100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Algemene Fysiologie (bwb125) $6.96   Add to cart

Summary

Samenvatting Algemene Fysiologie (bwb125)

 5 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het vak algemene fysiologie, waarmee je het tentamen haalt! De samenvatting bevat alle informatie uit de colleges en neemt ook de belangrijkste delen uit het boek mee.

Preview 4 out of 65  pages

  • Yes
  • December 1, 2022
  • 65
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Week 1 - H20 Gasuitwisseling
Ademhaling = de opname van zuurstof in de longen en de afgifte van koolstofdioxide, de
gasuitwisseling met het bloed, het gastransport door het bloed, de biologische oxidatie van
voedingsstoffen onder vrijmaking van energie en het verwijderen van het daarbij vrijkomende
kooldioxide uit het lichaam.

Zuurstof bereikt het lichaam via de luchtwegen en longen in het bloed wordt opgenomen, met het
bloed naar de weefsels wordt getransporteerd en vervolgens via de capillairwand en de interstitiële
vloeistof aan de cellen wordt afgegeven. Omgekeerd wordt CO2 afgevoerd.

Ventilatie = de verversing van de lucht in de longblaasjes oftewel de alveolaire ruimte . Het transport
van gassen.
Diffusie = transport van O2 en CO2 tussen lucht in de longen en het bloed in de longvaten. Ook het
transport tussen bloed en lichaamscellen
Perfusie = de doorstroming van de longen en weefsels met bloed en de onderlinge afstemming van
de ventilatie
Gastransport = transport van O2 en CO2 in het bloed
Cellulaire ademhaling = de oxidatie van voedingsstoffen onder productie van energie en CO2

Alle longblaasjes hebben een verbinding met de buitenwereld via de luchtwegen, deze vormen
uiteindelijk een gezamenlijke luchtpijp die aangesloten is op de mondholte. Dit geheel lijkt op een
bronchiaal boom. Met de luchtpijpjes lopen lymfevaten en bloedvaten mee. Bij inademing neemt het
volume van de blaasjes toe en daalt de luchtdruk volgens de wet van Boyle. Door de afwisseling van
in- en uitademen blijft de alveolaire lucht op peil, met een laag O2 gehalte en een hoog CO2 gehalte.
De dunne scheidingswand tussen lucht en bloed, de alveolocapillaire membraan, zorgt voor een
snelle gaswisseling , zo blijven de gasspanningen in het bloed in evenwicht met de gassen in de
alveolaire lucht voordat het weer uit de long stroomt.


De longventilatie vindt plaats doordat bij elke inademing een hoeveelheid buitenlucht aan de
longenlucht wordt toegevoegd. De buitenlucht wordt gemengd met de lucht die al in de long
aanwezig was. Tijdens de uitademing wordt een vrijwel gelijke hoeveelheid lucht uitgeademd. De
longventilatie wordt ook wel de uitwendige ademhaling genoemd.
 Inspiratie: actief proces waarbij de contractie van inademingsspieren de thoraxholte
vergroot, hierdoor worden de longen ook groter en daalt de druk waardoor de
buitenlucht naar binnenstroomt. Het diafragma wordt platter. Het bestaat uit het
middenrif, de uitwendige tussenribspieren en de thoraxheffers.
 Expiratie: relaxatie van de inspiratiespieren leidt tot een verkleining van de
thoraxholte. Door de borstholteverkleining neemt de druk in de longen toe, waardoor
de lucht naar buiten stroomt. Gewoonlijk passief, maar kan ook actief door je spieren
aan de binnenkant van je ribben en je rechterbuikspieren om te zorgen dat je
ribbenkast naar beneden beweegt. Deze spieren zijn dus de spieren van de buikwand,
de bekkenbodemspieren en de inwendige tussenribspieren.
 Bovenste luchtwegen: bestaan uit neusholte en keelholte tot en met het strottenhoofd
 Onderste luchtwegen: bestaan uit de trachea en zijn vertakkingen, de bronchiën,
bronchioli en bronchioli respiratorii, kortweg gezegd de bronchiaal boom. De trachea
splits in 2 bronchiën, de rechter bronchie leidt tot de rechterlong en de linker bronchie
leidt tot de linkerlong. Hoe dieper je gaat hoe minder kraakbeen er aanwezig is, maar
hoe meer spierweefsel.

De mond is een noodingang tijdens het ademhalen wanneer de neus verstopt is of niet genoeg zijn
werk kan doen. De neusholte is de normale ingang, de aanwezige plooien, de conchae nasales

,vergroten het oppervlak en veroorzaken wervelingen in de luchtstroom, dat een intensief contact
tussen de ingeademde lucht en het slijmvliesepitheel mogelijk maakt. Grove stofdeeltjes worden
door de neusharen tegengehouden. Kleine deeltjes en bacteriën kleven vast aan het slijmvlies. Dit
slijm wordt door kliercellen in het epitheel gevormd. De trilharen transporten de deeltjes naar de
keelholte. De ingeademde lucht wordt bevochtigd en verwarmd door de conchae in het slijmvlies.

