Ik heb de website/ online leeromgeving van Studiopabo samengevat. Ik heb met deze samenvatting de toets in 1x behaald. Alle belangrijke onderwerpen die op de toets gevraagd kunnen worden, komen hier in deze samenvatting voor. Er zijn veel foto's toegevoegd om alles te verduidelijken. Ook worden all...
Hi Priscilla, 

To improve my summaries, I'd love to hear why you give this summary 2 stars. Thanks in advance!
By: priscillasteringa • 9 months ago
Translated by Google
Hi accidentally pressed 2 stars
By: jackyscheltus • 9 months ago
Translated by Google
Thank you!
By: kellybaljet • 2 months ago
By: es52 • 1 year ago
Seller
Follow
jackyscheltus
Reviews received
Content preview
Natuur en techniek
Biologie
Dieren
Cellen
Alle planten, bacteriën, schimmels en dieren bestaan uit cellen. Cellen zijn bouwstenen van
organismen. Alle levende inhoud van een cel noem je het protoplasma. Het protoplasma bestaat bij
planten en dieren uit het cytoplasma en de kern. In het cytoplasma drijven de organellen. Dit zijn
onderdelen van een cel met een bepaalde functie.
Een dierlijke cel bestaat uit 4 onderdelen:
- Cytoplasma:
Bestaat uit een stroperige basissubstantie waarin organellen drijven.
Het bestaat voor 60 – 95% uit water.
- Celmembraan:
Een dun vlies wat de buitenste laag van het cytoplasma is. Hierdoor
blijven alle cel onderdelen in de cel.
- Celkern:
Bestaat uit kernplasma. Het regelt allerlei processen in de cel. Hierin
zitten de chromosomen met erfelijke eigenschappen. Dit noem je DNA.
- Kernmembraan:
De buitenste laag van het kernplasma. Dit membraan zorgt ervoor dat
de erfelijke eigenschappen in de kern blijft.
Plantencellen hebben ook onderdelen als de cytoplasma, celkern en celmembraan. Plantencellen
hebben ook een celwand, een vacuole en plastiden.
- Celkern:
Bestaat uit een kernplasma. Regelt allerlei processen in de cel. In de kern liggen de
chromosomen.
- Kernmembraan:
De buitenste laag het kerplasma.
- Vacuole:
Een blaasje gevuld met vocht. Dit is omgeven door een vacuolemembraan. Jonge
plantencellen bevatten meerdere vacuolen. Oudere plantencellen hebben 1 grote centrale
vacuole die stevigheid geeft. De cellen zijn als het ware opgepompt met water.
- Cytoplasma:
Bestaat uit een stroperige basissubstantie waarin organellen
drijven. Het bestaat voor 60 – 95% uit water. Bij plantencellen
ligt het cytoplasma in een dunne laag tegen de celwand aan. Dat
heet wandstandig cytoplasma.
- Plastiden:
Deze komen voor in het cytoplasma. Voorbeelden zijn:
• Chloroplasten bladgroenkorrels. Deze geven de plant een
groene kleur.
• Chromoplasten gekleurde korrels, bijvoorbeeld rood of
oranje. Chromoplasten zijn veranderde chloroplasten. Een
tomaat is bijvoorbeeld eerst groen en word steeds roder.
• Leukoplasten zetmeelkorrels. Hier slaan planten hun
reservevoedsel in op.
, - Celmembraan:
Het buitenste laag is een dun vlies.
- Celwand:
Een stevig laagje wat de cytoplasma van een plantaardige cel vormt. Het is een tussencelstof
en behoort niet tot de cel. Celwanden zorgen voor stevigheid. De celwand bij planten bestaat
uit cellulose. De celwanden van naburige cellen sluiten vaak niet precies aaneen. Tussen de
celwanden komen de kleine holten voor: de intercelulaire ruimte. Deze holten zijn gevulg
med lucht of water.
