken gemaakt door mensen. Door mensen zijn afspraken gemaakt
over wat wel en wat geen crimineel gedrag is en die afspraken kunnen verschillen in de tijd,
per regio, per land of per continent. Criminaliteit is dus niet eenduidig en wordt bepaald door
menselijke afspraken en is daarom ook een sociale constructie.
Zelfrapportages onder jongeren
Uit de zelfrapportages onder jongeren blijkt dat de jeugdcriminaliteit al jaren stabiel is.
Daarnaast blijkt hieruit dat de politie lang niet alle jeugdcriminaliteit registreert. Hierdoor
geven de politiecijfers eigenlijk vooral een beeld van haar activiteit op dit gebied, maar ze zijn
niet representatief voor de ontwikkeling van de feitelijke jeugdcriminaliteit.
Slachtofferenquetes
Ook uit de slachtofferenquetes blijkt dat de jeugdcriminaliteit al jaren stabiel is.
Conclusie hieruit: Ondanks dat de politiecijfers een stijging laten zien in de jeugdcriminaliteit
(tot 2007), blijkt uit de zelfrapportages en slachtofferenquetes dat deze stijging een vertekend
beeld is van de werkelijkheid.
We zien dan ook een prestatie-paradox:
De paradox zit hem in het feit dat hoe beter de politie haar best doet, des te meer criminaliteit
er lijkt te zijn. Van steeds meer delicten wordt ook echt een proces-verbaal opgemaakt door de
politie, waardoor het wat betreft de (politie)cijfers dus lijkt alsof er meer criminaliteit is,
terwijl de jeugdcriminaliteit in feite stabiel blijft. De beter de politie dus presteert (met andere
woorden, hoe meer proces-verbalen er op worden gemaakt) hoe meer criminaliteit er
geregistreerd wordt en hoe meer criminaliteit er dan lijkt te zijn.
,Ondanks dat de jeugdcriminaliteit over de laatste jaren dus redelijk stabiel is gebleven, wordt
er wel geconstateerd dat de meest problematische jongeren in sommige buurten aanzienlijk
zijn verhard. Door een proces van marginalisering en een opeenstapeling van sociale en
psychische problemen, zien we dus een aanzienlijke verharding ontstaan onder een klein
deel van de jeugd: de harde kern, jeugdige veelplegers, jeugdbendes.
Adolescentie
Wat opvalt is dat in de jeugdcriminologie de nadruk ligt op de adolescentie. Door alle
veranderingen die in deze levensfase plaatsvinden, is dit een belangrijk deel van de jeugd.
Twee verschillende ontwikkelingen zijn van belang
-De maturity gap die ontstaat: aan de ene kant zijn jongeren langer afhankelijk en gaan zij
langer naar school, aan de andere kant worden jongeren tegenwoordig veel serieuzer genomen
en zien zij zichzelf vaak ook al als volwassen. Hierdoor ontstaat de maturity gap: de spanning
tussen hun langduriger afhankelijkheid en hun toegenomen inbreng en autonomie in allerlei
zaken.
-Ten tweede is er de laatste decennia steeds meer aandacht gekomen voor het verschijnsel
adolescentie
Er wordt bij jeugdcriminaliteit niet alleen meer gekeken vanuit één perspectief, maar er
worden meerdere paradigma’s naast elkaar gelegd om de oorzaak van criminaliteit te
achterhalen en na te gaan hoe jeugdcriminaliteit het beste kan worden aangepakt. Zo zijn er
over de loop van de jaren heel veel verschillende theorieën ontwikkelt, die allemaal op een
ander (levens)aspect de nadruk leggen bij het verklaren van jeugdcriminaliteit.
De veilige plaats (theorie Sampson & Laub, Loeber)
Wanneer er bij adolescenten sprake is van een opeenstapeling van meerdere, op
zichzelfstaande ingrijpende veranderingen (verandering van school, verhuizing,
echtscheiding etc.) is het van belang dat er in tenminste één levensdomein continuïteit is. Dit
wordt ‘de veilige plaats’ genoemd.
