Rechtsfilosofie II
HC 1: Gelijk hebben en gelijk krijgen
Argumentatie – Gelijk hebben en gelijk krijgen komen nu eenmaal niet op hetzelfde neer: mensen kunnen ten onrechte
worden overtuigd door drogredeneringen, net zo goed als deugdelijke redeneringen niet altijd doel treffen.
We gaan het niet hebben over typisch juridische argumentatie. ‘De betekenis van de feiten’, wat heeft academische
literatuur over juridische argumentatie betekent voor de rechtspraktijk? Niets.
(In)formele argumentatie – Ook de rechtspraktijk bestaat voor een groot deel uit informele argumentatie, (overleg,
onderhandeling etc.) met alle redenen en drogredenen van dien.
Drogredeneringen - Drogredenering: premissen (aangevoerde argumenten) lijken te strekken tot de conclusie maar doen
dat niet. Conclusie kan even goed kloppen, maar niet op de aangevoerde gronden (misschien zijn er betere gronden/
argumenten tot diezelfde conclusie).
Overzicht:
I. Inleiding/ casuïstiek
II. Logica
III. Proces, procedure, product – denken wij logisch? Denken en redeneren.
IV. Betekenis – semantiek, betekenistheorie. Gebruik van woorden in verschillende betekenissen.
V. Waarheid – waarheid bestaat niet = fatale zelfbetrokkenheid. Dan kan dat dus ook niet waar zijn. Er is een
waarheid met allerlei kwalificaties.
VI. Belang van logica voor argumentatie
VII. Tautologie, tegenspraak, zelfbetrokkenheid
VIII. Noodzakelijke en voldoende voorwaarden – gaat veel mee mis. Bewijsrecht. Heroïne in dakgoot arrest – halve
kilo in dakgoot. Verdachte: alternatieve verklaring. Tenlastelegging is een voldoende voorwaarde. Alternatieve
voldoende voorwaarden.
IX. Gelijkheid en verschil – ‘we beginnen bij u, de andere komen ook nog wel aan de beurt’.
X. Inductie en andere enthymematische argumentatie – argumentatie op grond van verzwegen premissen. Inductief –
wat geldt voor gegeven gevallen, geldt voor alle gevallen.
XI. Abductie – Het biertje waar je je op verheugd had staat niet meer in de koelkast, je hebt een huisgenoot. Wat
gebeurt vaak? Mensen beschuldigen elkaar. De ander kan een alternatieve verklaring geven. Default explanation;
de standaardverklaring bij gebreke van bijzondere omstandigheden. Meest gebruikte argumentatie; ‘het zal zo wel
zijn’.
XII. Statistiek, samenloop, causaliteit – mensen die wijn drinken zijn minder gewelddadig dan mensen die bier
drinken. In Kopenhagen werden folders verspreid; drink liever wijn dan bier. Wat zat hier achter? Vrouwen
drinken wijn en mannen bier, simpel onderzoek waar men aan voorbij was gegaan. Valkuilen. Dingen gaan
samen, dus er is een oorzakelijk verband, of niet.
XIII. (On)waarschijnlijkheden – 1 op de miljoen kans dat het DNA van de verdachte is. je denkt aanvankelijk dat je de
dader hebt. Er zijn 2 miljoen mannen in noord Londen, de kans is dus 50% dat hij het is.
XIV. Kansen, keuzen, gevolgen
XV. Feiten, normen en waarden – jij-bak. De ene huisgenoot zegt tegen de ander: ga eens wat sporten, wat ben je dik.
Wat zeg je dan terug? Bemoei je er niet mee. Jij-bak? Je zegt iets wat je zelf niet doet. Volstrekte drogredenering.
XVI. Weten en beter weten – wat hebben aan opiniepeilingen? Mensen vinden iets, wat zegt dat? Niets. Wat mensen
menen te weten is totaal iets anders van wat mensen moeten weten.
XVII. Ad Hominem v. Ad Rem – voorbeeld: vergadering in grote stad over volkshuisvesting. In binnenstad of in
buitenwijk? Discussie. Doe dat in een nieuwe buitenwijk, dan kun je voor minder geld veel meer huizen bouwen.
