ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE 2
DEEL 1: UITGANGSPUNTEN
HOOFDSTUK 1 : TERREIN EN DOELSTELLINGEN VAN DE
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE1. HISTORIE: OP ZOEK NAAR
WETENSCHAPPELIJKHEID
1.1 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE EN FILOSOFIE
De ontwikkelingspsychologie is een betrekkelijk jong wetenschapsgebied, dat is
voortgekomen uit de filosofie. Locke en Rousseau hebben bijgedragen aan de controverse
empirisme (Locke) vs. nativisme (Rousseau).
Locke poneerde dat de ontwikkeling van het kind beslissend gedetermineerd wordt door
de ervaring, door beloningen en straffen van de opvoeders.
Zijn visie op kennisverwerking wordt bestempeld als de ‘tabula rasa’-opvatting:
de menselijke geest is bij de geboorte een onbeschreven blad en kan op alle
mogelijke wijzen worden ingevuld.
Locke werd onterecht gezien als de persoon die alle eigenschappen van de
menselijke geest als door ervaring bepaald zag. Zijn opvatting was echter veel
minder extreem: zijn theorie over kennisverwerving poogt een onderscheid te
maken tussen wat we tegenwoordig kennisinhouden zouden noemen enerzijds,
en anderzijds de mechanismen of operaties die tot kennisinhouden leiden,
gegeven bepaalde ervaringen. Het onbeschreven blad principe gold voor Locke
alleen voor de kennisinhouden, en niet voor alle eigenschappen van de mens.
Volgens Rousseau is het individu actief ingesteld op de omringende wereld. Het kind heeft
zijn eigen ontwikkeling in handen: het wordt geboren met bepaalde eigenschappen en
vaardigheden en gaat op basis daarvan exploreren. Het experimenteert in relatie tot
uitdagingen waarvoor het wordt gesteld.
1.2 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE ALS EMPRISCHE WETENSCHAP
1.2.1 BESCHRIJVEN EN VERKLAREN
Eerst bestond het hoofddoel van de ontwikkelingspsychologie uit het zo nauwkeurig
mogelijk beschrijven van de ontwikkeling van de verschillende gedragsgebieden en
daarbij ontwikkelingsnormen vaststellen. Deze waren sterk tijd- en cultuurgebonden en
werden soms te straks geïnterpreteerd. In de moderne ontwikkelingspsychologie hecht
men dan ook niet uitsluitend belang aan het beschrijven van de gedragingen van
kinderen op verschillende leeftijden, maar probeert het de werkzame processen en
mechanismen te verklaren. Er kwam een verschuiving van analyserende beschrijving
(leeftijdscurven) naar experimentele methoden, procesanalyses en oorzaak-gevolg
strategieën: de onderzoeker probeert door analyse van een of meer condities of
gebeurtenissen bepaalde latere ontwikkelingen te verklaren of zelfs te voorspellen.
Beschrijvingen zijn altijd selectief naar inhoud en bevatten interpretaties.
Als er te veel hypothetische begrippen gebruikt worden, is het moeilijker om
beschrijving en verklaring te onderscheiden. Een theorie dient daarom niet alleen
effectief te zijn maar ook efficiënt, door zo weinig mogelijk gebruik te maken van moeilijk
toetsbare hypothetische concepten, want deze maken de theorie minder controleerbaar.
Tegenover hypothetische begrippen (zoals bezitsdrang, dominantie, nervositeit en
intelligentie) staan empirische begrippen (deze zijn geoperationaliseerd zoals
hartslag, lengte, IQ-score).
1.2.2 IDIOGRAFISCHE EN NOMOTHETISCHE BENADERING
Bij de idiografische benadering richten onderzoekers zich op een nauwkeurige
beschrijving van het particuliere van iemands levensloop (vaak van eigen kinderen) om
hieruit conclusies te kunnen afleiden over ontwikkelingsverlopen en
ontwikkelingsmechanismen. In de klassieke nomothetische methode leidt men uit
observaties wetmatigheden (algemeen geldende kenmerken of verbanden) af die voor
een grote groep mensen gelden en dus in deze zin ‘normatief’ genoemd kunnen worden.
