Samenvatting Forensisch Bewijs
Week 1: Interdisciplinair Forensisch Onderzoek: meer dan de som der delen
Het combineren van bewijs in een strafzaak wordt van oudsher gezien als een taak voor de rechter.
Door de introductie van DNA-onderzoek is de hoeveelheid aan en het belang van forensisch bewijs in
strafzaken toegenomen. Dit heeft enerzijds tot meer mogelijkheden voor de strafrechtelijke vervolging
geleid, maar anderzijds de taak van de rechter complexer gemaakt. Hierom werd er een team
Interdisciplinair Forensisch Onderzoek opgericht dat de rechter ondersteund bij het combineren van
forensisch bewijs in complexe situaties. Daarnaast wordt aangegeven waar een rechter specifiek op
moet letten bij een interdisciplinair rapport en hoe er kritisch getoetst kan worden.
Inleiding
Er zijn zowel voor als tegenstanders van de toepassing van de Bayesiaanse methodiek voor
bewijswaardering in het strafrecht.
Voorstanders wijzen erop dat dit model nauw lijkt te passen met het juridische denkkader;
Tegenstanders wijzen vooral op de moeilijkheid om numerieke kansen in te schatten en het
feit dat het model van de rechter verlangt dat deze a-priori kansverhouding op de hypothesen
of scenario’s vaststelt. Weerwoord: men kan nooit het eindoordeel over schuld of onschuld
baseren op alleen de likelihood ratio’s.
Naast het feit dat het Bayesiaanse model een geschikt denkmodel is voor bewijswaardering en het
voorkomen van denkfouten, is het ook bij uitstek geschikt om op een wetenschappelijk correcte en
numerieke wijze bewijs te combineren. Relatief zwak bewijs wordt vaak niet goed op waarde geschat,
en als gevolg van het te vroeg toepassen van de bewijsstandaard weggestreept of sterk
overgewaardeerd. De bewijsstandaard dient te worden toegepast op het uiteindelijke totaal van
bewijs.
De totstandkoming van een interdisciplinair rapport
Een interdisciplinair rapport is het resultaat van een teaminspanning. In het proces om te komen tot
een dergelijk rapport worden meestal de volgende stappen doorlopen:
1) Er vindt, indien nodig, een overleg plaats tussen betrokkenen (politie, rechter, OVJ) en IDFO-
deskundige;
2) De RC levert de scenario’s met de benodigde contextinformatie;
3) De IDFO-deskundige gaat met de intern betrokken deskundigen in overleg om een
onderzoeksstrategie en formulering van de benodigde hypothesen te bespreken;
4) Na toestemming van de RC om het onderzoek voort te zetten, gaan de betrokken
deskundigen aan de slag met het onderzoek en evalueren van de opgeleverde resultaten. De
rapportages worden aan de IDFO-deskundige gezonden en verwerkt tot een rapport;
5) Het interdisciplinair rapport wordt door alle NFI-betrokkenen beoordeeld, getekend door de
IDFO-deskundige en verzonden naar de RC.
Het doel van een interdisciplinair onderzoek is dat alle forensische onderzoeksresultaten in
samenhang en in de context van de zaak worden geëvalueerd. Om een combinatie van forensisch
bewijs mogelijk te maken, moet aan de volgende randvoorwaarden worden voldaan:
a) De bewijskracht van de verschillende onderzoeken moet geëvalueerd zijn onder dezelfde set
= er zijn verschillende niveaus waarop hypothesen geformuleerd kunnen worden.
Subbronniveau = het gaat om de herkomst van het DNA zonder dat het type celmateriaal
nader is geduid;
Bronniveau = de herkomst van een spoort (bloed, speeksel of vezels);
Activiteitniveau = de handeling die tot een bepaald sporenbeeld heeft geleid;
Delictniveau = de juridische kwalificatie ten aanzien van het plegen van een delict.
Een scenario is uitgebreider dan een hypothese omdat het bestaat uit bijvoorbeeld meerdere feiten of
handelingen (delictscenario). Delen van deze scenario’s zijn forensisch toetsbaar en worden ook wel
kernelementen genoemd. Voor deze kernelementen worden kernhypothesen opgesteld en zijn vrijwel
altijd op activiteitniveau. Er wordt een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid van de combinatie
aan onderzoeksresultaten in een zaak in het licht van kernhypothesen/ kernscenario’s. In een scenario
kunnen meerdere kernelementen voorkomen die elk afzonderlijk kunnen worden getoetst aan de hand
van verschillende forensische bevindingen (complexe meervoudige sporenbeelden).