Tijdens het slikken wordt de luchtweg afgesloten. Het zachte gehemelte sluit de neusholte af en de
toegang tot de trachea, luchtpijp, wordt belemmerd doordat de larynx, strottenhoofd, wordt
geheven. Hierbij kantelt het strotklepje en wordt de larynx afgesloten. Verontreiniging van de lucht
kan de trilharen aantasten. Het transport wordt hierdoor belemmerd en het slijmvlies raakt
geïrriteerd waardoor de slijmproductie toeneemt en je gaat hoesten.

Hoe dieper je komt hoe meer vertakkingen er komen, de oppervlakte neemt dus toe tegelijkertijd
neemt de stroomsnelheid af. Hoe wijder het stroombed is hoe kleiner de stroomsnelheid. Vanaf de
16e generatie van de bronchiaal boom, de respiratoire zone, is de stroomsterkte zo laag dat
gaswisseling sneller door diffusie dan door stroming plaatsvindt.
Stroomsterkte (volumestroom) = uitgedrukt in volume/tijd en is de hoeveelheid lucht die in een
bepaalde tijd een bepaald deel van de luchtweg, bijvoorbeeld de trachea passeert. Het passerende
volume per tijd blijf gelijk (continuïteitsprincipe).
Stroomsnelheid = de snelheid waarmee een gasmolecuul een bepaald punt in de luchtweg passeert
oftewel de afstand die een gasmolecuul per tijd aflegt (afstand per tijd).

V = f x Vt
V: ademminuutvolume, de hoeveelheid lucht die per minuut wordt verplaatst
F: frequentie, het aantal in- en uitademingen per minuut (in rust 12-15/min)
Vt: ademvolume (450-600 ml per ademhaling)
Bij lichamelijke inspanning neemt eerst het ademvolume en daarna de frequentie toe

 Ademrustniveau: de stand van de borstkas zonder ademhaling. De inhoud van de long
is nooit 0, maar ongeveer 2300ml
 Ademvolume: (teugvolume) de opgenomen hoeveelheid lucht bij iedere inademing
(VT, ongeveer 500 ml)
 Inspiratoire reservevolume: zo diep mogelijk inademen waarmee het longvolume tot
zijn maximum wordt vergroot (IRV)
 Inspiratoire capaciteit: ademvolume samen met het Inspiratoire reservevolume (IC =
VT + IRV) (man 3600 ml)
 Expiratoire reservevolume: vanuit een normale uitademing de hoeveelheid die je extra
kunt uitademen, longvolume tot minimum verkleind (ERV, ongeveer 1100 ml)
 Vitale capaciteit: de maximale hoeveelheid lucht die verplaatst kan worden (VC = IC +
ERV, ongeveer 4600ml)
 Restvolume/residuaal volume: na maximale expiratie blijft er een residu achter (RV,
1200 ml)
 Functionele residuale capaciteit: de hoeveelheid lucht in longen tijdens het
ademrustniveau (FRC = ERV + RV, 2400 ml)
 Totale longcapaciteit: de hoeveelheid lucht in de longen na een maximale inspiratie
(TLC = IRV + VT + ERV + RV, ongeveer 5800ml)
Met behulp van een spirometer kunnen al deze volumes bepaald worden behalve het restvolume, dit
kan bepaald worden door helium in te ademen.

Statische longvolumes: even getallen
Statische longcapaciteiten: optelsom van 2 of 3 volumes

,Oefenopdracht vrouw:
IRV = 1900 ml
VT = 500 ml
ERV = 700 ml
RV = 1100 ml
IC = VT + IRV = 500 + 1900 = 2400
VC = IC + ERV = 2400 + 700 = 3100
FRC = ERV + RV = 700 + 1100 = 1800
TLC = IRV + VT + ERV + RV = 1900 + 500 + 700 + 1100 = 4200

Wet van Boyle: P x V = constant
De mechanische veranderingen leiden tot drukveranderingen in de long, die op hun beurt leiden tot
ventilatie

Problemen bij ventilatie:
 Eigenschappen van long en thoraxwand
o De retractiekrachten van de long, de long is het liefst zo klein mogelijk
o De retractiekrachten van de thoraxwand
 Bewegende spieren en de stromende lucht
o Weefselweerstand
o Luchtwegweerstand, grote invloed op de ademhaling
Klaplong: gaatje in de tussenruimte tussen ribben en long. Ribben gaan naar eigen positie, zo groot
mogelijk. Longen gaan ook naar eigen positie, zo klein mogelijk.

Relatie longen en thorax:
 Pariëtale pleura: vlies om de thorax
 Pulmonale pleura: vlies dat om de long zit
 Pleurale ruimte: héél klein
De long hangt als het ware aan de thorax en het diafragma met een heel dun laagje vloeistof
ertussen.