Idiografische benadering
Voordeel: de levensloop wordt nauwkeurig bestudeerd, veel details vallen
op.
Nadeel: men ziet het verloop bij weinig individuen (kleine
onderzoeksgroep)
Nomothetische benadering
Voordeel: men leert de wetmatigheden en dus algemene
kenmerken/verbanden
Nadeel: men verliest de details
Cross-sectioneel onderzoek houdt in dat er voor onderzoek met verschillende
leeftijden steeds gekeken werd naar verschillende groepen kinderen op andere leeftijden.
Longitudinaal onderzoek houdt in dat dezelfde kinderen gevolgd worden over
levensperioden.
1.2.3 DEDUCTIEVE VERSUS INDUCTIEVE METHODE EN THEORIECONSTRUCTIE
,In de wetenschappen zijn er twee methoden op basis waarvan theorieën worden
geconstrueerd: de deductieve en inductieve methode. Bij de deductieve methode
wordt uitgegaan van algemeen vaststaande stellingen of wetten waaruit specifieke
waarheden worden afgeleid. Twee voorwaarden voor de deductieve methode: de
algemene wet moet geldig zijn en de wet moet op de juiste empirische gegevens
toegepast worden. De inductieve methode gaat niet uit van algemene wetten maar
van een aantal geheel specifieke waarnemingen, waaruit men algemeen geldende
basisstellingen probeert te formuleren. Deze methode kan vooral gebruikt worden voor
het genereren van nieuwe hypotheses. Bij de ontwikkelingspsychologie wordt meer
gebruik gemaakt van de deductieve methode.
2. ONDERLIGGENDE MENS- EN WERELDBEELDEN
Een mens- of wereldbeeld is een bepaald beeld van wetenschappers hoe zij tegen de
mens of wereld aankijken. Het is een samenhangend geheel van opvattingen, aannames
en oordelen dat voorafgaat aan wetenschappelijk werk.
Paradigma: bepaalde modellen en werkmethoden waarbinnen wetenschap
functioneert, vaak overgenomen van andere wetenschapstakken
2.1 ATOMISCH-MECHANISTISCH WERELDBEELD
Volgens het atomisch-mechanistisch wereldbeeld wordt het menselijk gedrag
bepaald door hetgeen via de werking van de motor wordt ingegeven. De mens is een
passieve robot die het resultaat is van omgevingsinvloeden: er kan niet meer uit komen
dan er wordt ingestopt. De activiteit van de motor bestaat uit het reageren op prikkels en
drukverschillen, ervaringen opslaan en slijtage ondergaan. De bestudeerde realiteit
bestaat uit de zichtbare machineonderdelen, de brandstof en de werking van de cilinders.
Het geheel van het menselijk gedrag wordt gereduceerd tot kwantificeerbare
elementen waartussen relaties kunnen worden berekend. Menselijke ontwikkeling is in
deze visie een kwantitatieve toename van kennis en gedrag via een continu
leerproces. Volledige predictie van gedrag is in deze visie mogelijk en gewenst.
Causaliteit kent maar één vorm: de oorzaak-gevolgrelatie, die slechts één voorspelbare
richting volgt. Het beeld is terug te vinden in de leertheorieën en de
informatieverwerkingstheorie.
2.2 HOLISTISCH-ORGANISMISCH WERELDBEELD
Er is bij het holistisch-organismisch wereldbeeld sprake van actieve rijping in een
zelfregulerend
geheel. In plaats van slijtage door actie-reactiemechanismen is hier sprake van actieve
rijping in een zelfregulerend geheel, een geheel dat meer is dan de som van de
delen. Gedragingen en psychische functies worden in deze visie als één
samenhangend geheel bekeken. De betekenis van een specifieke gedraging wordt
bepaald door de positie en functie van dit gedrag in het geheel. Piaget is de meest
uitgesproken vertegenwoordiger.