, Kernscenario = indien scenario’s voor een belangrijk deel bestaan uit forensisch niet-
toetsbare elementen, kan dit scenario worden teruggebracht naar slechts de elementen die
wel toetsbaar zijn. Door alleen domeinrelevante contextinformatie door te spelen, wordt
geprobeerd om de kans op bias van de deeldeskundigen zo veel mogelijk te voorkomen. De
domeinrelevante contextinformatie heeft de deskundige nodig om zo goed mogelijk de kans
op zowel delictgerelateerde als onschuldige overdacht en persistentie van het
sporenmateriaal te kunnen inschatten.
Vooral waar het gaat om het inschatten van een subjectieve kans is het belangrijk dat een deskundige
niet te veel wordt beïnvloed door een veelheid aan domeinirrelevante contextinformatie die de
deskundige onbewust zou kunnen beïnvloeden. Kritische vragen van de rechter over welke informatie
aan welke deskundigen is verstrekt, kan meer inzicht geven in de risico's.
Hierna volgt een case pre-assesment bestaande uit de volgende vragen:
Wat zijn de mogelijke uitkomsten van het onderzoek?
Wat zijn de kansen op deze mogelijke uitkomsten?
Wat is de waarde daarvan in het licht van de opgestelde hypothesen en de beschikbare
contextinformatie?
b) De bewijskracht moet in een numeriek getal zijn uitgedrukt = een likelihood ratio bestaat uit
twee op elkaar gedeelde kansen en wordt bij voorkeur in getalsvorm uitgedrukt. Het is
waardeafhankelijk van de formulering van de hypothesen, onderzoeksresultaten, beschikbare
data, persoonlijke kennis en van de context waarin de resultaten worden geïnterpreteerd.
Verbale termen zijn mogelijk, maar ook verankerd door een koppeling aan een ordegrootte
numerieke bewijskracht. Als het op geen enkele manier lukt om een getal toe te kennen aan
een bewijskracht, moet men gewaarschuwd zijn want wat zegt dat. Een numerieke grootheid
heet een duidelijke meerwaarde bij een interdisciplinaire benadering, omdat het een
voorwaarde is voor het kunnen combineren van likelihood ratio’s van meerdere forensische
bevindingen.
c) Het moet duidelijk zijn hoe de onderzoeksresultaten in onderling verband staan in de context
van de zaak = voordat onderzoeksresultaten met elkaar kunnen worden gecombineerd, is het
belangrijk om na te gaan hoe deze onderzoeksresultaten met elkaar in verband staan in de
context van de zaak.
Serieel bewijs = de relatie tussen een verdachte en een delictshandeling kan bestaan uit
meerdere elementen die als het ware schakels vormen van een denkbeeldige ketting tussen
de verdachte en de beschreven handeling (uitleg p.6).
Parallel bewijs = als een delictshandeling heeft geresulteerd in meerdere vormen van
sporenoverdacht tussen dader en plaats delict of dader en slachtoffer, dan is er mogelijk
sprake van meerdere van deze bewijskettingen. In dit geval zullen de aparte
onderzoeksresultaten elkaar gaan versterken of verzwakken afhankelijk van welke
kernhypothese ze ondersteunen (uitleg p.6/7).
d) Het moet duidelijk zijn dat de onderzoeksresultaten al dan niet conditionele afhankelijkheid
vertonen binnen de context van de zaak = forensische bevindingen worden geëvalueerd in het
licht van twee hypothesen, de relevante zaaksinformatie en de daarbij gedane aannamen. Om
twee bevindingen die iets zeggen over dezelfde hypothesen met elkaar te kunnen
combineren, is het belangrijk na te gaan of deze binnen de condities gesteld in de
hypothesen, de contextinformatie en de gedane aannamen, al dan niet afhankelijk van elkaar
zijn (= conditionele afhankelijkheid). Onderzoeksresultaten zijn conditioneel afhankelijk van
elkaar als de uitkomst van het ene onderzoek gegeven deze conditie iets zegt over de kans
op de uitkomst van het andere onderzoek.
Als het beoordelen van de conditionele onafhankelijkheid niet juist gebeurt, kan dit leiden tot een
overschatting van bewijskracht van de gecombineerde resultaten (p. 8 = voorbeeld).
, Bayesiaanse model = een grafisch kansmodel waarin verschillende variabelen en hun
conditionele afhankelijkheden zijn gemodelleerd. Het kan gebruikt worden voor het
automatisch uitvoeren van complexe berekeningen.
