Vragen t.b.v. tentamen Psychische problemen en opvoeding
Hoorcollege 1: 6-9-2022. Introductie
Wat wordt er bedoelt met transdiagnostisch werken en welke metafoor kan je hiervoor gebruiken?
De ijsberg
-Klachten en DSM boven het water
-Transdiagnostische factoren onder het water
→ Is heel cliënt specifiek.
→ Hoe complexer de problematiek, hoe lastiger het is om één protocol te volgen.
-Hiervoor is transdiagnostisch werken van meerwaarde.
Bij transdiagnostisch werken wordt er meer ingezet op de veronderstelde processen die de
ontwikkeling van een probleem verklaren, en wordt er ook meer dimensionaal naar klachten
gekeken. Hierdoor werk je vaak minder vanuit een protocol wat leidt tot meer flexibiliteit
Noem een aantal voorbeelden van deze transdiagnostische factoren.
- Cognitieve processen
o Bijv. Executieve functies, zelfbeeldversterking, perfectionisme
- Emotionele processen
o Bijv. Emotieregulatie, agressieregulatie
- Gedragsmatige processen
o Bijv., Assertiviteit, opvoeding
Wat voor behandeling is aan te raden bij enkelvoudige problematiek?
Klacht specifiek behandelen (volgens protocol) omdat transdiagnostisch zich nog verder moet
ontwikkelen.
Wat is de kerngedachte vanuit CGT?
Kerngedachte is dat psychische klachten verband houden met disfunctionele gedachten of cognities,
die zich uitten in nare of bedreigende gevoelens en stemmingen en in problematisch of onbeheerst
gedrag. In therapie de disfunctionele gedachten te wijzigen.
Wat is indicatie voor CGT?
Motivatie van cliënt moet aanwezig zijn, ze moeten ook open staan voor kritische reflectie op
ingesleten gedachten die voor hen normaal zijn. Ze moeten gaan inzien dat hun eigen
gedachtewereld disfunctioneel is. Client moet in staat zijn eigen gedachten onder woorden te
brengen en daarop reflecteren.
Wat is contra-indicatie voor CGT?
Minder geschikt voor laag begaafde mensen/ lage taalkennis.
- Bij jeugdigen rekeninghouden met de leeftijdsfase waarin een kind zich bevindt. Kind moet in staat
zijn om logisch en causaal te denken en het vermogen hebben om na te kunnen denken over zaken
die niet in het hier en nu zijn of nog niet aan de orden zijn. Bij kinderen van 5-8 jaar, waarbij dit nog
niet ontwikkeld is, zijn er kleinere effecten gevonden van bij oudere kinderen/ volwassenen.
,Vanuit de CGT zijn er verschillende methoden en technieken. Noem deze en leg zeg uit.
Cognitieve herstructurering
- ‘eenvoudigweg’ opsporen en uitdagen van disfunctionele gedachten. ‘Wat zou er gebeuren als…’ en
vervolgens formuleren van ‘helpende’ of ‘betere gedachten’. Gedrag veranderd pas wanneer een
persoon andere betekenis geeft aan de wereld om zich heen.
Exposure
- Onder begeleiding bloot stellen aan situatie die negatieve emoties oproept. Doel is om intensiteit
van negatieve gevoelens te verminderen, dan wel problematisch gedrag af te leren.
Zelfinstructietraining en hardop denken methoden
- Helpt om gedrag beter te sturen via zelfinstructies, aangeleerd volgens de hardop- denken
methoden. Er zijn 5 stappen
o Een goed model, voorbeeld, toont hoe het kind een situatie kan analyseren
o Kind voert de getoonde analyse zelf uit en het model leidt het kind door de zelfinstructies hardop
te zeggen
o Kind leert de zelfinstructies en oefent daarmee in verscheidene sessies via spelopdrachten.
o Het oefen duurt voor maar de zelfinstructies worden ingefluisterd
o In complete stilte oefent het kind met de geïnternaliseerde zelfinstructies bij steeds complexer
wordende opdrachten.
Probleemoplossend denken
- Samen met zelfinstructietraining en hardop denken methoden een basisinterventie in CGT voor
kinderen. Leren van denkstrategie in 4 stappen
o 1: wat is mijn probleem? Jeugdige moet probleem goed omschrijven en verwoorden
o 2: hoe los ik het op? Alternatieven bedenken en afwegen. Keuze maken uit verschillende
oplossingen rekening houdend met consequenties
o 3: volg ik nog mijn plan? Niet laten verwarren door omgeving
o 4: hoe heb ik het gedaan? Werkte de keuze? Eerlijke keuze? Veilige keuze? Aangename gevoelens?
Zelfcontrole
- Cognitief proces dat uit verschillende, op elkaar volgende stappen bestaat:
o zelfobservatie, te bevorderen door bijvoorbeeld de opdracht om een dagboek bij te houden;
o doel bepalen, waarbij de jeugdige plannen maakt en alternatieven overweegt;
o zelfevaluatie, hetgeen kan leiden tot het bijsturen van het doel en de plannen;
o zelfbeloning, wat als positieve feedback zeer belangrijk is; vooral bij kinderen ligt in de beloning en
inde complimenten de motivatie verscholen tot het herhalen van het positieve gedrag.
psycho educatie
- informatie, steun en advies. Vergroten van kennis over het probleem en manieren waarop cliënt
het beste ermee kan omgaan.
