Dit document is een samenvatting van hoofdstuk 7 erfelijkheid uit nectar 3e editie biologie leerboek 4VWO. Dit hoofdstuk is kennis voor het centraal examen biologie. Ondanks zorgvuldige samenstelling en controle kan er een foutje of onduidelijkheid in staan. Heb je vragen of opmerkingen, stuur mij ...
Summary chapter 6 species and populations - Nectar biology 4 vwo
All for this textbook (1)
Written for
Secondary school
VWO / Gymnasium
Biologie
4
All documents for this subject (5517)
4
reviews
By: cmbos • 6 year ago
By: charlottementen • 7 year ago
By: peterserikwilleke • 7 year ago
Translated by Google
Okay
By: rechtenstudent201 • 7 year ago
Seller
Follow
janniek
Reviews received
Content preview
HOOFDSTUK 7 ERFELIJKHEID
7.1 VERSCHILLEN TUSSEN MENSEN
UNIEK
Mensen lijken op elkaar, alle eigenschappen die ons mens maken vinden hun basis in
onze chromosomen. Dat betekent niet dat ons DNA bij iedereen hetzelfde is, er is
namelijk veel variatie. Niet alleen je DNA bepaald hoe je er uit ziet, ook de omgeving
speelt een rol.
FENOTYPE: GENOTYPE EN OMSTANDIGHEDEN
Al je uiterlijke eigenschappen die te maken hebben met het functioneren van je lichaam
vormen samen je fenotype. Dat hangt af van de genen op je DNA, je genotype. Samen
met de rest van het DNA is dat jouw genoom. Soms bepaald alleen je genotype een
eigenschap, bijvoorbeeld je bloedgroep. Op andere eigenschappen hebben
omstandigheden of leefstijl een grotere invloed, bijvoorbeeld pianospelen (je kan
misschien wel genetisch aanleg hebben, maar je moet wel oefenen). Sommige
eigenschappen veranderen door je leven, bijvoorbeeld je haarkleur.
CHOLESTEROL
Soms kunnen veranderingen ook tot problemen leiden, bijvoorbeeld als je
cholesterolgehalte in je bloed stijgt. Dan stijgt het risico op een hartinfarct ook.
Cholesterol kan op twee manieren in je bloed komen, via je eten (leefstijl) en door je
levercellen (die maken ook cholesterol). Je genotype heeft dus ook invloed op je
cholesterolgehalte. Een combinatie van een gezonde leefstijl, dieet en medicijnen kan het
risico op hart- en vaatproblemen verkleinen.
VARIATIE
Je genoom ligt vast in de 23 paren chromosomen van je lichaamscellen. Het genoom
verschilt per mens maar er zijn ook veel overeenkomsten, we hebben allemaal namelijk
een hart en longen. Mutaties door bepaalde stoffen, straling of zelfs je eigen
lichaamswarmte leiden tot veranderingen in het DNA en dus tot variatie in genotypen.
Van het LDLR-gen (gen voor cholesterolreceptoren- die halen cholesterol uit je bloed), zijn
meer dan 1000 varianten bekend. Deze varianten noem je allelen. Sommige allelen
werken niet goed, bij FH (familiaire hypercholesterolemie) is één van de allelen, of zelfs
beide, zo beschadigd dat zij veel minder receptoren voor cholesterol aanmaken. Dit leidt
tot een verhoogd cholesterolgehalte. De combinatie waarin de allelen op een
chromosoom voorkomen is het haplotype. Omdat je alle chromosomen in paren hebt,
heb je dus twee verschillende haplotypen per chromosomenpaar.
7.2 CHROMOSOMEN BEKIJKEN
CHROMOSOMENPORTRET
De kernen van een cel bevatten normaal gesproken 46 chromosomen, die zijn qua
grootte twee aan twee gelijk. Je kan de chromosomen onderscheiden door middel van
kleurstof. De eerste 22 paar chromosomen in een karyogram heten autosomen. Het
laatste paar zijn de geslachtstchromosomen.