2.3 CONTEXTUALISME
De context waarin iets zich bevindt of tot stand is gekomen is van beslissende invloed.
Onder context wordt de omgeving verstaan. De betekenis van een ontwikkelingsfeit is
van het geheel aan contexten waarin dit feit zich voordoet. Dit wereldbeeld is nauw
verbonden met het holistisch-organismisch wereldbeeld, het is er een uitbreiding
van. Vygotsky wordt als belangrijkste persoon genoemd.
2.4 SYNTHESE VAN WERELDBEELDEN
Je kiest voor de eerste visie als je je richt op elementaire gedragingen, voor de tweede
visie als je meer wilt weten over de complexiteit van gedragingen en de aanhanger van
de derde visie zal echter ook willen weten welke culturele inbeddingen deze inhouden
hebben.
Er wordt ook wel onderscheid gemaakt in open en gesloten systemen. Gesloten
systemen zjin: in evenwicht, geordend, lineaire voorspelbare ontwikkelingen, er is geen
uitwisseling met andere systemen en ze zijn hoofdzakelijk eigen aan niet-levende
systemen. Open systemen worden gekenmerkt door innerlijke contradictie, wanorde,
complexiteit, zelforganisatie en niet-lineaire onvoorspelbare kwalitatieve transformaties.
Het atomistische-mechanistische wereldbeeld ziet de mens en de wereld als een
geïsoleerde,
passief reagerende systeem (gesloten), het gaat hier vooral om continue kwantitatieve
ontwikkelingen. Dit terwijl het holistisch-organismische wereldbeeld een
fundamenteel actieve
visie hanteert, waarbij mens en wereld samen behoren tot een georganiseerd systeem
(open)
met onvoorspelbare interacties binnen dit systeem en tussen die systemen onderling,
hier is dan
ook sprake van een veeleer aan discontinue kwalitatieve veranderingen.
3. HET STUDIEOBJECT VAN DE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
3.1. STUDIE VAN DE ONTWIKKELING VAN GEDRAGINGEN IN ONDERLING
VERBAND
,Ontwikkelingspsychologie bestuurt meer specifiek de ontwikkeling van menselijk
gedragingen in onderling verband. Men kijkt namelijk naar de ontwikkelingen van
gedragingen in verband met elkaar, er wordt naar de verbanden gekeken en niet
naar de onderdelen apart. Het begrip ‘gedrag’ wordt hier gebruikt in de breedste
betekenis, het omvat namelijk zowel de uiterlijke motorische gedragingen als de cognitie
en perceptie, het sociale en het emotionele.
Er bestaat geen overkoepelende theorie die het enorme domein van gegevens binnen het
veld van de ontwikkelingspsychologie omvat: er bestaat geen universele
ontwikkelingspsychologie. Hoewel verscheidene theorieën zeer vruchtbaar zijn gebleken,
dienen zij te worden beschouwd als partieel. Zij proberen slechts bepaalde domeinen
en slechts één deel van de levensloop van de ontwikkeling te doorgronden. Bovendien
is er nog geen enkele specifieke ontwikkelingstheorie die voldoet aan alle eisen
van een formele wetenschappelijke theorie.
3.2 STUDIE VAN DE GEHELE MENSELIJKE LEVENSLOOP
Vroeger beperkte de ontwikkelingspsychologie zich tot het beschrijven van de
karakteristieken van een onrijp individu in zijn evolutie naar volwassenheid (met de
nadruk op het biologische rijpingsproces en het proces t/m de adolescentie),
tegenwoordig wordt het ontwikkelingsproces beschouwd als een actieve groei naar
zelfverwezenlijking, het nastreven van levensdoeleinden en het vervullen van
ontwikkelingstaken gedurende de gehele levensloop ontwikkelingspsychologie als
levenslooppsychologie (sinds de jaren 70).