Een rechter hoeft niet te beschikken over dezelfde deskundigheid als degene van wie hij een rapport
moet beoordelen. Wel moet een rechter bij het beoordelen van een deskundigenrapport behoedzaak
opereren (ten aanzien van persoon en inhoud van rapport). Het betreft de deskundigheid en
onafhankelijkheid van de persoon. Voor wat betreft de inhoud van zijn rapport kunnen eisen worden
gesteld aan de argumentatie, toegankelijkheid en heldere afweging van kansen op beide scenario’s,
Combineren van bevindingen
Wanneer er voldaan is aan alle voorgenoemde voorwaarden, kunnen de afzonderlijke likelihood ratio’s
met elkaar worden vermenigvuldigd volgens een speciale formule (p.8).
Van likelihood ratio naar a-prosteriori
De LR zegt niet welk scenario het meest aannemelijk is. Daarvoor moet eerst de a-prosteriori
kansverhouding worden bepaald. Dit is de relatieve kans op de scenario’s na het meewegen van de
onderzoeksresultaten. In de eenvoudige formule (p.9) zijn de odds gedefinieerd als de kans op de ene
hypothese in verhouding tot de kans op de andere.
Het grote voordeel van het doorlopen van een dergelijk proces is dat het extra inzicht verschaft in de
waarde van het bewijs in de context van de zaak en voorkomt dat elk bewijsmiddel afzonderlijk moet
voldoen aan een zekere bewijsstandaard, wil het kunnen worden meegenomen in de uiteindelijke
beslissing van de rechter. Door deze bewijsstandaard pas toe te passen op het totale bewijs, wordt
voorkomen dat de zwakkere onderzoeksresultaten van tevoren al worden afgedankt.
Week 1: Rapporteren over activiteiten op de plaats delict
Een DNA-match van het lichaamsmateriaal van de verdachte met een spoor op de plaats delict is op
zichzelf genomen nietszeggend. Die match krijgt pas betekenis als we meer over het spoor weten. De
discussie over DNA verplaatst zich steeds meer van vragen over de techniek van DNA-profielen naar
de betekenis van het spoor in de bredere context van het scenario van het misdrijf. In terminologie
verplaatst de discussie zich van bronniveau naar activiteitenniveau. Die verplaatsing wordt
veroorzaakt door een aantal ontwikkelingen:
1) Het matchen van DNA steeds meer een vrijwel volautomatisch proces geworden waarover
weinig discussie is, als er tenminste niet gecompliceerde mengprofielen worden gevonden;
2) De ontwikkelingen op DNA-gebied hebben ervoor gezorgd dat van veel meer sporen en
vooral van veel geringere hoeveelheden lichaamsmateriaal toch een DNA-profiel kan worden
gemaakt. Een gevolg van de toegenomen mogelijkheden tot DNA-onderzoek is dat het steeds
onzekerder wordt welke betekenis aan het resultaat van dergelijk onderzoek kan worden
gegeven.
Paradoxaal effect: een aantal decennia geleden had men als het ware een flinke plas bloed
nodig voor onderzoek en het was meestal wel duidelijk hoe die plas op de plaats delict terecht
was gekomen. Nu kan onderzoek worden gedaan met enkele huidcellen. Daarvan is de
herkomst echter veel minder zeker.
Door de ontwikkelingen is er een grotere behoefte bij rechters ontstaan om te worden voorgelicht over
de betekenis van al die sporen. In Nederland gebeurt dit door onderzoekers van het NFI die
rapportages maken en IDFO worden genoemd. Om de voor- en nadelen van deze methode te
bespreken, wordt er gebruik gemaakt van een voorbeeld.
Opvallend is dat de vraagstelling van de hypothesen de deskundigen van het NFI wel dicht bij de stoel
van de rechter brengt. Door onduidelijk te houden wie zich over de verhoren buigt en slechts doorgeeft
wat direct relevant is voor het werk van de forensisch-technisch onderzoeker wordt daarmee
voorkomen dat irrelevante informatie een sturende invloed heeft op het werk de conclusies van de
onderzoeker. Tegelijkertijd is het rapport minder transparant en is het daardoor lastig om de
conclusies op waarde te schatten. Door de gekozen manier van werken en door het wegvallen van de
verklaring van de patholoog is er eigenlijk weinig interdisciplinairs meer aan het IDFO. Het is vooral
een DNA-onderzoek dat in activiteitentermen wordt uitgelegd. Aan de beperkingen die dat met zich
meebrengt, wordt in het uiteindelijke rapport geen aandacht besteed.
, Het rapport is nog op een andere manier beperkt. Er wordt slechts aandacht besteed aan een relatief
gering aantal DNA-sporen dat al eerder door het NFI was onderzocht.