TE VEEL OF TE WEINIG CHROMOSOMEN
Sommige mensen hebben een chromosoom te veel, trisomie, of een te weinig,
monosomie. Beide afwijkingen zijn een gevolg van een fout in de meiose. Tijdens de
meiose zijn de homologe chromosomen (meiose I) of de chromatiden (meiose II). Veel van
, deze vormen zijn niet levensvatbaar, een aantal wel, deze kinderen ontwikkelen zich
langzamer en hebben vaak een handicap.
CHROMOSOMALE AFWIJKINGEN
Een translocatie betekent dat stukken van twee chromosomen zijn uitgewisseld. Een
translocatie heeft geen effect op de drager, hij heeft immers al het erfelijk materiaal. De
kinderen van de drager hebben wel kans op kinderen met mono- of trisomie.
VERSCHILLEN IN GENOTYPE
Elk chromosoom bevat een groot aantal genen, maar van die genen zijn verschillende
varianten, de allelen. Nieuwe combinaties van allelen ontstaan door:
Bij geslachtelijke voortplanting herverdeelt het erfelijk materiaal zich,
recombinatie.
Tijdens de meiose wisselen de homologe chromosomen stukken DNA uit, dan gaan
er allelen van het ene naar het andere chromosoom, dit heet crossing over.
WAT KARYOGRAMMEN NIET LATEN ZIEN
Verspreid over de 46 chromosomen liggen ongeveer 25 000 genen, die genen liggen niet
eerlijk verdeeld. Het grote chromosoom 4 heeft bijvoorbeeld nog geen 500 genen terwijl
het veel kleiner chromosoom 19 wel 1500 genen bevat. Chromosoom 19 heeft het gen
voor de receptoren van cholesterol (FH patiënten). Deze gen mutatie kun je niet op een
karyogram zien.
7.3 STAMBOOMONDERZOEK
SPROETEN
In de loop van tijd kunnen eigenschappen veranderen, sproeten bijvoorbeeld. Het allel
voor sproeten krijgen is dominant en is betrokken bij de productie van huidpigment. De
uv-straling maakt sproeten juist donkerder, er spelen blijkbaar nog andere factoren een
rol.
STAMBOOM
Om overzicht te maken in overerving, maak je een stamboom. Daarin is een vrouw een
rondje, en als het hokje gekleurd is heeft de persoon de eigenschap waar het om gaat. Als
je twee dominanten of recessieve allelen heb, dan heet dat homozygoot (AA). Heb je
verschillende allelen, dan heet dat heterozygoot (aa).
MONOHYBRIDE KRUISINGEN
Bij monohybride kruisingen let je alleen maar op de allelen en eigenschappen die met
een gen te maken hebben, dit is vaak het geval in stambomen, je let maar op een
eigenschap, bijvoorbeeld sproeten.
X-CHROMOSOOM
Het X-chromosoom bezit ongeveer 1000 genen, omdat mannen maar een X chromosoom
hebben maakt dat ze kwetsbaar. Aandoening door een recessief allel in het X-
chromosoom komen bij mannen vaker voor dan bij vrouwen.
INTERMEDIAIRE OVERERVING
Het hoge cholesterolgehalte in het bloed van mensen met FH is het gevolg van een tekort
aan werkzame receptoren in de levercellen. Heterozygote mensen bezitten twee
verschillende allelen van het LDLR-gen, slechts een daarvan heeft de goede info voor
werkende receptoren. Daarom is het aantal werkende receptoren bij hun ongeveer de
helft. Zij hebben een intermediair fenotype (LCWW). Er zijn dus geen dominante en
recessieve allelen, beide hebben even veel invloed.
TWEE DOMINANT, ÉÉN RECESSIEF
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller janniek. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.79. You're not tied to anything after your purchase.