3.3. STUDIE VAN FUNCTIONELE EN STRUCTURELE ASPECTEN VAN GEDRAG
Ontwikkelingspsychologie is een studie van structurele en functionele aspecten van
gedrag. Er wordt daarmee bedoelt dat in de studie naar gedrag zowel gekeken wordt naar
de functionele aspecten van gedrag, de processen waardoor iemand zich ontwikkeld,
maar ook naar de onderliggende structuren. Volgens Piaget hangen deze twee
benaderingen sterk samen: het een maakt het ander mogelijk.
Structuur Functie
Computer-hardware Computer-software
Structurele benadering: verklaring van Functionele benadering: processen
gedrag d.m.v. structurele basis
Piaget en Kohlberg Leertheorie en Dynamische
systeemtheorie
3.4 STUDIE VAN ONTWIKKELINGSVERLOOP EN OVERGANGSMECHANISMEN
3.4.1 (DIS)CONTINUITEITSCONTROVERSE
Continu Discontinu
Geleidelijke toename Stappen en sprongen
Kwantitatieve veranderingen Kwalitatieve veranderingen
Waarneembare/meetbare groei Fases en stadia
Het is onmogelijk op grond van empirische gegevens te kiezen tussen deze alternatieven.
3.4.3. OVERGANGSMECHANISMEN
Met overgangsmechanismen wordt geprobeerd om ontwikkelingsverloop en de
overgangen tussen ontwikkelingsstadia te verklaren. Het zijn theorieën waarin
fases/stadia beschreven worden.
Fases: complexe gedragspatronen
Freud: rijping van erogene zones
Erikson: epigenetisch ontwikkelingsmodel
Piaget: equilibratiemodel
Kohlberg: cognitief conflictmodel
3.5 STUDIE VAN ONTWIKKELINGSDETERMINANTEN EN MOTIVATIE
3.5.1. ONTWIKKELINGSINVLOEDEN (AANLEG EN MILIEU)
Sommige onderzoekers en theoretici zien de ontwikkeling van het kind als vooral bepaald
door de omgeving en anderen beklemtonen eerder de aangeboren erfelijke
mogelijkheden van de mens als sturend voor het ontwikkelingsproces.
Aanleg Milieu
Chomsky Behaviorisme
Piaget – aangeboren tendens naar adaptie Locke – Tabula Rasa
en evenwicht (meer interactionistisch)
3.5.2. MOTIVATIE VAN HET MENSELIJK HANDELEN
Elke theorie heeft een eigen verklaring voor de drijfkrachten van de ontwikkeling. De
psychoanalytische theorie ziet de bewegende kracht achter het menselijk handelen in
een interne drijfveer, de libido. Bij interne drijfveren gaat het om zaken als honger,
dorst of seksueel verlangen. Andere theorieën zien de drijfveer vooral in externe factoren
(externe drijfveer), bijvoorbeeld beloning of straf zoals bij het behaviorisme. In de
interne theorieën is het bijvoorbeeld de honger die het organisme drijft, terwijl het in de
, externe theorieën niet de honger zelf is, maar het voedsel dat de honger stilt dat de
drijfveer vormt voor leer-en veranderingsprocessen.
HOOFDSTUK 2: HET GRONDPROBLEEM VAN DE
ONTWIKKELINGSINVLOEDEN
1. DE NATURE-NURTURE-CONTROVERSE: NATIVISME TEGENOVER EMPIRISME
Andere termen om naar het erfelijkheid-milieudebat te verwijzen zijn nature-nurture,
aanleg-ervaring, rijping-leren, nativisme-empirisme. Met betrekking tot dit debat
staan twee groepen aanhangers tegenover elkaar: nativisme tegenover empirisme.
Nativisme: alle eigenschappen zijn aangeboren en ontwikkelen zich biologisch vrijwel
autonoom, ongeacht milieu-invloeden en persoonlijke wil.
Deze opvatting leidt tot pedagogische pessimisme: indien het kind met een
bepaalde erfelijke basis wordt geboren en zich volgens een vooraf bepaald schema
ontwikkelt, kan de opvoeder niet meer doen dan een ‘laissez-faire’ of hoogstens
het kind zo goed mogelijk begeleiden.
