Economie Jong & Oud Havo
Hoofstuk 1
Een dominante strategie is de voordeligste strategie die iemand kiest onafhankelijk van wat de
ander kiest.
Als Tara en Sofie los van elkaar tot een beslissing komen, kiezen ze beiden voor niet-opruimen omdat
dat de minste tijd kost. Toch zouden Sofie en Tara met samenwerken beter af zijn. Deze situatie is
een voorbeeld van het gevangenen dilemma of het prisoner’s dilemma. Het gevangenen dilemma is
afkomstig uit de speltheorie. De speltheorie bestudeert het nemen van beslissingen waarbij de
uitkomst afhangt van wat anderen doen.
We onderscheiden 3 fasen: kinderfase, ouderfase en grootouderfase. Bij elk van de 3 genoemde
levensfasen hoort een generatie: kinderen, ouder en grootouders. Daarnaast zijn er ook
toekomstige generaties. Het gedrag van de huidige generaties kan invloed hebben op de
keuzemogelijkheden van toekomstige generaties.
Hoofdstuk 2
Ouders hoeven kosten voor de kinderopvang niet helemaal zelf te betalen. Als ze in loondienst zijn,
betaalt de werkgever vaak een bijdrage en ook de overheid betaalt mee. De overheidsbijdrage is
inkomensafhankelijk: verdienen de ouders een hoog inkomen dan is de overheidsbijdrage laag,
maar als ze weinig verdienen dan betaalt de overheid vrijwel alles.
Inkomen kun je direct consumeren maar je kunt het ook geheel of gedeeltelijk sparen. Consumeren is
het uitgeven van geld voor eigen behoeften. Als je spaart, stel je de consumptie uit, je verplaatst de
besteding naar de toekomst. Als je geld leent, haal je de consumptie naar voren. Je koopt eerst en
verwacht later inkomen te ontvangen om de lening af te lossen.
Stromen en voorraden
Inkomen is een voorbeeld van een stroomgrootheid. Stroomgrootheden meet je over een periode,
een maand of een jaar bijvoorbeeld. Spaargeld en schuld zijn voorraadgrootheden.
Voorraadgrootheden kun je op een bepaald moment meten.
Ruilen over de tijd
Zowel bij het uitstellen als bij het vervroegen van de consumptie is er spraken van ‘ruilen over de
tijd’. Wie leent, moet rente betalen. Rente is het bedrag dat je betaalt voor het lenen van geld. Ook
bij sparen kan rente een rol spelen. Het geld dat op de bank wordt gezet, levert rente op. Deze
rente is extra geld, dat gebruikt kan worden bij de koop. Ook prijsstijgingen en verwachte
prijsstijgingen hebben invloed op de afweging tussen besteden en sparen.
Hoofstuk 3
Als iemand in loondienst als werknemer werkt, ontvangt hij loon of salaris. Ben je zelfstandig dan
heet je beloning winst. Loon en winst zijn soorten inkomen. Over elk inkomen moeten
inkomstenbelasting en sociale premies worden betaald. De premie wordt betaald om verzekerd te
zijn tegen financiële gevolgen en onverwachte gebeurtenissen. Verzekeren betekent dat iemand
elke periode premie betaalt en daarmee recht krijgt op een uitkering als hem financieel nadeel
overkomt.
, Rente, ook wel interest genoemd, krijg je over je spaargeld. Huur en pacht zijn de beloningen als
iemand een gebouw of grond aan een ander ter beschikking stelt. Al deze soorten inkomens die
mensen in het productieproces hebben verdiend, worden primaire inkomens genoemd. Over deze
primaire inkomens loon, winst, rente, pacht en huur moet een gedeelte als belasting en premies aan
de overheid moeten worden afgedragen.
Over het inkomen uit arbeid wordt door de overheid loonheffing gegeven. De loonheffing bestaat uit
loonbelasting en premie volksverzekeringen. De loonheffing is een voorschot op de
inkomensbelasting die achteraf per jaar wordt vastgesteld over het totale inkomen dat je in een jaar
verdiend hebt. De algemene heffingskorting is afhankelijk van de hoogt van je inkomen. Door de
heffingskortingen hoeven mensen met een heel laag inkomen, geen loonheffing te betalen.
Van het brutoloon wordt een bedrag ingehouden. Wat overblijft na de inhoudingen is het nettoloon
of besteedbaar loon.
Berekening inkomensheffing
Er zijn uitgaven die je van je bruto-inkomen mag aftrekken voordat de inkomensheffing wordt
berekend. We noemen deze uitgaven aftrekposten. Voorbeelden: pensioenpremies, rente. Als
de aftrekposten van het bruto-inkomen zijn afgehaald, blijft het belastbaar inkomen over.
De inkomensheffing, het bedrag dat je betaalt aan inkomensbelasting en premie
volksverzekeringen, wordt berekend over het belastbaar jaarinkomen. Hoeveel heffing je moet
betalen over het belastbaar inkomen wordt berekend aan de hand van de zogenaamde
belastingschijven.
Naarmate het inkomen stijgt, moet over de toename van het inkomen een hoger percentage
inkomensheffing worden betaald. Over elke schijf wordt een heffing berekend. De heffingen
worden naar beneden afgerond op hele euro’s. De heffingsbedragen van de schijven worden bij
elkaar opgeteld. Op het totale heffingsbedrag worden de heffingskortingen in mindering gebracht.
(zie figuur 3.1 en 3.2).
De overheid baseert de belastingheffing op een aantal beginselen of uitgangspunten. Een van die
beginselen is het draagkrachtbeginsel. Dat beginsel houdt in dat inkomens in verhouding meer
belasting moeten afdragen dan de lagere inkomens. Dat kan worden bereikt met een progressief
belastingstelsel: hogere inkomens betalen gemiddeld een hoger belastingpercentage dan lagere
inkomens. Hierdoor verandert de inkomensverhouding tussen de hoge en lage inkomens ten gunste
van de lage inkomens. De inkomensverschillen worden relatief kleiner. Er is dan nivellering van
inkomens. Het percentage van je bruto-jaarinkomen dat je aan belasting en premies moet afdragen
is de gemiddelde heffingsdruk of het gemiddelde heffingstarief:
Gemiddelde heffingstarief (belastingtarief) = inkomensheffing : brutoloon x 100%
Het marginale tarief is het percentage dat iemand over zijn laatst verdiende euro, dus over de
top van zijn inkomen, betaalt.
De gemiddelde heffingsdruk stijgt als het inkomen toeneemt. Dat wil zeggen dat je bij een hoger
inkomen een hoger percentage van je inkomen aan heffing betaalt. Het belastingstelsel noemen
we dan progressief. De inkomensverschillen worden door de heffing in verhouding kleiner.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller meesbesselink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.44. You're not tied to anything after your purchase.