1.1 De termen pre- en protohistorie
- Termen pre- en protohistorie:
o Verleden van de mensheid waaruit geschreven bronnen ontbreken (of waarmee het niet
mogelijk was reconstructie van verleden mee te maken)
Wetenschappelijke discipline die menselijk gedrag en samenleving van deze periode
bestuderen
Prehistorie: periode waarin er nog geen geschreven bronnen zijn (dateert overal
anders)
Protohistorie: waar er zelf nog geen schrift is maar wel ergens anders
- Namen van groepen of mensen niet gekend
o Hen omschrijven door het verwijzen naar kenmerken van materiële productie of plaatsnamen
van sites
o Vanaf Ijzertijd: historische namen kleven op groepen
Mensachtigen: wordt gezien als
mensachtige vanaf het 1ste artefact
werd gevonden
Klimaat: schommelt ijstijd: langer
dan tussentijden
Fauna: bepaald door klimaat
Biotopen: belangerijke contexten
Dieren: evolueren en sterven uit + geldt
ook voor planten
Mens: vele soorten naast elkaar +
evolutie van soorten
Economie: door mens grote evolutie
Culturele ontwikkeling: artefacten:
ontwikkeling van cultureel en artistiek
gedrag
Steentijd periode: voornaamste
grondstof steen
Paleolithicum: voor de ijstijden
Mesolithicum: jacht, visvangst, plukken
Neolithicum: landbouw
Ijzertijd periode: voornaamste
grondstof ijzer
Bronstijd: 2000 v. Chr.
Ijzertijd: 750 v. Chr.
Begin tijdrekening (einde prehistorie): inval van de Romeinen met introductie van het schrift
1
, 1.2 Geschiedenis van de pre- en protohistorische archeologie
- Geschiedenis van het onderzoek zelf
o Mens is niet altijd op dezelfde manier met zijn eigen verleden omgegaan
o Archeologie van pre- en protohistorie: relatief nieuw vakgebied
de
- 18 eeuw
o Aanleunend bij de behoefte van nationale identiteit (en geschiedenis) ging men op zoek naar
‘wortels’ van eigen taal, cultuur, …
Begin actief zoeken naar materiële overblijfselen
Probleem: zorgde lange tijd voor politieke inkleuring van historisch denken
- Tweede impuls voor ontwikkeling van pre- en protohistorie als wetenschap kwam vanuit biologie en
geologie
o Geologie:
Charles Lyell weerlegde dat 4004 v. Chr. (bijbelse ontstaansdatum van de wereld) niet
juist was
o Biologie:
Charles Darwin deed hetzelfde voor ontstaan dierlijk leven en dus ook de mens
Zorgt ervoor dat aandacht voor voorwerpen uit verleden werd weerlegt naar
aandacht voor mens en zijn verleden
o In onderzoek prehistorie:
Beroep doen op natuurwetenschappen (door gebrek aan bronnenmateriaal is het
minder voor historici)
- Pioniers in het ontwikkelen van de prehistorische archeologie
o Christian Thomsen:
Conservator Deens nationaal museum begon met ordenen van collectie op basis
van materiaal
Steen, brons, ijzer drieledige ontwikkeling
Vroegste fase: steentijd (wapens: steen, been of hout)
Latere fase: brons, ijzer
o Jens Worsaae:
Opvolger van Thomsen
Zorgde voor ontwikkeling van archeologische stratigrafie
Hiermee kon het drieperiodenstelsel van Thomsen geconfirmeerd worden
o Oscar Montelius:
Ontwikkelde eind 19de eeuw de typologische methode
o Door deze benaderingswijze:
Vondsten chronologisch ordenen met duidelijke ontwikkelingsgedachte
(ontwikkeling menselijke culturen construeren)
- Parallel met evolutietheorie:
o In 1859 publiceerde Darwin ‘On the origin of species by means of natural selection’
Belgische naturalist Schmerling stelde in 1833 vast dat menselijke beenderen samen
voorkwamen met vuurstenen werktuigen en in stratigrafisch verband met
uitgestorven zoogdieren
- Conclusie:
o 19de eeuw: theorie sociale evolutie met kader voor interpretatie van archeologische vondsten
Zorgt voor kennis dat er ontwikkeling in samenleving is
Van ‘savagery’, ‘barbarism’ tot ‘civilization’
2
,Paradigma’s
- Eerste helft 20ste eeuw:
o Cultuurhistorische benadering:
V. Gordon Childe: begrip ‘archeologische cultuur’ staat centraal
Definitie Childe:
“Archeologische cultuur gevormd door artefacten die in onderling verband in
een gebied voorkomen, gekenmerkt worden door eenzelfde traditie of stijl, en
stammen uit eenzelfde periode. Als zodanig onderscheiden die artefacten zich
van vondsten uit andere tijden in hetzelfde gebied, en van vondsten uit
dezelfde tijd in andere gebieden”
Definiëren van archeologische culturen en verklaren van onderline relaties in termen
van diffusie, invasie en migratie
