1.1. Inleiding.
Een niet-productieonderneming (handelsonderneming) koopt producten in
en verkoopt deze weer zonder dat ze een verandering ondergaan. Een
productieonderneming koopt grondstoffen of halffabricaten in en maakt
hiervan een nieuw product. Deze productieonderneming heeft te maken
met productiekosten (fabricagekosten). Onder kosten verstaat men de
waarde van alle opgeofferde productiemiddelen, ten behoeve van de
productie, waarbij moet gelden dat deze opoffering noodzakelijk en
onvermijdbaar is. Alleen deze noodzakelijke kosten worden meegenomen
in de berekening van de kostprijs. De kostprijs omvat alleen de toegestane
kosten per eenheid product. Als je deze toegestane kosten later vergelijkt
met de werkelijke kosten kun je zien of een onderneming efficiënt heeft
geproduceerd.
1.2. Kostenindeling.
De inkoopwaarde van de verkochte producten komt bij een
productieonderneming niet voor omdat zij geen producten inkoopt maar
zelf maakt. Zij koopt dus grond- en hulpstoffen in voor het
productieproces. Door inkoop van grondstoffen neemt de voorraad van
een onderneming toe. Als de grondstoffen uit de voorraad gehaald worden
en gebruikt worden in het proces is er sprake van grondstofkosten. Tot de
grondstofkosten behoren behalve het grondstoffenverbruik ook de
voorraadkosten en de interestkosten. Voorraadkosten kunnen worden
onderverdeeld in bewaarkosten en bestelkosten. Soms heb je te maken
met afval. Dit is meestal waardeloos maar soms kan het opnieuw gebruikt
worden, of verkocht worden aan een ander bedrijf. Als het afval nog iets
oplevert, mag de opbrengst in mindering worden gebracht op de kosten.
De kostprijs wordt dan lager.
Tot nu toe is steeds verondersteld dat interestkosten gelijk zijn aan de
kosten over het vreemd vermogen. Je moet ook interest betalen over het
eigen vermogen, ook al betaal je deze niet. Interestkosten worden
veroorzaakt door het bezit van productiemiddelen. Bij duurzame
productiemiddelen berekent men de interestkosten over het gemiddeld
geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele levensduur.
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = aanschaffingsprijs +
restwaarde/2
1.3. Constante en variabele kosten.
De kosten die niet veranderen als de verkopen of de productie verandert
zijn constante kosten (vaste/capaciteit). Kosten die veranderen als de
verkopen of productie verandert zijn variabele kosten (bezetting).
Ondernemingen kunnen op 2 verschillende kostprijzen en verkoopprijzen
komen als de productie- en verkoopomvang verschillend is. De productie
die een onderneming kan produceren op basis van aanwezige
productiemiddelen, wordt de productiecapaciteit genoemd. De constante
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller loeskooymans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.