Samenvatting Politicologie. Informatie over:
- Politiek en politicologie
- Macht
- Democratie
- Politieke socialisatie en media
- Verandering
- Staat
- Politieke stromingen en partijen
- Kiessystemen
Samengevat uit o.a.
'Inleiding tot politiek en politieke wetenschappen' van Carl Devos (red.) en
...
Politicologie
Politiek en Politicologie
Politiek;
In het dagelijks spraakgebruik in Nederland en België wordt ‘ politiek’ vooral gebruikt in de zin van
partijpolitiek. ‘De politiek’ is daarbij de benaming van het geheel van politieke partijen en
instellingen die zich met politiek bezighouden. Het idee is daarbij dat ‘de politiek’ keuzes maakt en
dat de overheid op basis van die keuzes beleid uitvoert.
‘Van een begrip dat fundamenteel betwist wordt, kan geen eenduidige betekenis worden gegeven.
Bovendien zullen ook de woorden die in de verduidelijking van deze begrippen gebruikt worden,
meteen betwist worden. Met andere woorden, politiek is een essentieel gecontesteerd begrip omdat
alle bouwstenen die gebruikt zouden worden om de inhoud ervan te bepalen, op zichzelf ook
gecontesteerd zijn.’
In de politicologie wordt politiek door velen ‘eng’ gedefinieerd, dus als de bepaling van de doelen van
de overheid. Anderen gebruiken politiek ook ‘ruim’ of ‘breed’ en zien politiek als iets dat overal is te
vinden.
Het politieke;
Hier gaat het om belangen en strijd binnen een organisatie, dus om het politieke in de omgang van
mensen met elkaar.
Benaderingen in de politicologie;
1. Feminisme
Heeft als uitgangspunt dat het persoonlijke politiek kan zijn. Het benadrukt in normatieve zin
het belang van man/vrouw-vraagstukken (gender) en draagt dat ook uit als politiek
engagement.
2. Institutionalisme
Richt zich op de regels, normen en waarden die bepalend zijn voor politieke processen,
beklemtoont de context waarbinnen politiek zich afspeelt en benadrukt de beperkingen voor
rationeel gedrag. Onderzoek is veelal empirisch.
3. Rationele-keuzetheorie
Houdt zich bezig met de voorwaarden voor collectief handelen in de politiek en bestudeert
de wijze waarop beslissingen van individuen gevolgen hebben voor het geheel van de
menselijke betrekkingen.
4. Constructivisme
Gaat ervan uit dat politiek gedreven wordt door de betekenissen die actoren toekennen aan
hun eigen handelingen en aan de context van die handelingen; in deze opvatting is er een
wezenlijk verschil tussen menselijk gedrag en de fysieke wereld. Onderzoek heeft een sterk
normatief karakter.
5. Marxisme
Ziet politiek als strijd tussen sociale klassen. Het probeert in normatieve zin uitkomsten van
onderzoek als leidraad voor politieke actie te benutten van onderdrukte klassen.
6. Behavioralisme
Concentreert zich op politieke processen in de enge zin van politiek, dat wil zeggen: het
gedrag van regeringen, politici en kiezers; richt zich op gedrag, in het bijzonder direct
waarneembaar gedrag. Vorm van het positivisme.
,Normatieve politicologen houden zich vooral bezig met de basisprincipes van wat mensen beweegt,
vragen van rechtvaardigheid, normen en waarden.
Oude denkers voor het hier en nu
Plato (428-347 BC);
Door bijvoorbeeld kennisgebrek is niet iedereen in staat om mee te beslissen > zinvol op basis van
een beslismodel na te gaan hoe de beslissing tot stand moet komen.
In de Phaedo beschrijft Plato voor het eerst zijn 'ideeënleer': in een metafysische, alleen voor het
denken toegankelijke wereld, bestaan oervormen van de concrete, in de alledaagse werkelijkheid
waar te nemen dingen. Dat verklaart waarom dingen herkenbaar zijn en blijven, maar tegelijkertijd
toch voortdurend veranderen. Zo blijft een paard te herkennen als paard, ook als het slechts drie
poten heeft, zwart of wit is, of gaandeweg ouder wordt - de essentie van het paard blijft bestaan.
Plato presenteert in zijn geschrift Republiek een beeld van een ideale stad. In die stad zijn
verschillende klassen die elk hun eigen rol hebben. De heersers vormen een eigen klasse van mensen
die op grond van hun superieure kennis het best geschikt zijn om te heersen.
