Dit document is een samenvatting van alle literatuur voor de module Baby’s en Kleuters en Methodologische Aspecten van Baby-, Peuter- en Kleuteronderzoek (7014A413DY). Deze module wordt gegeven in de master Pedagogische Wetenschappen, track Orthopedagogiek, blok 2, aan de Universiteit van Amsterd...
baby’s en kleuters en methodologische aspecten van baby
peuter en kleuteronderzoek
pedagogische wetenschappen
universiteit van amsterdam
Written for
Universiteit van Amsterdam (UvA)
Orthopedagogiek Master
Baby tot kleuteronderzoek (7014A413DY)
All documents for this subject (3)
4
reviews
By: meikerijdes • 1 week ago
By: foxacva • 10 months ago
By: fleurvrijmoethx • 1 year ago
By: StudentPedagogiekk • 1 year ago
Seller
Follow
-talitha-
Reviews received
Content preview
LITERATUUR BKO
Dit document is een samenvatting van alle literatuur voor de module Baby’s en Kleuters en
Methodologische Aspecten van Baby-, Peuter- en Kleuteronderzoek (7014A413DY). Deze
module wordt gegeven in de master Pedagogische Wetenschappen, track Orthopedagogiek,
blok 2, aan de Universiteit van Amsterdam.
Inhoud
HOORCOLLEGE 1 – Introductie en onderzoeksvoorstel .................................................. 2
Bornstein et al. (2014). Methods of Research in Infancy. ................................................... 2
Olson et al. (2020). Developmental research methods with infants & young children. ........ 5
HOORCOLLEGE 2 – Psychofysiologisch onderzoek naar emoties bij jonge kinderen .. 7
Lench et al. (2011). Discrete emotions predict changes in cognition, judgment, experience,
behavior, and physiology: A meta-analysis of experimental emotion elicitations. ............... 7
Moehler et al. (2006). Relation of behavioral inhibition to neonatal and infant cardiac activity,
reactivity and habituation. .................................................................................................. 8
Nikolić et al. (2016). Autonomic arousal in children of parents with and without Social Anxiety
Disorder: A high-risk study. ................................................................................................ 9
Toates (2011). Biological psychology. ...............................................................................10
HOORCOLLEGE 3 – Huilen en slapen en de behandeling van huil- en slaapproblemen
bij baby’s.............................................................................................................................11
Kurth et al. (2011). Crying babies, tired mothers: What do we know? A systematic review.
.........................................................................................................................................11
Möller et al. (2018). Effects of a responsive soothing intervention on infant excessive crying
and infant sleep. ...............................................................................................................12
Möller et al. (2019). Infant crying and the calming response: Parental versus mechanical
soothing using swaddling, sound, and movement. ............................................................13
Richtlijn Excessief huilen (2013). Effectieve therapie: Aanbevelingen. ..............................14
Richtlijn Excessief huilen (2013). Effectieve therapie: Onderbouwing. ..............................14
Whittingham & Douglas (2014). Optimizing parent–infant sleep from birth to 6 months: A
new paradigm. ..................................................................................................................15
HOORCOLLEGE 4 – Emotionele expressie tijdens sociale interacties & Parent-infant
interaction and infant emotion regulation ........................................................................17
Colonnesi et al. (2013). What coy smiles say about positive shyness in early infancy.......17
Colonnesi et al. (2017). Social anxiety symptoms in young children: Investigating the
interplay of theory of mind and expressions of shyness. ...................................................18
Colonnesi et al. (2012). Coordination of gaze, facial expressions and vocalizations of early
infant communication with mother and father. ...................................................................19
Stockdale et al. (2020). Infants’ response to a mobile phone modified still‐face paradigm:
Links to maternal behaviors and beliefs regarding technoference. ....................................20
1
,HOORCOLLEGE 5 – Het meten van temperament en opvoedingsgedrag bij jonge
kinderen ..............................................................................................................................21
Gartstein et al. (2016). Temperament and Personality. .....................................................21
Majdandžić et al. (2016). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood:
Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers.............................29
McCormick et al. (2015). Getting a good start in school: Effects of INSIGHTS on children
with high maintenance temperaments. ..............................................................................30
HOORCOLLEGE 6 – Sensitiviteit en mind-mindedness & Hoog sensitiviteit van kinderen
en welbevinden bij gastouders en kinderdagverblijf .......................................................31
Ainsworth (1969). Maternal Sensitivity Scales. The Baltimore Longitudinal Project. (p. 1–5,
tot Scale 2). ......................................................................................................................31
Colonnesi et al. (2019). Fathers’ and mothers’ early mind-mindedness predicts social
competence and behavior problems in childhood. ............................................................32
Greven et al. (2019). Sensory processing sensitivity in the context of environmental
sensitivity: A critical review and development of research agenda. ...................................33
Meins & Fernyhough (2015). Mind-mindedness coding manual (p. 3-13)..........................35
HOORCOLLEGE 1 – Introductie en onderzoeksvoorstel
Bornstein et al. (2014). Methods of Research in Infancy.