Er wordt ook geen nieuw onderzoek gedaan en er werd door het NFI ook geen nieuw onderzoek
voorgesteld aan de RC. Dit omdat een wetenschapper altijd een theorie toetst tegen een andere
theorie. Vervolgens gaat de wetenschapper op zoek naar bewijsmateriaal dat zo goed mogelijk tussen
beide theorieen zou kunnen discrimineren. Vervolgens wordt onderzocht welke theorie het beste het
gevonden bewijsmateriaal verklaart. In de IDFO-rapportage heeft men ervoor gekozen uitsluitend
bewijsmateriaal dat al was onderzocht nader te onderzoeken en is men niet op zoek gegaan naar
nieuw bewijsmateriaal. Dat laat zien dat men niet bezig is geweest om de scenario’s zo goed mogelijk
te toetsen, want daarvoor had men meer onderzoek moeten doen. Met een uitspraak over de kracht
van scenario’s krijgt het werk pas wetenschappelijke betekenis. Om die laatste cruciale stap te kunnen
maken, moet de wetenschapper er wel enig vertrouwen in hebben dat de onderzochte bewijsmiddelen
voldoende zeggen over de scenario’s. En dan moet hij zich niet alleen serieus hebben afgevraagd of
het bewijs voldoende sterk is om iets te zeggen over de juistheid van de scenario’s, maar ook of het
bewijs relevant is voor voldoende aspecten van de scenario’s. In het IDFO-rapport wordt die laatste
cruciale stap, evenals in veel andere NFI-rapporten, niet gezet.
Met hun manier van werken, vragen de onderzoekers van het NFI nogal wat van de afnemers van hun
rapporten, van de advocaten, de officieren van Justitie en van de rechters. Het gevolg is dat rapporten
van het NFI niet zelden verkeerd worden geïnterpreteerd. Met een IDFO-rapport wordt het probleem
nijpender, omdat de gestelde hypotheses dichter zitten bij de uiteindelijke beslissing die de rechter
moet nemen en daarmee de conclusies meer veelomvattend zijn dan in het gebruikelijke forensisch-
technische rapport.
1) Niet al het relevante bewijsmateriaal wordt verzameld om zo goed mogelijk de hypothesen te
tegen elkaar te toetsen;
2) Er wordt wel wat gezegd over het bewijsmateriaal, maar eigenlijk niets over de juistheid van
de hypotheses.
Het artikel bevat een bespreking van de relevante bewijsmiddelen.
Ground truth = de kennis die men heeft over de werkelijke situatie.
Het is een goed initiatief van het NFI om IDFO-rapporten te gaan maken, want te vaak blijken
rapporten met resultaten van forensisch-technisch onderzoek te onduidelijk voor advocaten, officieren
van Justitie en rechters. Het doel van een interdisciplinair onderzoek is dat alle forensische
onderzoeksresultaten in samenhang en in de context van de zaak worden geëvalueerd. Er moet
daarbij aan de volgende randvoorwaarden worden voldaan:
1. De bewijskracht van de verschillende onderzoeken moet onder dezelfde set, elkaar
uitsluitende hypothesen of scenario's zijn geëvalueerd.
2. De bewijskracht moet in numerieke vorm (getal of getalsinterval) zijn uitgedrukt.
3. Het moet duidelijk zijn hoe de onderzoeksresultaten in onderling verband staan in de context
van de zaak.
4. Het moet duidelijk zijn of de onderzoeksresultaten al dan niet conditionele afhankelijkheid
vertonen binnen de context van de zaak.’
De randvoorwaarden zijn nogal op detailniveau geformuleerd. Te vrezen valt dat daarmee een aantal
veel generiekere aspecten van activiteitenrapporten over het hoofd wordt gezien. Bij de derde
randvoorwaarde geldt dat het simpelweg niet helder is wanneer onderzoeksresultaten in onderling
verband staan in de context van de zaak. Of onderzoeksresultaten al dan niet een niet-conditionele
afhankelijkheid vertonen, zoals in de vierde randvoorwaarde wordt gesteld, is een verstandige
voorwaarde waarvan het echter moeilijk is om vast te stellen wanneer dat geldt. Zonder vragen te
stellen over de herkomst van het sporenmateriaal en de mate waarin dat daadwerkelijk betrekking
heeft op het misdrijf, is het moeilijk om te bepalen in welke mate de onderzoeksresultaten van de
betreffende sporen niet-conditioneel afhankelijk zijn. In een activiteitenrapport moet het uitgangspunt
zijn het toetsen van de voorliggende scenario’s en niet, zoals nu, welke sporen tot het moment van
rapporteren zijn onderzocht. Een activiteitenrapport vergt ook veel meer onderzoek van de context van
de sporen dan bij een bronrapport gebruikelijk is.
Met IDFO-rapporten begeeft men zich op een weg die enerzijds veel behulpzamer kan zijn aan de
rechter bij het nemen van zijn beslissing. Zo’n rapport kan daarmee ook de rechterlijke beslissing
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ewubs24. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.26. You're not tied to anything after your purchase.