Deze opvatting, die goed beschouwd radicaal niet-democratisch is, echoot 2500 jaar na Plato nog
steeds na. Zoals in het voorbeeld komen we ook nu nog vaak de opvatting tegen dat alleen mensen
met kennis van zaken mee zouden mogen beslissen.
Hobbes (1588-1679);
Hobbes gaat uit van een bepaalde opvatting over de menselijke natuur: mensen streven elk
afzonderlijk naar het bevredigen van hun eigen verlangens en komen daardoor noodzakelijk met
elkaar in conflict. De angst dat anderen hen daarbij in de weg staan, leidt tot een permanente
onzekerheid en, zoals we het nu zouden zeggen, een gevoel van onveiligheid. Om te zorgen dat dit
niet uit de hand loopt, is het verstandig dat mensen ervoor zorgen dat er een instantie is die boven
hen staat en de orde handhaaft en aan wie iedereen zich in gehoorzaamheid onderwerpt. Die
instantie kan een persoon, een heerser zijn, maar ook abstract een verzameling instellingen zoals de
staat.
Soevereiniteit is het recht van een bestuursorgaan om het hoogste gezag uit te oefenen zonder dat
verantwoording is verschuldigd aan een ander orgaan.
Locke (1632-1704);
Beperkte macht regeringen.
Net als Hobbes gaat ook Locke uit van de menselijke natuur en leidt daaruit af wat regeringen
zouden kunnen en mogen. Volgens Locke zijn mensen van nature vrij, rationeel en onafhankelijk.
Daarom zijn mensen ook in staat om te onderscheiden wat kan en mag en dat houdt vooral in dat ze
elkaars rechten moeten respecteren. Dat geldt ook voor de institutie die boven de mensen gesteld
wordt. Die institutie, de staat, interpreteert als het ware voor de mensen wat de rechten zijn in
specifieke gevallen. Dat levert het gevaar op dat de staat het vertrouwen misbruikt en de rechten van
individuen aantast. Daarom zou de macht van regeringen in principe beperkt moeten zijn.
Rousseau (1712-1778);
Rousseaus hoofdwerk is Het sociaal contract. Daarin pleit hij voor soevereiniteit van het hele volk,
waarvan ieder lid gelijke rechten bezit. Daarnaast moet het door de maatschappij aangewakkerde
eigenbelang opgeheven worden in een algemene wil. Voor Rousseau is de gemeenschap het
eindpunt van de democratie, niet het individu. Tijdens de Franse Revolutie wordt hij daarom
verheven tot idool van de naties.
,Mill (1806-1872);
John Stuart Mill is een belangrijke filosoof en econoom uit de 19e eeuw. Mill probeerde in zijn werk
een balans te vinden tussen de stromingen van het utilitarisme en het liberalisme. Volgens de
beginselen van het utilitarisme is een handeling goed als zij zoveel mogelijk geluk voor zoveel
mogelijk mensen teweegbrengt. Mill combineert het collectieve belang van het utilitarisme met de
liberale nadruk op zelfbeschikking en persoonlijke vrijheid, door te stellen dat zoveel mogelijk
persoonlijke vrijheid het grootste geluk teweegbrengt voor de meerderheid van de mensen. ‘Actions
are right in proportion as they tend to promote happiness; wrong as they tend to produce the
reverse of happiness.’ Deze denkwijze verwerpt dogmatisme (vasthouden aan eigen opvattingen) en
kijkt meer naar uitkomsten dan naar principes.
In zijn hoofdwerk On Liberty presenteert Mill argumenten waarom de indviduele vrijheid
gerespecteerd moet worden door overheden die menselijk handelen willen reguleren. Mensen
zouden zo veel mogelijk vrij moeten zijn om de dingen te doen die ze zelf belangrijk vinden, zo lang
ze anderen daarbij geen schade berokkenen. Als er wel schade berokkend wordt dan is het aan de
staat om er iets aan te doen.
Marx (1818-83);
Karl Marx is filosoof, historicus en econoom, grondlegger van de sociale wetenschappen en met zijn
leer van het historisch materialisme de belangrijkste theoreticus van het socialisme en communisme.
Bekendste geschriften zijn het Communistisch Manifest (1848, met Friedrich Engels) en Das
Kapital (1867).
