Net als H&G wordt Biologische Psychologie als een lastig vak ervaren. Met deze samenvatting heb ik zelf een 8 terwijl ik geeneens biologie heb gevolgd op de middelbare school!
Hoorcollege 1
200.000 jaar geleden Homo Sapiens vanuit Afrika.
DNA is 99.99% gelijk aan elkaar, de 0,01% voorziet alle verschillen tussen mensen.
—> DNA: gebaseerd op nucleinezuren die nucleotiden vormen. De 4 stikstofbases
zijn Cytosine - Guanine en Adenine - Thymine (C-G en A-T als paren).
Darwin:
Natuurlijke selectie van eigenschappen: door mutatie en voortplanting in voordeel
van gewenst eigenschappen of juist nadeel van negatieve eigenschappen. Draait op
kans op overleving en erfelijkheid.
Bewijs door bijvoorbeeld fossielen.
Genome: geheel van genetische informatie van een organisme
Karyotype van de mens: georganiseerde set van chromosomen. Waarbij er 46 paren
van opgerold DNA zijn; 22 identieke paren van moeder en vader
(autochromosomen) en 1 chromosoom wat geslacht bepaalt (sex chromosoom). XX
is vrouwelijk, XY is mannelijk.
Allelen zijn verschijningsvormen van een gen.
Homozygoot: hetzelfde
Heterozygoot: verschillend. Hierbij kan er een dominant zijn, die ‘regeert’
over het recessieve gen.
Genotype vs Fenotype
Opbouw en redenen voor uiterlijke kenmerken vs zichtbare traits.
Onderzocht door middel van medeliaanse erfelijkheid: er zit een verschil tussen wat
er daadwerkelijk zichtbaar is qua genen en wat er in het DNA zit. Op het moment dat
er een dominant gen is zal deze altijd zich uiten, dat wil niet zeggen dat het recessieve
gen niet wordt meegedragen. Het kan dus zijn dat er recessieve genen worden
gedragen in DNA.
Genlocatie: vaste locatie waarop gen zit (zwarte strepen)
,Meest voorkomende volgorde van DNA noem je polymorfisme. Polymorfismen die
langer zijn noem je single nucleotide polymorfismen ook wel SNP.
Genen coderen eiwitten:
Een gen wordt gekopieerd naar enkelstrings in plaats van dubbelstreng. Dit proces
heet transcriptie. Wat gekopieerd is noem je het Messenger RNA.
Vervolgens worden deze strengen omgezet naar ketens aminozuren, dit proces heet
translatie.
Eiwitten zijn lange ketens aminozuren, die verschillen afhankelijk van de codon ook
wel triplet code. Dat zijn 3 typen van de stikstofbases. Een anticodon zijn de
tegenovergestelde stikstofbases. ACA wordt dus TGT.
Door het opsplitsen van de eiwitketens ontstaan er meer eiwitten.
Bij DNA bestaat de U.
Bij mRNA bestaat de U niet en wordt dit een T. Verder is er sprake van splicing;
kleiner gedeelte kan de nucleus verlaten en komt terecht in de cel. Dan is er geknipt
in het mRNA.
MRNA bindt zich aan vervoersRNA tot hogere keten in de ribosomen (zit in de
fabriek van eiwitten genaamd ruw endoplasmatisch reticulum). Deze bevat ook het
Golgi-apparaat wat zorgt voor de blaasjes voor loslating van eiwitten.
Dan heb je ook het glad endoplasmatisch reticulum, dit bevat geen ribosomen maar
is een opbergplaats voor oa calcium en steroïden.
Aan de andere kant zitten de aminozuren.
Eiwitten vormen onder andere kracht in spieren, celopbouw, hormonen,
neurotransmitters en immuunsysteem. Maar ook enzymen: moleculaire schaar of
juist lijm. Dit verandert aminozuren naar een neurotransmitter, afhankelijk van
hoeveel er wordt geknipt of geplakt.
Epigenetica: omstandelijke reacties die genen veranderen of aan- en uit kunnen
zetten. Dit betreft fenotypische verandering.
Onderzoek gedaan door middel van tweelingstudies.
Cross-over: bij celverdeling (meiosis), kruizen chromosomen elkaar om zich te
dupliceren. Maar terwijl dit gebeurt breken ze af en ruilen de twee delen van kant.
Dat noem je crossing over.
Mutaties: zeldzame verandering in één gen, dit leidt direct tot een afwijking en is
vaak erfelijk.
Huntington: gebrek aan herkenning van emoties van anderen, foutieve KTG,
problemen met oriëntatie etc. Dankzij verandering in basale ganglia.
Door dominante gen H, recessief gen h.
Hh en hh leidt tot 50% op HD.
,Endophenotype: link tussen genen en bijbehorende gedrag bij afwijkingen en
aandoeningen.