Klopt dat? Zit iets in. Je kunt ook bedenken waarom het in de binnenstad goed is. Vrij snel zegt iemand, woont u
zelf niet in een kapitaalpand vlak bij het plangebied? Je speelt op de man en niet op de zaak. Veel mensen zijn
geneigd om daarop in te gaan, dan ben je verloren. De zaak zelf is dan uit zicht.
XVIII. Weigering om te argumenteren/ verborgen en echte argumentatie
XIX. Grenzen van argumentatie – je kunt niet alles beargumenteren.
XX. Overbodigheid van argumentatie
XXI. Serendipiteit – hoe kom je aan goede argumenten? Logica brengt ons van A naar B, verbeelding brengt ons
overal. Hoe wij nadenken heeft met logica niets te maken. Hoe kun je het proces van argumentatie toch min of
meer sturen?
XXII. Wat is een betoog?
XXIII. Argumentatie, retorica, moraal, fatsoen
XXIV. De mens denkt, God lacht – de mens denkt alleen maar en de waarheid ontsnapt haar zo.
‘Op de man’ - Voorbeeld: econoom wordt op e televisie ondervraagd over de crisis: ‘Liever geen arbeidsmigratie’.
Interviewer: - Maar is dit niet hetzelfde als wat de PVV stelt? Econoom spreekt dat tegen, want wil niet met de PVV
worden geassocieerd, lukt niet, trekt aan het kortste eind.. (maar kan dus even goed gelijk hebben..).
Analyse (technisch..) – wat was de kwestie? Arbeidsmigratie. Interviewster begon over iets wat er niets mee te maken had,
maar het leek wel of het ermee te maken had – dat is retorica.
Bron van een standpunt verward met de aannemelijkheid van hetzelfde standpunt: ‘genetische drogredenering’, indirect op
de man spelen, ‘ad hominem’
, Econoom had dus kunnen zeggen: - u begaat een categoriefout, een niet-logische, informele drogredenering, door
verwarring van de kwaliteiten van een spreker met de aannemelijkheid van zijn standpunten..
Praktische antwoorden – werkt natuurlijk niet (altijd), beter (en overigens willekeuriger): - aardig te horen dat Wilders ook
wel eens verstandige dingen zegt (of iets dergelijks dus) – retorisch goed antwoord. Achtergrond is theorie. Retorica =
praktische slagvaardigheid.
Drie stadia
1. Herkenning van drogredeneringen,
2. Analyse (logia, andere theorie) – waar gaat het om?
3. Doelmatig antwoord: hoe breng je het?
Gaan als het goed is in elkaar op. 2. Is ongeveer eenduidig, ‘logisch’, 3. Is ook retorica (mede bepaald door spreker,
hoorder, onderwerp, belang etc.)
Analyse is eenduidig, logica is een vak wat is wel willekeurig? Het derde stadium, wat ga je ermee doen? Is afhankelijk
van spreker en hoorder.
Argumentatietheorie v. Retorica
- Argumentatietheorie gaat over (logische) geldigheid van redeneringen: strekken argumenten/ premissen tot conclusie
gaat over product. Wat is argumentatie waard? Geldig of niet? Klopt het?
- Retorica gaat over ‘doelmatigheid’ van argumentatie (in ruime zin) als proces, afhankelijk van sprekers, betoog,
hoorders en nog veel meer. Komt iets over? Weet het mensen te overtuigen? Werkt het?
Radicale onderscheid tussen product en proces begint pas in de 18e eeuw, bij Kant.
Retoriek van drogredeneringen – Drogredenering (redenering die geldig lijkt maar dat niet is) = dus: logisch ongeldige
maar retorische min of meer effectieve ‘redenering’. Het is de retorica van drogredeneringen die het vak interessant maakt.
Volstrekt drogredelijk wat tegen de econoom wordt ingebracht, maar hij ging toch mee.