Volgens Marx is de staat een orgaan van de klassenheerschappij, een orgaan ter onderdrukking van
de ene klasse door de andere. Het conflict temperen betekent verzoenen en niet dat het de
onderdrukte klassen onmogelijk wordt gemaakt bepaalde middelen en methoden van de strijd ter
omverwerping van de onderdrukkers te gebruiken.
Marx beschrijft de geschiedenis als een voortdurende klassestrijd tussen de bourgeoisie en het
proletariaat; zij die de productiemiddelen bezitten tegenover de niet-bezitters.
Skinner (1941-);
De (hedendaagse) filosoof Skinner is een voorbeeld van iemand die vindt dat denkers in hun context
geplaatst moeten worden. Dus oude denkers in een oude context en alleen in die oude context
hebben hun opvattingen betekenis. Deze opvatting, het contextualisme, is sceptisch over de waarde
die oude denkers hebben voor de praktische vragen van vandaag. De auteur van de tekst in de
reader (Browning) brengt daar tegenin dat het zin heeft rekening te houden met tradities van denken
over hoe het maatschappelijk politieke leven georganiseerd zou kunnen worden. Met andere
woorden: zo voorkom je dat je het wiel opnieuw uitvindt. Bovendien plaatsen hedendaagse
belangrijke politieke filosofen als Rawls, Nozick, Habermas en Gademer, zichzelf ook nadrukkelijk in
een traditie van oude denkers.
Sociale contract;
Hobbes, Locke en Rousseau zijn de drie grote filosofen van het zogenaamde ‘sociale contract’. Dat wil
zeggen: de opvattingen dat er een georganiseerde samenleving en een staat daar boven zijn omdat
mensen als het ware met elkaar afgesproken hebben dat dat zo is. ‘Als het ware’ wil zeggen dat er
niet feitelijk een dergelijk contract is, maar dat, zo lang mensen op een bepaalde manier met elkaar
omgaan en er een staat is die dit garandeert, dat het dan net is alsof ze een dergelijk contract
gesloten hebben.
,Uitspraken als ‘de staat is van ons allemaal’ of ‘de samenleving zijn wij’ ontlenen hun betekenis aan
de opvatting van het ‘sociale contract’. De drie auteurs verschillen in de manier waarop zij de
noodzakelijkheid of oorzakelijkheid van het ‘sociale contract’ benoemen.
Voor Hobbes is het een kwestie van inperken door de staat van de onzekerheid en het elkaar
bestrijden door individuen.
Bij Locke is het contract een afspraak waarbij individuen het vertrouwen aan een instantie
boven hen geven om na te gaan of iedereen zich wel aan de afspraken houdt om elkaars
rechten te respecteren.
Rousseau ziet mensen (in zijn geval overigens alleen mannen) als fundamenteel vrij en voor
zover zij bij hun volle verstand afspreken om gezag over te dragen aan een instantie boven
hen, zal er de garantie moeten zijn dat zij volledig participeren in de besluitvorming van die
instantie, dus van de staat.
Gender;
Het begrip ‘gender’ is een aanduiding voor de relatie tussen mannen en vrouwen, in het bijzonder
structurele gelijkheid en ongelijkheid.
In het westerse politieke denken is er een lange traditie van het accepteren van ongelijkheid tussen
mannen en vrouwen. Zo was het ‘sociaal contract’ voor Hobbes een afspraak tussen mannen en gold
de individuele vrijheid waar Locke zich voor inzette, alleen voor mannen en niet voor vrouwen
(overigens ook niet voor de zwarte slaven in de Britse koloniën).
Belangrijke bronnen van macht;
Clegg laat zien dat er een hele reeks bronnen van macht is, waarvan volgens hem de belangrijkste
zijn: legitimiteit en onzekerheid.
Legitimiteit > betekent dat de organisatie zelf gezien wordt als juist en deugdelijk. Handelingen in en
van de organisatie worden niet ter discussie gesteld als die als legitiem wordt gezien. Legitimiteit zal
volgens Clegg vooral symbolisch werken, d.w.z. via de beelden die mensen hebben van de
organisatie.
Onzekerheid als bron van macht > wil zeggen dat als mensen onzeker zijn over wat ze moeten doen,
degene die zekerheid kan bieden, macht heeft.