Waarom wordt er onderzoek gedaan bij jonge kinderen? Onderzoek in de vroege kindertijd
houdt zich grotendeels bezig met het begrijpen van de functie van verschillende hersenstruc-
turen (bijv. de visuele of auditieve cortex) op verschillende momenten in het vroege leven en
met hun functies (bijv. visuele of auditieve waarneming). 2 manieren om dit te onderzoeken:
- Longitudinale studies = herhaalde metingen van dezelfde kinderen in de tijd. Dit is een
belangrijke methode om de ontwikkeling van kinderen te onderzoeken.
o Een veelgebruikte procedure in deze studies is habituatie = het herhaaldelijk tonen
van eenzelfde stimulus en het volgen van het kijken van de kinderen naar deze stimu-
lus. Het idee hierbij is dat kinderen minder aandachtig kijken naar de stimulus als ze
het herkennen van eerder. Habituatie zou op deze manier een kenmerk zijn van infor-
matieverwerking.
o Voordelen longitudinaal onderzoek: je kunt stabiliteit en continuïteit meten.
▪ Stabiliteit = de consistentie in de tijd van individuen in een groep.
▪ Continuïteit = consistentie in de tijd op het groepsgemiddelde.
o Nadelen longitudinaal onderzoek:
▪ Veel drop-out van participanten.
▪ Systematische bias, doordat uitval van participanten vaak een bepaalde groep
betreft (bijv. kwetsbare kinderen). Daardoor is je onderzoek minder representatief.
▪ Herhaald testen van kinderen kan het gedrag beïnvloeden.
▪ De duur van longitudinale studies maakt onderzoek duur (tijd en middelen).
▪ De menselijke ontwikkeling verloopt langzaam, dus moet je bij onderzoek vaak
lang wachten tot je kinderen opnieuw kunt meten.
- Crossectionele studies = onderzoek waarbij verschillende groepen participanten op ver-
schillende leeftijden vergeleken worden.
o Voordelen crossectioneel onderzoek:
▪ Een onderzoeker kan snel antwoorden vinden over ontwikkeling.
2
, ▪ Herhalingseffecten worden vermeden, omdat ieder kind maar 1x getest wordt.
▪ Geen drop-out, omdat je maar 1x hoeft te testen.
o Nadelen crossectioneel onderzoek:
▪ Je kunt geen oorzaak-gevolg relaties onderzoeken. Er worden wel leeftijdsver-
schillen gevonden, maar geen ontwikkelingsprocessen.
▪ Je kunt geen alternatieve verklaringen uitsluiten. Je gaat ervan uit dat het enige
verschil tussen de groepen de leeftijd is, maar dit hoeft niet zo te zijn. Cohort-
effecten (belangrijke verschillen tussen groepen) hebben invloed op deze aan-
name.
Er wordt vanuit gegaan dat longitudinale en crossectionele studies vergelijkbare resultaten
vinden.
Onderzoekers zijn vaak nieuwsgierig naar genetische en omgevingsinvloeden op de ontwik-
keling van kinderen. Verschillende manieren om dit te onderzoeken:
- Natuurlijke experimenten = vergelijking tussen groepen die niet random toegewezen
worden aan een conditie, maar alsnog een verschillende ‘behandeling’ krijgen bij het op-
groeien (bijv. het vergelijken van normale kinderen met verwaarloosde kinderen).
- Tweelingstudies = vergelijken van eeneiige (100% gelijke DNA) met twee-eiige (50% ge-
lijke DNA) tweelingen.
- Adoptiestudies = het vergelijken van de overeenkomsten tussen adoptiekind en biolo-
gische ouder of adoptiekind en adoptieouder.
Andere studies die de ontwikkeling onderzoeken zijn:
- Age-held-constant paradigma = onderzoek doen naar de invloed van variabelen anders
dan leeftijd op de ontwikkeling van hersenstructuur of -functie.
- Rijpingsleeftijd vs. ervaringsleeftijd = onderzoek waarbij kinderen vergeleken worden
met prematuur geboren kinderen. Dit kan op twee manieren: kinderen vergelijken met con-
ceptie op hetzelfde moment (conceptuele leeftijd gelijk) of kinderen vergelijken met ge-
boorte op hetzelfde moment (postnatale leeftijd). Door deze studies kan onderzocht wor-
den wat er ontwikkeld tijdens de laatste periode zwangerschap.
Het design dat gekozen wordt bij een bepaald onderzoek hangt af van de onderzoeksvraag.
Technieken in babyonderzoek
Baby’s kunnen nog niet praten en zijn motorisch ook nog niet bekwaam om dingen te doen,
dus zijn we bij het begrijpen van de ervaringen van baby’s afhankelijk van gevolgtrekkingen
(inference) uit hun onvolwassen gedrag.