De celwand en de celmembraan grenzen direct aan elkaar, maar ze hebben een heel verschillende
bouw en functie. De celwand is doorlaatbaar voor alle stoffen. Het geeft de cel stevigheid, maar
vormt geen barrière naar de buitenwereld. De celwand bestaat uit twee soorten cellulose vezels, en
soms ook houtstof of kurkstof. Planten, schimmels en bacteriën hebben een celwand om hun cellen.
De celmembraan is een heel dun vlies, vergelijkbaar met een zeepbel. De membraan vervormt
gemakkelijk en gaat snel kapot. Hij bestaat uit een speciaal soort vetmoleculen die ten opzichte van
elkaar kunnen schuiven. De functie is het selecteren van stoffen die de cel in en uit mogen. Voor die
stoffen zijn er speciale transportkanaaltjes of pompjes. Andere stoffen kunnen de membraan niet
passeren, maar gasmoleculen zoals zuurstof en koolstofdioxide zijn zo klein dat ze vrijwel door de
membraan heen kunnen.
Bacteriën hebben geen celwand of bladgroenkorrels, maar wel een celkern.
Van cel tot organisme
Soms kunnen organismen zelfstandig leven als eencellige. Dit is bijvoorbeeld een pantoffeldiertje.
Een groep met dezelfde cellen, noemen we weefsel. In meercellige organismen komen ook cellen
voor die afzonderlijk van elkaar leven. Een voorbeeld zijn bloedcellen. Witte en rode cellen leven
afzonderlijk van elkaar in het bloedplasma.
Er zijn veel verschillende cellen:
- Zenuwcellen geleiden elektrische pulsen.
- Kraakbeencellen zorgen voor stevigheid en flexibiliteit.
- Damepitheel zorgen voor opname van voedingsstoffen.
- Gladde spiercellen zorgen voor beweging in bloedvaten en darmstelsel.
- Rode bloedcellen zijn voor zuurstoftransport.
- Botcellen zorgen voor stevigheid.
- Dwarsgestreepte spiercellen zorgen voor beweging in skeletspieren.
- Wangslijmvliescellen zijn plat, sluiten goed aan en dekken het onderliggende weefsel af.
Spierweefsel bestaat uit langgerekte cellen die kunnen samentrekken. Er zijn 3 typen zenuwcellen:
- Gevoelszenuwcellen brengen impulsen van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel.
- Schakelcellen brengen impulsen van de ene naar de andere zenuwcel.
- Bewegingszenuwcellen brengen impulsen van het centrale zenuwstelsel naar de spieren of
klieren.
De stevigheid bij plantencellen komt door de celwanden. Bij steunweefsel is er extra
celwandmateriaal afgezet. De buitenste laag van bladeren bestaat uit een laag afdekkende cellen. De
cellen daaronder zijn vulweefsel. Planten krijgen ook stevigheid door vezels. De cellen van vezels
hebben dikke celwanden die veel hotustof bevatten. De cellen binnen deze stevige celwanden
sterven af. Vaatweefsel bestaat uit kleine buisjes die zorgen voor transport van stoffen in planten.
Alle meercellige organismen hebben organen. Een orgaan is opgebouwd uit verschillende weefsels.
De weefsels hebben ieder hun eigen functie of taak. Zo werken in het hart de spierweefsels en het
zenuwweefsel samen bij het regelmatig rondpompen van bloed. Ook planten hebben organen:
wortel, stengel, blad en bloem. In de wortels werken steunweefsel, vaatweefsel en dekweefsel
, samen om de plant goed in de bodem vast te zetten. Samen zorgen de weefsels er ook voor dat
stoffen uit de bodem worden opgenomen en naar alle delen van de plant worden vervoerd.
Alle cellen in een veelcellige organisme onstaan door celdeling uit voorlopercellen. Bij organismen
met geslachtelijke voortplanting is dat de bevruchte eicel. Organisme met ongeslachtelijke
voortplanting kunnen ontstaan uit 1 cel of uit een groep cellen. Nadat het jonge organsime ontstaan
is, gaan de cellen zich vele malen delen. Hierbij worden eerst alle celorganen verdubbeld. Na de
celdeling zijn er cellen die zich blijven delen, om zo een organisme te laten groeien. Er zijn ook cellen
die zich specialiseren en daardoor een taak uitvoeren.