Mintzberg en zijn “politieke arena”;
Clegg haalt de klassieke organisatiekundige Mintzberg aan, die vindt dat organisaties politieke
arena’s zijn. In de organisatiekunde houdt dit in dat er, alsof het een bokswedstrijd is, spellen
gespeeld worden tussen mensen in de organisatie. Mintzberg onderscheidt een hele reeks (13) van
dergelijke spellen die allemaal voor kunnen komen in een organisatie.
Resistance by distance;
Clegg laat zien dat macht in een organisatie niet altijd soepel werkt. Vaak is er frictie en dat leidt tot
verzet. Volgens Clegg kan dat op allerlei mogelijke manieren voorkomen in organisaties in nauwe
samenhang met de cultuur in organisaties.
Geen tegenstand voor verzet = geen politiek.
Gezag en dominantie;
Als mensen in een organisatie iets doen tegen de wil van de leidinggevenden zal dat over het
algemeen opgevat worden als verzet tegen het legitieme gezag. Het beeld dat daarbij vaak ontstaat
is ‘gezag = goed’ en ‘verzet = slecht’, terwijl de organisatie vooral volgens het principe ‘efficiëntie =
goed’ wil werken.
, In termen van politiek en macht betekent dit dat er een politiek gevecht plaatsvindt waarbij degenen
met gezag proberen te ontkennen dat er sprake is van een politiek gevecht. In de mate waarin de
gezaghebbers hierin slagen, zijn ze dominant in de organisatie.
Macht
Relatie tussen gedrag en macht;
In zijn boek Power, A Radical View heeft Lukes het over de eendimensionale kijk op macht. Het gaat
daarbij om politicologen die vinden dat er alleen sprake is van macht als dat waarneembaar is in
gedrag van mensen die macht uitoefenen. Het wordt ook wel de pluralistische benadering van macht
genoemd omdat deze politicologen vinden dat macht ‘pluralistisch’ verdeeld is in de samenleving,
d.w.z. niet geconcentreerd is bij enkelen, maar verdeeld is over velen.
Decisions en non-decisions;
De begrippen verwijzen naar de klassieke kritiek van de Amerikaanse politicologen Bachrach en
Baratz op de eendimensionale kijk op macht. Bij de uitoefening van macht gaat het er niet alleen om
dat er feitelijke beslissingen genomen worden (decisions) die een uiting van macht zijn van degene
die zich daarbij doorzet. Maar ook wat in aanmerking komt voor besluitvorming, en daarmee een
politieke kwestie is, kan een uiting zijn van macht. In dat geval is het buiten de besluitvorming (non-
decision) weten te houden van een kwestie een uiting van het uitoefenen van macht.
Belangen en macht;
In de visie op macht van Lukes is het nodig om naast het direct waarneembare gedrag bij de
uitoefening van macht en naast de niet direct waarneembare conflicten die achter
machtsuitoefening schuil kunnen gaan, ook te kijken naar de belangen van betrokkenen. Ook als
betrokkenen niet direct of indirect laten blijken dat ze ergens last van hebben, kan er macht over ze
uitgeoefend worden omdat ze in hun belangen achtergesteld worden.
Machtsmiddelen;
Middelen of eigenschappen waarover groepen of individuen beschikken kunnen al dan niet voor
politieke machtsdoeleinden worden ingezet en de verdeling van die middelen of eigenschappen
hangt af van een reeks structurele kenmerken van de samenleving.
In dat verband wordt vaak het onderscheid gemaakt tussen ‘sterk liquide’ middelen, met name
middelen die weinig of geen aanpassing vereisen om onmiddellijk ingeschakeld te worden in het
uitoefenen van macht of invloed, en ‘zwak liquide’ middelen, met name middelen die enkel na een
zekere aanpassing of enkel in een bepaalde vorm of via een bepaald gebruik voor politieke
beïnvloeding ingeschakeld kunnen worden.
- Sterk liquide machtsmiddelen;
De machtsmiddelen waarover individuen kunnen beschikken (geld, reputatie, persoonlijke
vaardigheden en talenten, kennis en informatie, enz.)
- Zwak liquide machtsmiddelen;
De individuele machtsmiddelen die elk lid in (een) organisatie binnenbrengt, zijn zwakke
liquide middelen aangezien ze een sterke organisatie vereisen vooraleer ze van betekenis zijn
in de politieke en sociale machtsstrijd, zoals bijvoorbeeld het collectief overleg. Solidariteit is
belangrijk om dit te bewerkstelligen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Anita01. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.77. You're not tied to anything after your purchase.