Onderzoek bij baby’s wordt gedaan op verschillende manieren:
- Babybiografie = een psychologisch dagboek over de groei van een jong kind. 3 soorten:
o Domestic diary = dagboeken die geschreven werden door moeders die gaan over
filosofieën van ouders over de aard van de kindertijd en opvoeding.
o Educational diary = dagboeken geschreven om de impact van lesgeven of opvoe-
dingspraktijken op het gedrag en de ontwikkeling van kinderen te onderzoeken.
o Scientific diary = wetenschappelijke dagboeken geschreven om empirische kennis
op te leveren over het gedrag en de ontwikkeling van baby’s.
Educational en scientific diaries werden in de tweede helft van de 19e eeuw populair en
gingen voornamelijk over evolutie en ontwikkeling, bijv. geschreven door Darwin en Piaget.
o Voordelen babybiografie: interesse groeide in ontwikkeling van kinderen, hun obser-
vaties zorgde voor veel nieuwe en belangrijke hypothesen over kind-ontwikkeling.
o Nadelen babybiografie: observaties gaan maar over enkele kinderen (case study,
meestal de eigen kinderen; wel informatief, maar ook representatief?), veel onderzoek
3
, was retrospectief (terugkijken i.p.v. gelijk rapporteren van observaties), bias in obser-
vaties (alleen rapporteren van situaties die hun theorieën ondersteunen).
- Systematische observaties:
o Natuurlijke situatie vs. gestandaardiseerde context.
o Directe observatie vs. observatie via videobeelden.
o Voordeel: objectieve informatie. Nadeel: momentopname, is dat representatief?
- Interviews en vragenlijsten: gebruikt om observaties aan te vullen, zijn de observaties
representatief voor hoe het normaalgesproken is?
- Neurologische testen: gebruikt om de structuur of functie van het autonome zenuwstelsel
en centrale zenuwstelsel bij baby’s te onderzoeken.
o Autonome zenuwstelsel = het deel van het zenuwstelsel dat betrokken is bij de onvrij-
willige controle van de interne organen (hart, longen, spijsvertering). Hierbij wordt ge-
keken naar hartslag, vagale tonus, respiratoire sinusaritmie, neuro-endocrines en hor-
monen (cortisol, oxytocine).
o Centrale zenuwstelsel = hersenen en ruggengraat. Hierbij gaat het om onderzoek naar
de neurologische anatomie en corticale elektrische activiteit. Relaties tussen hersen-
structuren en hersenfuncties, elektrofysiologisch onderzoek (event-related potential,
ERP; elektrodes op het hoofd, wanneer hersenactiviteit?), neuro-imaging (magneto-
encefalografie, MEG; waar hersenactiviteit?, PET, fMRI, NIRS).
- Tests: tests op basis van natuurlijke voorkeuren, conditioneren (operante conditionering),
gewenning en nieuwheidsgevoeligheid, eye tracking, norm- en criteriumgerefereerde tests.
Interpretatie- en meetproblemen bij onderzoek naar kinderen
- Correlatieonderzoek = beschrijvend onderzoek dat kijkt naar relaties tussen 2 variabelen.
- Causale relaties = veranderingen in de ene variabele veroorzaken veranderingen in de
andere variabele. Om dit te onderzoeken zijn experimenten noodzakelijk. Ook kan er ge-
bruik gemaakt worden van informatie uit natuurlijke of quasi-experimenten, bijv. om te kij-
ken naar de relatie tussen ondervoeding en cognitieve ontwikkeling van kinderen.
- Betrouwbaarheid = gemeten gedrag moet hetzelfde zijn als het nog een keer gemeten
wordt binnen korte tijd of door een andere onderzoeker.
- Validiteit = het meetinstrument moet meten wat hij beoogt te meten.
o Indruksvaliditeit = de mate waarin een instrument de indruk wekt iets relevants te
meten.
o Interne validiteit = de mate waarin je met zekerheid kunt stellen dat een vastgestelde
oorzaak-gevolgrelatie (causaal verband) niet door andere factoren kan worden ver-
klaard.
o Externe validiteit = de mate waarin je je resultaten kunt generaliseren naar andere
omstandigheden of groepen.
o Predictieve validiteit = de mate waarin een meetinstrument in staat is iets in een
ander domein te voorspellen.
- Meerdere beoordelings- en convergerende onderzoeksstrategieën = het belang van
verschillende items gebruiken en verschillende strategieën om hetzelfde fenomeen te on-
derzoeken.
Speciale onderzoeksproblemen in onderzoek bij kinderen
- Context: ontwikkeling van kinderen hangt grotendeels af van hun omgeving (ecologische
validiteit).
- Toestand: baby’s wisselen vaak tussen alertheidstoestand en slaap bijv., wat invloed heeft
op je metingen. Mogelijk heeft een baby al wel de vaardigheid die je onderzoekt, maar laat
het kind dat niet zien i.v.m. de toestand waarin hij verkeerd.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller -talitha-. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.52. You're not tied to anything after your purchase.