Arnold Gesell was een extreem aanhanger van het nativisme en staat te boek als
een maturist: er is een endogeen regulerend mechanisme verantwoordelijk voor
het richten en voortstuwen van de gehele ontwikkeling. Men kan door dit
mechanisme geen invloed uitoefenen op de ontwikkeling van een kind, dit gold
volgens zijn theorie zowel voor biologische als persoonlijkheidsfacetten.
Empirisme: de aanname van aangeboren eigenschappen werd verworpen om de
almacht van de ervaring voor op te stellen. Watson was een bekende aanhanger van het
empirisme.
Deze opvatting leidt tot pedagogisch optimisme: opvoeding en onderwijs
zouden de macht in handen hebben om kinderen naar believen te kunnen vormen.
Kinderen zijn bij de geboorte immers niet meer dan een tabula-rasa, een blanco
blad dat nog moet worden beschreven met kennis en vaardigheden.
Uit het onderzoek van Burt naar intelligentie blijkt dat er een correlatie bestaat tussen
de hoogte van het sociaal milieu en het IQ.
Een nativist zou zeggen dat het IQ erfelijk is en de kinderen eigenschappen
door de ouders worden doorgegeven, mits er aan de basisbehoeftes wordt
voldaan.
Een empirist zou als conclusie geven dat het IQ ligt aan de omgeving,
kinderen van ouders met een hoge klasse zouden betere voeding krijgen, meer
intellectuele stimulering krijgen en een bredere woordenschat aangeleerd
krijgen.
Men zou deze conclusie niet mogen trekken, omdat dit wetenschappelijk
gezien heel moeilijk te concluderen is. Men kan nooit alle factoren in de hand
hebben en moet voorzichtig zijn met het trekken van de conclusies op het vlak
van erfelijkheid op basis van gemiddelde verschillen tussen (sub)groepen als
deze niet experimenteel bepaald kunnen worden.
2. ONDERZOEK BINNEN DE TRADITIONELE VISIES
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen erfelijkheidsonderzoek en onderzoek naar
rijping. Erfelijkheid en rijping verschillen qua tijdsconceptie. Erfelijkheid verwijst naar
enkel de genetische bepaaldheid van eigenschappen, terwijl rijping het
ontwikkelingsproces omvat dat door de genetische code in aanleg is vastgelegd. Rijping
is een veel meer omvattend onderwerp dan erfelijkheid.
2.1 ERFELIJKHEIDSONDERZOEK
2.1.1. ERFELIJKHEIDSEXPERIMENTEN BIJ DIEREN
Bij muizen en ratten kan men gedurende een zekere tijd een vrij constant milieu
organiseren en zo de invloeden van erfelijke factoren nagaan. Het klassieke
experiment van Tyron (1940): volgens het inteeltprincipe werden systematisch
intelligente en domme ratten generatie na generatie van elkaar gescheiden. Tyron vond
reeds een verschillende verdeling vanaf de tweede generatie en bij de zevende generatie
waren de twee groepen onmiskenbaar verschillend. Onder constante
milieuomstandigheden voor alle proefdieren werd door selectieve inteelt een duidelijk
verschil verkregen in het leervermogen. Domme ratten plantte zich steeds voort met
domme ratten en slimme met slimme ratten. De bevindingen illustreren dat variaties in
de erfelijkheid aan de basis kunnen liggen van verschillen in het
gedragspatroon.
2.1.2. TWEELINGENONDERZOEK
Het klassieke model gaat ervan uit dat monozygote tweelingen genetisch identiek
zijn, dus moet het verschil tussen beide toegeschreven worden aan milieufactoren of
althans aan niet-genetische oorzaken. Bij monozygote tweelingen die samen worden
opgevoed, wordt aangenomen dat zowel de erfelijke basis als de milieubeïnvloeding
identiek zijn, terwijl dizygote tweelingen die samen worden opgevoed wel geacht worden
quasi-gelijke milieu-invloeden te ondergaan maar in erfelijkheid verschillen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller PWOSamenvatting. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.31. You're not tied to anything after your purchase.