Hoorcollege 2
Celmembraan: membraan dat om de cel heen zit, als het buiten de cel valt heet dit
extracellulair. Anders is het intercellulaire vloeistof. Gescheiden van elkaar door 2
lagen van fosfolipide moleculen (bilayer).
Ligand gated ion kanaal, monotroop: neurotransmitter verbindt zich met receptor.
Die activeert zich zodat ionen zich kunnen bewegen.
G-Proteine kanaal, metabotropisch: eiwitten binden zich aan intracellulaire
messengers, de receptoren laten vervolgens ionen door.
Cytoskeleton: transport in de cel met verschillende groottes, types en soorten.
Bijvoorbeeld een microtubule, die draagt eiwitten mee in een blaasje (vesicle).
Desmosomen: de cellen hebben lossere connectie tot elkaar waardoor er dingen
tussen kunnen komen, zoals bij de huid - vocht.
Tight junctions: nauwe connecties tegen bacteriën
Gap junctions: elektrisch signaal wat zorgt dat het hart op een bepaalde manier
samentrekt
Mitochondrion: creëert door middel van glucose en metabolisme van eten ATP, dit
is een energiemolecuul. Hierin vindt ook opslag plaats.
Actiepotentiaal: alles of niets principe, vuurt altijd met zelfde kracht. Enkel als de
drempel is bereikt.
Ionen kunnen zorgen voor potentiaalverschillen.
Als er geen actiepotentiaal vuurt is er sprake van een rustpotentiaal.
Synapsen en informatie communicatie:
Vanuit de pre-synaptische neuron wordt informatie gebracht naar de synaptische
spleet, dit komt terecht in de post-synaptische neuron. De afgifte van de
neurotransmitter noem je exocytose.
De neurotransmitter wordt aangemaakt; ze verplaatsen ze zich in blaasjes; er vindt
afgifte plaats in de spleet; dit bereikt het post-synaptisch membraan; er is sprake van
heropname van de neurotransmitters of ze autoreceptoren zorgen voor een negatieve
feedback loop.
, - Deze worden omgezet tot mono-aminen: serotonine (SE), dopamine (DA),
adrenaline en noradrenaline (NE).
- Endorfines (tegen pijn)
- Solluble gas
- ACH
Binden zich alle aan een eigen soort receptor.
Lange afstandscommunicatie door lichaam gaat door middel van hormonen:
Dit vindt zich voornamelijk buiten het CZS plaats. De hormonen worden aangemaakt
in de endocriene glands ook wel hypofyse en hypothalamus. Vervolgens gaan ze
naar hun doelorgaan. Zij hebben dan verhoogde reactie, dat noem je
hyperresponsivity. Verlaagde reactie noem je hyporesponsitivity.
Als er iets gebeurt vanuit de Releasing cells kan dat hyper of hyposecretion zijn.
Oftewel verhoogd of verlaagde vrijgave van hormonen.
3 chemische klassen:
1. Mono-aminen: afgeleid uit tyrosine en bijnieren (adrenal glands, medulla). Daar
worden (nor)adrenaline aangemaakt op snelle wijze. Dat noem je sympathische
wijze. Alle sympathische hormonen worden gemaakt in de adrenal medulla.
Thyroid system: de hypothalamus maakt TRH aan (Releasing hormone), vervolgens
maakt de hypofyse hier TSH van (stimulerend hormoon). De schildklier geeft T3 en
T4 vrij.
Negatieve feedback loop: hormonenaanmaak wordt op een gegeven gestopt of
geremd omdat het niet blijvend nodig is.
Op het moment van laag metabolisme kan dat leiden tot gewichtstoename, hogere
bloedtoevoer, hogere hartslag en lagere niveaus adrenaline. Bij hyperactief
metabolisme kan dat leiden tot hogere lichaamstemperatuur of zweet.
2. Proteine hormonen: zoals insuline ter glucose opname of groeihormonen van
bijvoorbeeld cellen.
En peptide hormonen: kleinere ketens aminozuren die opgeslagen zijn in blaasjes tot
er een signaal afgaat voor deze hormonen. Zoals Oxytocide (knuffelhormoon;
borstvoeding, weeën, verbondenheid).
3. Steroiden: vet-achtige hormonen uit cholesterol zoals testosterone, oestradiol of
cortisol. Geproduceerd door geslachtsklier.
—> Lipofiel: vet houdend en dus water afwerend, hydrofoob
Hydrofiel is water houdend en dus tegen vet, lipofoob.
+ Paracriene hormonen: hormonen die lokaal worden aangemaakt en direct in actie
gaan op de juiste plek. Bijvoorbeeld prostaglandinen (bevallingshormoon).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elipsy. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.32. You're not tied to anything after your purchase.