Nazorg: voorkomen van terugval. Bespreken moeilijke situaties en versterken geleerde
vaardigheden.
,Hoorcollege 2: Hechting. 8-9-2022
Welke kenmerken van opvoeders dragen bij aan een veilige gehechtheid en wat houden deze
kenmerken in?
∗ Sensitiviteit: de mate waarin de opvoeder bewust is van de signalen van de baby en, de baby kan
beschouwen als een apart persoon.
∗ Responsiviteit: de mate waarin de opvoeder adequaat reageert op de signalen van de baby.
∗ Mind-mindedness: de mate waarin de opvoeder de gedachten, wensen en emoties van het kind
begrijpt en op een passende manier hierop reageert. Gaat over mentaliseren: de vaardigheid van de
ouders om de innerlijke staat van het kind te begrijpen. Begrijpt de ouder welke emoties er in het
kind omgaan.
Wat houdt de cirkel van veiligheid in?
Veilige basis (exploreren): Het kind kan met een veilig gevoel afstand nemen van de ouder en
exploreren.
Veilige haven (terugkomen): mij welkom heten, beschermen en troosten als het kind zich tot de
ouder went.
De DSM-5 onderscheidt twee afzonderlijke stoornissen. Welke en wat zijn (globaal) de criteria?
∗ De reactieve of geremde hechtingsstoornis (RAD):
∗ Minimaal contact zoeken of laten troosten door opvoeders wanneer gestrest
∗ Persistente verstoring in sociaal-emotionele ontwikkeling
∗ Amper sociale en emotionele reacties op anderen
∗ Beperkte positieve affect
∗ Episodes van onverklaarbare geïrriteerdheid, bedroefdheid, angst die voorkomen
tijdens niet-bedreigende interacties met opvoeders
∗ De ontremd-sociale contactstoornis (DSED):
∗ Verminderde of afwezige terughoudendheid in benaderen en omgaan met onbekende
volwassenen
∗ Extreem “intiem” fysiek of verbaal contact met onbekende volwassenen, dat niet in lijn is
met leeftijd, cultuur, en sociale grenzen.
∗ Houdt geen contact met opvoeders in nieuwe situaties
∗ Bereidheid om met onbekende volwassene mee te gaan
∗ Erg moeilijk te behandelen!
Bij beide:
∗ Moet sprake zijn pathogene zorg (verwaarlozing/deprivatie, veel wisselende opvoeders,
opgegroeid in instellingen)
∗ Gedrag moet zijn ontstaan voor de leeftijd van 5 jaar.
∗ Kunnen vanaf de leeftijd van 9 maanden vastgesteld worden
∗ Zeldzame stoornissen!! Minder dan 1%
Welke gehechtheidsclassificaties zijn er te onderscheiden?
∗ Veilige gehechtheidsrelaties (Type B)
∗ Onveilig - vermijdend (Type A)
∗ Onveilig - ambivalent (Type C)
∗ Gedesorganiseerde gehechtheid (Type D)
, Wat is hierin een belangrijk onderscheid tussen typen B, A, C en D?
∗ Georganiseerde (type B, A, C)
-Het kind heeft een strategie om met de opvoeder om te gaan
* vs. Gedesorganiseerde (type D) onveiligheid
-Het kind heeft geen strategie om met de opvoeder om te gaan.
-Vaak gedragsproblemen
Classificaties volgens Zeanah & Boris (2000)
∗ Geen gehechtheidsrelatie (gehechtheidsstoornis)
∗ Verstoorde gehechtheidsrelatie (gedesorganiseerde gehechtheid)
∗ Verbroken gehechtheidsrelatie
In welk 4 situaties zou een kind m.b.t. de problematische gehechtheid geholpen moeten worden?
∗ jeugdigen die onveilig (vermijdend (A) of ambivalent (C)) gehecht zijn aan hun ouders EN bij wie
sprake is van probleemgedrag als gevolg daarvan.
∗ jeugdigen bij wie de gehechtheidsrelatie gedesorganiseerd (D) of verstoord is.
∗ jeugdigen bij wie de gehechtheidsrelatie verbroken is en die daarvan nog steeds last hebben.
∗ reactieve hechtingsstoornis (RAD): jeugdigen die met geen enkele volwassene een
gehechtheidsrelatie lijken te hebben opgebouwd.
Welke risicofactoren zijn er t.a.v. het kind?
∗ Moeilijk temperament
∗ Vroeggeboorte
∗ Verstandelijke of lichamelijk beperkingen
∗ Autisme
Welke risicofactoren zijn er t.a.v. de omgeving?
∗ Geen of gering steunend netwerk van het gezin of de moeder
∗ Lage sociaal-economische status
∗ Armoede, werkloosheid
∗ Recente migratie of vlucht uit het moederland
∗ Aantal plaatsingen in de pleegzorg
Wat houdt intergenerationele transmissie van gehechtheid in?
*Als je als ouder onveilig gehecht bent, loop je verhoogd risico om minder sensitief in de opvoeding
te zijn. Hierdoor is er een groter risico op onveilige gehechtheid bij het kind.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RTDZ. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.