Van groot naar klein is het dus: organisme → orgaanstelsel → orgaan → weefsel → cel. De mens
bestaat uit verschillende orgaanstelsels:
- Bloedvatenstelsel wat bestaat uit het hart, de aorta en de aderen. Het hart pompt het bloed
door het lichaam. De aorta is een grote slagader die zuurstofrijk bloed naar het lichaam
voert. De holle ader stuurt zuurstofarm bloed terug naar het hart.
- Het ademhalingstelsel bestaat onder andere uit de luchtpijp, de bronchiën en de longen. De
luchtpijp is een stevige buis met kraakbeenringen waardoor de ingeademde lucht naar de
longen gaat. De luchtpijp word afgesloten door het strottenklepje. In de long zitten
longblaasjes. Daar vind de gasuitwisseling plaats. Zuurstof word opgenomen, koolstofdioxide
uitgescheiden. De luchtpijp vertakt in twee bronchiën naar de longen toe.
- Bij het veteringsstelsel horen de de slokdarm, de maag en de dunne darm. De slokdarm voert
via peristaltische bewegingen het voedsel van de mond naar de maag. De maag is een
gespierd orgaan in de buikholte waarin het voedsel tijdelijk word opgeslagen en
veteringssappen worden afgescheiden. De dunne darm is ongeveer 6 meter lang en hierin
vind de vertering plaats en worden voedingsstoffen door het bloed opgenomen.
- Bij het voortplantingsstelsel van de man horen zaadleiders, de eikel en de balzak. Vanaf de
zaadballen lopen de zaadleiders naar boven toe. Ze passeren de zaadblaasjes en de prostaat.
Die maken zaadvocht. Zaadvocht en zaadcellen samen vormen sperma. De punt van de penis
met een dunne, gladde huid is de eikel. In de balzak liggen de twee teelballen. Hier worden
zaadcellen gemaakt.
- Bij het voortplantingsstelsel van de vrouw horen de baarmoeder, de eierstokken en de
vagina. De wand van de baarmoeder bestaat uit spieren en een laag slijm. De holte staat in
verbinding met de vagina. In de baarmoeder kan de bevruchte eicel uitgroeien tot een baby.
In de eierstokken worden eicellen gemaakt.
- Voorbeelden van het spierstelsel zijn de biceps, buikspieren en dijspieren. De bicep zorgt
ervoor dat je je arm kan buigen. Buikspieren beschermen de holte en maakt beweging
mogeljk. De dijspier heeft een belangrijke functie bij het lopen.
- Bij het bot- of beenderenstelsel horen de ribben, de wervelkolom en het dijbeen. Ribben
beschermen de longen en het hart. De wervelkolom beschermt het ruggenmerg en geeft
stevigheid. Dijbeen is een groot bot in het bovenbeen.
- Bij het zenuwstelsel horen de hersenen, de ruggenmerg en de zenuwen. De hersenen zijn het
centrale deel in de schedelholte. De ruggenmerg zit binnen de wervelkolom. Zenuw is een
bundel uitlopers van zenuwcellen, omgeven door bindweefsel.
- Het zintuigenstelsel zorgt ervoor dat we de buitenwereld kunnen waarnemen. Bij
gezichtszintuigen heb je bijvoorbeeld ogen die reageren op licht. Gehoorzintuigen zijn oren
die reageren op geluid. Bij reukzintuigen hoort je neus die reageert op geur. Smaakzintuigen
bevinden zich in de mond. Deze proeven zoet, zuur, zout en bitter.
- Het uitscheidingsstelsel zorgt ervoor dat vieze stoffen uit het lichaam worden verwijderd.
Hierbij behoren de nieren, de urineleider, de blaas en de plasbuis.
- Het hormoonstelsel bestaat uit hormoonklieren. Deze klieren geven hormonen af aan het
bloed. In de schildklier, bijklieren en bij de geslachtsonderdelen vind je hormonen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jackyscheltus. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.88. You're not tied to anything after your purchase.