Inductief: vertrekt vanaf materiaal enorm beschrijvend
- Na WOII
o New Archaeology of Processuele archeologie
Richten op reconstrueren en verklaren processen op grond van wetmatigheden ipv
beschrijven van afzonderlijke feiten
Ambitie om archeologie wetenschappelijk te maken (theorie, testen, experimenteren)
Deductief: hypothese en bewijs + modellen achteraf valideren theoretische
modellen testen adhv onafhankelijke gegevens
Middle-range research vormt bij het verklaringsproces een belangrijk hulpmiddel
Proces vertalen naar materiële output
Bijvoorbeeld: experimentele archeologie creëren van artefacten en sites
en kijken wat er gebeurt)
Ambitie wetmatigheden in menselijk gedrag zoeken
- Jaren ‘80
o Contextuele of Post-Processuele archeologie
Mens is te veel afwezig in Processuele archeoliogie (te veel wetmatigheden)
Cultuur is intern actief notie van agency
Cultuur is particulier
Men moet vanbinnen uit de betekenis van cultuur leren begrijpen
Moet voorwerpen contextualiseren interpreteren moet van binnenuit
komen (verbeeldingskracht onderzoeker is essentieel)
Niet objectief vertrekt vanuit concept dat men reeds heeft
- Nu
o Relevantie voor hedendaagse mens en theoretische onderbouwing discipline
Hoe gaan samenlevingen in het verleden en vandaag om met bijvoorbeeld voormen
van identiteit + wat is hiervan overgebleven
Archeologen houden zich bezig met: vragen omtrent waarde archeologisch erfgoed
en betekenis ervan op hedendaagse contexten
1.3 De archeologische methode
- De archeologie houdt zich bezig met het systematisch opsporen, bestuderen en interpreteren van
materiële resten die in of boven de grond bewaard zijn, om kennis te verwerven over menselijke
samenlevingen uit het verleden
- Etnoarcheologie:
o De processen die in menselijke samenlevingen leiden tot het achterlaten van materiële resten
vormen ondermeer het onderzoeksobject van de etnoarcheologie
- Tafonomie:
o Tafonomie is de wetenschap die onderzoek doet naar gestorven mechanismen
3
, 1.4 Overzicht van bronnenmateriaal en bewaringstoestanden
1.4.1 Archeologische sites
Abris-sous-roche en grotsites:
- Ondiepe grotten onder overhangende rotsen
o Lange en complexe stratigrafische sequenties:
Door relatief intense sedimentatieprocessen en het veelvuldig weerkeren van mensen
o Kalkrijk milieu:
Zorgt voor goede bewaring van beendermateriaal
o Maar:
Representatie van prehistorische nederzettingen: slechts gedeeltelijk
Openluchtnederzettingen:
- Overgebleven negatieve sporen
o Houten gebouwen: paalkuilen in bodem reconstrueren van grondplannen
o Hutten, tenten (jager-verzamelaars: minder permanent) vinden van tentringen in
afvalmateriaal
- Nadeel:
o Door gebruik hedendaagse mens (en bewerking) sites en nederzettingen aangetast
Van pre- en protohistorie bijna uitsluitend oppervlakte vondsten gevonden
Geeft wel inzicht in omvang nederzetting, voorkeur nederzetting
- Begraven sites:
o Bewaringstoestand hangt af van de context
Alluviale sites:
Bedekte vindplaats: gevonden in afzetting van rivier
Rivierterassen: geven info over evolutie van milieu
Maar: nederzettingen in situ zijn zeldzaam artefacten verplaatsen
Sites die langzaam overstroomden: fijne sedimenten achterlieten
Bewaringsomstandigheden uitzonderlijk goed
Eolische sedimenten:
Afgezet door de wind
Tijdens ijstijden sterke wind die voortdurend stof aanbracht
o Grotendeels zand maar ook loess (leem)
Ontstaan van dik pakket met boeiende stratigrafiën
Kalkrijke lagen:
Beenderen bewaren
Duinvorming:
Afdekking archeologische vindplaatsen (favoriete plaats van mesolithische
jager-verzamelaars)
Organische sedimenten:
Verlanden van meren door vorming van veen
Antropogene sedimenten:
Mens blijft op zelfde plaats wonen, laten pakketten afval achter en bouwpuin
Door eeuwenlange opeenhoping ontstaan van tells
Afvalhopen:
- Afvalhopen of kuilen:
o Vanaf Neolithicum in alle nederzettingen aangetroffen geeft info omtrent bewoners
nederzetting
- Maar ook:
o Enkel hopen met voedselresten/keukenafval
Denemarken “kokkenmoddinger”
Noord-Afrika “escargotières”
o Tot 3m hoge hopen boeiende bron voor reconstructie van economie en consumptie
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller antjeindestege. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.75. You're not tied to anything after your purchase.