Analogie, feiten en normen - Nog een voorbeeld: twee bergbeklimmers in ‘gesprek’. Eén van hen zou een stervende
Sherpa hebben achtergelaten. De ander: - Dat doe je niet! ‘Dader’: - Flauwekul, op de snelweg rijden mensen ook door als
een ongeluk is gebeurd. – probleem van de valse analogie.
Problemen: o.a. valse analogie (analogie = ‘twee dingen zijn niet hetzelfde maar uiteindelijk toch wel’- achterliggende
gelijkenis. Berghelling is geen snelweg. En (zelfs als de analogie wel opgaat): zijn/ behoren (is/ought). Feiten v. Normen.
Wat stelt de spreker? Je deed dat verkeerd, dat mocht niet, het is niet goed om.. = norm (of evaluatieve uitspraak). Eén
ding kan nooit, een norm bevestigen aan de hand van feiten. Hij had kunnen zeggen: op de snelweg doen mensen het ook
verkeerd, als de analogie al opgaat. Dus zeker fataal is de tegenstelling tussen normen en feiten. Je kunt niet zeggen dat de
norm niet klopt, omdat mensen iets doen of laten.
Gelijkheid, precedent - Geschrapte advocaat: waarom word ik wel aangepakt en zo veel andere advocaten niet? dat is toch
oneerlijk? Verwante problemen in precedenten en beroep op gelijkheidsbeginsels: ‘Not all precedents are good precedent
and the fact that it has been done before indicates that it is high time we stop doing it now’ (Lord Simon, House of Lords).
Wat zij men terug? ‘We beginnen bij u!’ hetzelfde feiten – normen verhaal. Hij heeft het verkeerd gedaan, hij wordt
geschrapt (juridisch normatief). Tegenargument: anderen worden anders behandeld (feit). Relevantie? Niets. Hoe sterk ook
het tegendeel lijkt. Hoe de één feitelijk wordt behandeld zegt niets over hoe men moet worden behandeld.
Juristen denken dat het om precedenten gaat. Hoe heeft de HR in een vergelijkbaar geval besloten? Voor de praktijk klopt
dat ook wel. Maar wat zegt een precedent logisch argumentatief? Niets, waarom? Het kan een verkeerde beslissing zijn
geweest. – onderscheid tussen feiten en normen. Rechter is geen wetgever.
Tu quoque - Verwant: tu quoque of ‘jijbak’ (jij ook): ‘u hebt ongelijk wat u doet/ zegt niet wat u zegt’ = tegenspraak.
Conservatief voorman pleit voor levenslange monogamie ook ten gunste van kinderen maar blijkt er zelf meerdere
gezinnen op na te houden. Weer: feiten zijn geen normen. Zegt dat iets over zijn standpunt? Zijn levenswandel zegt daar
niets over. Toch een machtig wapen. Antwoord: ‘verontschuldigingen!’..
Ad hominem – Tu quoque (de ‘jijbak’ dus) is een argument ad hominem, in plaats van ad rem: verwisseling van bron
(geloofwaardigheid) en stelling (te toetsen onafhankelijk van bron).
‘vooringenomen buurtbewoner’ (casus sociale woningbouw) t/m niet toetsbare getuigenissen.
Kan een rechter alles toetsen wat een getuige zegt? Nee. De rechter is er zelf niet bij geweest, alles wat er is aan bewijs laat
een oneindig aantal mogelijkheden open. Getuigen roepen we op, alleen maar als de getuige iets vertelt wat we nog niet
wisten. Getuigenis is bij voorbaat niet volledig toetsbaar. Betrouwbaarheid beoordelen? Ad hominem, hoe betrouwbaar is
iemand? Kan je iemand geloven op zijn of haar woord? Uitgangspunt: argumentatie moet ad rem zijn. Vaak genoeg
gedwongen om ad hominem te redeneren, wat hij zegt kunnen we niet toetsen.
Argumentatietheorie/ retorica – geldigheid van argumentatie v. (veel complexere) regels en richtlijnen voor overtuigend
betoog: altijd ad hominem.. ook in doelmatige ontmaskering van drogredeneringen en argumentatie in het algemeen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LisetteKnoop. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.23. You're not tied to anything after your purchase.