Dit zijn oefenvragen die ik heb opgesteld, op basis van de stof die behandeld is tijdens de hoorcolleges, en zijn goed te gebruiken bij het voorbereiden van het tentamen.
HC1
-Noem twee voorbeelden van zowel generieke als specifieke taalvaardigheden?
Kinderen hebben generieke (brede) vaardigheden: dat gaat in deze cursus met name om
intelligentie en executieve functies. Daarnaast zijn er specifieke vaardigheden, zoals: taal, lezen en
spellen, begrijpend lezen en rekenen.
-Noem het verschil tussen kerndoelen en leerlijnen van een school.
Kerndoelen zijn landelijke leerdoelen over waar een leerling op een bepaald moment qua
niveau moet zijn. Leerlijnen zijn de invulling van het lesprogramma, wat de school zelf mag bepalen,
hoe zij die kerndoelen willen behalen.
-Beschrijf het geboortemaand-effect.
Dat vroege/jonge leerlingen (geboren tussen okt-dec) worden vergeleken met late/oudere
leerlingen (geboren tussen jan-mrt) en daarom lager worden ingeschat. Door hun logischerwijs
lagere prestaties blijven ze relatief vaker zitten/ doubleren.
-Noem 3 factoren waar je rekening mee moet houden als een kind in aanmerking komt om te
versnellen?
Dat het kind niet alleen cognitief, maar ook sociaal-emotioneel voorloopt op de rest van de
klas. Dat het kind zelf gemotiveerd is voor de doorstroom. Of er een geleidelijke overgang plaats kan
vinden (een paar lessen volgen). Of een kind als onderdeel van een groep (met vriendjes) kan
versnellen.
-Wat kan een sociaal-emotionele uitdaging voor kinderen zijn als zij deelnemen aan een ability peer
group/ plusklas?
Dat kinderen niet meer de beste van de klas zijn. Dit kan iets doen met hun zelfvertrouwen.
HC2
-Leg de volgende begrippen uit:
Fonologie: klankleer. Het maken van een combinatie van klanken.
Semantiek: Woordenschat/woordbetekenis.
Morfologie: De vormleer. (Meervoud, verleden tijd, etc.).
Syntaxis: Zinsopbouw, het bouwen van zinnen.
Pragmatiek: Het gebruik van (figuurlijke) taal en begrip van context.
Metalinguïstiek: Reflectie op het eigen taalgebruik.
-In welke fase van taalontwikkeling start een kind met gaze following en joint attention en ligt deze
begrippen toe.
In de pre-linguale fase. Gaze following: blik van iemand volgen (ergens naar gaan kijken). Joint
attention: gedeelde aandacht/ samen met iets kunnen spelen.
-Welke gedragingen vallen binnen child-directed speech (CDS) en ligt deze toe
Andere toonhoogte, simpelere structuur.
Scaffolding: het uitlokken van taal door bijvoorbeeld open vragen te stellen
Expansie: Woorden/zinnen van een kind uitbreiden.
-Hoe kan het dat een Mexicaans kind over een kleinere woordenschat beschikt dan een Frans kind?
Minder taalaanbod.
, -Waarom hoeft een kind dat Nederlands als tweede taal leert qua woordenschat niet gelijk te lopen
met een autochtoon Nederlands kind?
Omdat waarschijnlijk de gehele woordenschat wel even groot is.
-Waarin verschilt academische/ schooltaal van alledaagse taal?
-Een relatief hoge informatiedichtheid.
-Rijk taalgebruik
-Expliciete plaats- en tijdsaanduidingen
-Het gebruik van complexe zinsstructuren.
-Waar heeft een kind last van als het moeite heeft met het volgen van een gesprek?
Semantiek (het begrijpt woorden waarschijnlijk niet)
-Waar heeft een kind moeite mee als er veel beeldspraak en impliciete boodschappen worden
gebruikt?
Pragmatiek
-Welke vaardigheden en informatie kan een kind gebruiken in woordenschatverwerving?
Algemene cognitie (geheugen, aandacht, waarneming), sociale cognitie, auditieve verwerking,
fonologische verwerking, zinscontext en woordleer constraint.
HC3
-Welke fasen in het leren lezen zijn er volgens Ehri?
Pre-alfabetische/symbolische fase (een kind kent wel een verhaal (uit het hoofd) of herkent
bepaalde logo’s maar kan nog niet echt lezen)
Gedeeltelijk alfabetische fase (kinderen kennen bepaalde letters)
Volledig alfabetische fase (leren verklanken en decoderen k/n/o/p = knop)
Geconsolideerd (niet meer moeilijk doen, je ziet het meteen, ook als het fout geschreven is)
-Wat zijn overeenkomsten en verschillen tussen leren lezen en spellen?
Overeenkomsten
•Alfabetisch principe voor beide vaardigheden nodig (maar de richting is anders)
•Orthografische kennis (geschrift) voor beide vaardigheden nodig
•Fonologische vaardigheden (klankleer (een woord kunnen horen en snappen)) voor beide nodig.
Verschillen
•Bij lezen is snelheid vooral van belang; bij spellen accuratesse
•Bij spellen speelt instructie een nog belangrijkere rol dan bij lezen
•Bij spellen spelen motorische vaardigheden een rol
-Welke omgeving gerelateerde en kind-factoren spelen een rol bij het leren spellen?
1) Factoren op school (instructie hoeveelheid en-kwaliteit)
2) Factoren thuis (hoeveelheid voorlezen, boeken thuis)
-Kind factoren: het vermogen om de vaardigheid te verwerven(fonologisch bewustzijn,
snelbenoemen, letterkennis, morfologie, woordenschat) en motivatie
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RTDZ. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.