 Atmospherische druk: de druk in de omgeving (Patm, 760 mmHg wordt ook wel als 0
mmHg gezien)
 Intrapleurale druk: de druk in de pleurale ruimte (Ppl ,-4 mmHg er is dus een trekkracht
aan de longen richting de ribbenkast). Te meten door middel van ballonnetje die je
inslikt, wat is verschil in druk in slokdarm. Wollen naald die je inbrengt in de
intrapleurale druk waar je de druk meet.
 Alveloire druk: de druk in de longen (Palv, 760 mmHg of 0 mmHg, evenhoog als de druk
buiten)
--> transmurale drukken: Pin - Puit
 Transrespiratoire druk: Pl+th = Palv - Patm, in rust dus 0
 Transthoracale druk: de druk over de thoraxwand, Pth = Ppl - Patm
 Transpulmonale druk: Palv - Ppl

Wat gebeurd er met de intrapleurale druk als de ribbenkast uitzet; volume tussen ribben en long
wordt groter dus druk neemt af

∆V
De volumeverandering bij een bepaalde druk is constant: te meten onder statische
∆P
omstandigheden met een rustrekkingscurve of een statische V/P-curve. Je ademt een beetje in, de
longen staan stil en je meet. Deze curve vindt je niet in het echt, maar om aan te geven hoe de kracht
van spieren, thorax op elkaar werken. Deze curve verandert dus in actie. Hoe makkelijker het rekt
hoe meer compliantie. De helling van deze grafiek zegt dus iets over de compliantie. Deze bedraagt

, normaal 220 ml. In deze grafieken gaat het altijd om de transmurale drukken. Dynamische V/P-curve
ontstaat als gevolg van weerstand. In het begin is er weinig verandering van volume en aan het einde
ook. Is er geen weerstand dan zit je op de rechte lijn. Hoe breder het afwijkt van de rechte lijn, hoe
groter de weerstand. De oppervlakte onder de grafiek is de ademarbeid.

Elastine- en collageenvezels zijn betrokken bij de terugveerkracht van de long net als de
oppervlaktespanning van de alveoli. Het dunne laagje vloeistof in de alveoli zorgt ervoor dat de
alveoli graag samen wilt trekken. Het effect op de oppervlaktespanning
Surfactant wordt geproduceerd door de longcellen. Zorgt ervoor dat de oppervlaktespanning in de
grotere alveoli even groot is als de kleinere longblaasjes. De lucht gaat hierdoor naar de kleine en de
grote longblaasjes. Zonder een surfactant zou je nauwelijks kunnen ademhalen doordat de
oppervlaktespanning dan relatief gezien te hoog is.

Ademinuutvolume: totale volume van hoeveel lucht er per minuut wordt uitgeademd. Ve = f x Vt
Hoe vaker je ademhaalt, de luchtstroom wordt groter dan neemt de luchtwegweerstand toe. Hoe
sneller je ademhaalt hoe kleiner de elastische weerstand wordt. 12 ademhalingen per minuut is de
beste frequentie om adem te halen.

Partiele druk: de druk die het gas in het mengsel uitoefent. In een droog mengsel geldt: Pgas = Fgas x
P. In een mengsel verzadigd met waterdamp geldt: Pgas = Fgas x (Pb - Ph20) = Fgas x (Pb - 47).
Ongeveer 21% van de buitenlucht bestaat uit O2. De pO2 in de buitenlucht is dus ongeveer 150
mmHg en de pCO2 = 0 mmHg. De drukken in de alveoli is Po2: 100 mmHg en PCO2: 40 mmHg

Fysiologische dode ruimte: (Vd)
 De anatomische dode ruimte
 De alveolaire dode ruimte
Vt = Va + Vd

Alveolaire ventilatie: Va = f x Va = f x (Vt - Vd)

Voorbeeldvraag: Teugvolume van oppervlakkig ademhalen: 150 ml , ademfrequentie 40
ademteugen/min, ademminuutvolume 6000, dode ruimte 150 ml, hoeveel alveolaire ventilatie heb
je dan?
Va = 40 x (150-150) = 0 .

In het bloed geldt: PO2: 95 mmHg en de PCO2: 40 mmHg
De pO2 daalt nog meer doordat:
 Het geoxideerde bloed werd vermengt met veneus bloed vanuit de
 Er is een afvoer vanuit de kransader vanuit het hart waar ook al zuurstof aan
onttrokken is

Diffusie(snelheid) hangt af van:
 Membraandikte (T)
 Membraanoppervlak (A)
 Diffusie coëfficiënt gas (D)
 Partiele drukverschil (D1 - D2) De partiele druk van een gas in een vloeistof is hetzelfde
als de partiele druk van een gas in een gasmengsel waaraan de vloeistof blootstaat. De
druk blijft hetzelfde maar hoe groter de oplosbaarheid hoe meer moleculen er
oplossen.

Gastransport van O2:
 Vrij opgelost, klein deel
o Wet van Henry: cO2 = αO2 x pO2

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Juul13. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.96
  • (0)
  Add to cart