Belangrijk om in de gaten te houden voor jeugdcriminologen, is dat de wetenschappelijke
bestudering van jeugdcriminaliteit zich uitsluitend moet richten om een helder, strafrechtelijk
gedefinieerd onderzoeksobject.
Er moet worden gewaakt tegen een verdergaande criminalisering van gedrag dat zich slechts
onderscheid doordat het bij sommigen ergernis en angst oproept. Bijv. pesten, een bloedneus
slaan en uitschelden zijn geen vormen van jeugdcriminaliteit, maar horen nu eenmaal bij het
kinderleven maar zijn daarom niet crimineel. Voor deze scheidslijn moet worden gewaakt.
H2 Een historisch perspectief op jeugdcriminaliteit
De 19e eeuw
In de 19e eeuw werden er enquêtes gehouden onder de bevolking, om de leefwereld van de
mensen in kaart te brengen. Het ‘slechte milieu’ werd toen voor het eerst aangewezen als
verklaring voor de (jeugd)criminaliteit. In deze context is jeugdcriminaliteit toen als eerst als
apart en brandend vraagstuk gaan dienen. Dat minderjarigen delicten pleegden was geen
nieuwe inzicht, maar dat dit een maatschappelijk probleem was, was wel nieuw. Naast de
opkomst van sociale enquêtes, werd ook de publicatie van statistieken steeds belangrijker. Een
toenemend aantal delicten gepleegd door jongeren werd toen in kaart gebracht. Hierdoor
ontstond in zowel België als Nederland de behoefte om minder vrijblijvend te reageren om
jeugd die sociale grenzen overtrad.
,In België kwam de nadruk toen te liggen op ‘correctionalisering’: Er vond een verzachting
van het strafklimaat plaats, waarbij het van belang was om vrijspraken te vermijden en
daadwerkelijke vervolging van minderjarigen te realiseren. Leeftijd werd een verzachtende
omstandigheid en veel minderjarigen werden langs die weg toch op ‘gepaste wijze’ vervolgd
en gestraft.
In het kader van deze ontwikkeling, zien we ook een verandering op het gebied van de
gevangenissen: Er ontstonden voor het eerst jeugdgevangenissen (in 1832) in Nederland en
België.
Eerste deel van de 19e eeuw:
Wat opviel uit de enquêtes en verzamelde statistieken uit die tijd was dat de jeugdcriminaliteit
zich niet (zoals verwacht) concentreerde op de stad, maar juist op het platteland. Op het
platteland vond de meeste jeugdcriminaliteit plaats, in tegenstelling tot wat werd verwacht.
Tweede deel van de 19e eeuw:
In het tweede deel van de 19e eeuw, vond een verschuiving plaats in de jeugdcriminaliteit.
Vond de jeugdcriminaliteit in het eerste deel van de 19e eeuw nog voornamelijk plaats op het
platteland, in het tweede deel van de 19e eeuw verplaatste dit naar de steden. De
geregistreerde stedelijke jeugdcriminaliteit steeg spectaculair.
Er vindt dus een langetermijnverschuiving plaats in de aard en plaats van vervolgde
jeugdcriminaliteit tussen 1830 en 1890: eind 19e eeuw komt het accent geheel te liggen op
de jeugd in de grote stad.
Het rondzwerven van kinderen/landloperij was in deze tijd iets dat veel voorkwam. Met name
rond deze groep kinderen ontstond de theorie van het ‘verwaarloosde’ kind dat, niet zozeer
vanwege erfelijke factoren of psychische gebreken, maar primair vanwege een fundamenteel
gebrek aan pedagogische zorg in het gezien, als potentieel crimineel werd beschouwd.
Aan de hand hiervan ontstonden voor het eerst speciale tehuizen, om de kinderen
bescherming te bieden en (her)op te voeden.
Conclusie: Terwijl in de eerste helft van de 19e eeuw de aandacht verschoof van het
ouderloze kind naar het criminele kind, kwamen in de tweede helft van de 19e eeuw heel
sterk de ouders van het criminele en verwaarloosde kind in beeld.
De omgeving en het milieu waar het kind opgroeide, waren de verklaring voor het ontstaan
van het criminele kind
De 20e eeuw
Het accent lag sterk op preventie aan het eind van de 19e eeuw. Echter verschilde de aanpak
van Nederland sterk met die van België.
In zowel België als Nederland legt men met nieuwe wetgeving aan het begin van de 20e eeuw
de aandacht sterk op preventie. Echter in beide landen vult men dit anders in. Geef kort de
verschillen tussen deze twee landen aan. Noem een voor- en nadeel van de invulling die
België geeft aan de preventie.
, Aanpak van Nederland:
De reactie op criminaliteit van minderjarigen werd onderscheiden van de reactie op
criminaliteit van volwassenen, maar deze reactie bleef wel onderdeel van het strafrecht. Dat
betekent dat er in de praktijk niet echt een verschil was tussen de aanpak van de criminele
jeugdigen en volwassenen. Diep ingrijpen naar aanleiding van relatief onschuldige delicten
werd verantwoord vanuit ‘het belang van het kind’. Het proportionaliteitsprincipe: de
verhouding tussen de ernst van het delict en de zwaarte van de justitiële reactie kwam sterk
onder druk te staan.
Aanpak van België:
In België verschilde de aanpak zeer van die van Nederland. In België werd het gehele
strafrechtelijk kader welbewust losgelaten. Dit betekent dat de Belgische wet het mogelijk
maakte om niet alleen delinquent gedrag, maar ook problematisch, onwenselijk of zorgelijk
gedrag van jongeren op een justitiële manier aan te pakken.
Gevolg hiervan was wel dat de grens tussen delinquent gedrag en ander onwenselijk gedrag
daardoor moeilijk te trekken was. De grens werd dus diffuus.
Het was ook mogelijk om als ouder je kind aan te geven bij de kinderrechter. Uit onderzoek
van Margo de Koster naar de wijze waarop meisjes in het net van de kinderbescherming
terechtkomen, blijkt dat de criminalisering van problematisch gedrag bij meisjes in
belangrijke mate gebeurde op initiatief van de ouders. Daarnaast bleek dat de positie van
vrouwen in de tijd sterk veranderde, zij kregen meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt wat
ook zorgde voor meer conflicten tussen ouders en dochters.
Er kwam ook een verandering in de manier waarop naar bepaalde delicten werd gekeken. Zo
werd weglopen/landloperij in de 20e eeuw als een veel groter probleem gezien dan in de 19e
eeuw. Dit kwam mede door het verbod op kinderarbeid en op het invoeren van de leerplicht.
Van huis weglopen verloor daardoor in de 20e eeuw zijn onschuld. Weglopen werd een
uitdrukking van maatschappelijk falen, van het kind en het gezin.
Na 1945
Er is een opvallende, dubbele discrepantie op historisch gebied tussen Nederland en België:
-Enerzijds heeft Nederland sinds 1960 systematisch cijfers bijgehouden van het aantal
jeugdige verdachten, ook uitgesplitst naar soorten delicten, België heeft dit niet.
-Anderzijds heeft Nederland tot op heden de politie en rechtbankdossiers niet bestudeerd,
terwijl België hier de laatste jaren een echte onderzoekstraditie van heeft ontwikkeld
-Daarnaast geeft het Nederlands cijfermateriaal een globaal overzicht van de ontwikkelingen
van de geregistreerde jeugdcriminaliteit vanaf 1960 en heeft het Belgische onderzoek juist de
nadruk gelegd op de achtergronden en precieze betekenissen van de cijfers, meer inhoudelijk
dus.
Uit zowel de Nederlandse als Belgische gegevens blijkt dat het percentage jeugd dat in
aanraking gekomen met politie sinds de jaren 60 gestaag toeneemt.
Toename registratie in:
- Vernielingen
- Verstoring openbare orde en openbaar gezag
- Geweld
Afname registratie in:
- Vermogensdelicten
- Verkeersdelicten
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Estherstuvia. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.