Deze samenvatting is de tentamenstof voor het vak Psychopathologie van de Rijksuniversiteit Groningen en voor het NVO pluspakket van de SPO. De samenvatting gaat over de boeken: Leerboek Kinder- en jeugdpsychatrie, hoofdstukken: 1, 2, 3 t/m 16 en het gehele boek: ADHD macht en misverstanden.
Pre master Orthopedagogiek SPO/Rijksuniversiteit Groningen
Psychopathologie NVO
Alle documenten voor dit vak (4)
2
beoordelingen
Door: mariekerorije • 7 maanden geleden
Door: ZoeBarkhuijsen • 1 jaar geleden
Verkoper
Volgen
hoogeveendian
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Samenvatting ADHD: Macht en misverstanden
Hoofdstuk 2: Misverstanden over ADHD
Misverstand 1: je wordt geboren met ADHD
ADHD is niets anders dan de criteria die opgesteld zijn. Om aan deze criteria te voldoen, moet er sprake zijn van
gedragingen die een baby onmogelijk kan vertonen. Je kunt wel geboren worden met een aanleg voor dit type
gedragingen. Deze aanleg kan uitmonden in de gedragingen en functioneringsproblemen die in DSM-5
omschreven staan. De omgeving waarin een kind opgroeit, beïnvloedt in grote mate zijn ontwikkeling en zijn
brein.
In voorlichtingsmateriaal wordt ADHD vaak omschreven als zeer erfelijke stoornis, met erfelijkheidspercentages
van rond de 70%. Dit is echter alleen o.b.v. uitkomsten van gezins-, tweeling-, en adoptiestudies. Beperking van
dit type studies is dat ze de invloed van genen en omgeving niet van elkaar kunnen scheiden. Moleculaire
genetische studies kunnen dat wel, hieruit blijkt dat alle onderzochte genen die bij ADHD betrokken lijken te
zijn, samen minder dan 10% van het gedrag verklaren.
In gezinsstudies is het vrijwel onmogelijk om het effect van erfelijke factoren te onderscheiden van
omgevingsfactoren. Ook tweelingonderzoeken kunnen de mate van erfelijkheid van persoonskenmerken en
gedragspatronen niet precies bepalen. Dergelijke studies laten bv zien dat eeneiige tweelingen (100% zelfde
genen) vaker allebei aan de ADHD-criteria voldoen dan twee-eiige tweelingen (50% zelfde genen), waaruit
geconcludeerd wordt dat ADHD in hoge mate erfelijk is. Hierbij neemt men aan dat de mate van genetische
overeenkomst de enige bepalende factor van mogelijk verschil is, en dat deze ‘soorten’ tweelingen onder
dezelfde omstandigheden opgroeien. Maar eeneiige tweelingen hebben gemiddeld een hechtere relatie en
worden door hun ouders gelijker behandeld dan twee-eiige tweelingen. Dit kan mede verklaren waarom
eeneiige tweelingen meer overeenkomstig gedrag vertonen dan twee-eiige tweelingen. Bij adoptiestudies geldt
ook dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen erfelijke factoren en omgevingsinvloeden. In deze studies
kijkt men hoe vaak biologische ouders en adoptieouders van kinderen met ADHD ook aan de criteria voor
ADHD voldoen. Het blijkt dan dat ADHD vaker voorkomt bij de biologische ouders van geadopteerde kinderen
met ADHD dan bij de adoptieouders. Dit is niet gek, want adoptieouders mogen pas na een strenge selectie
adopteren, terwijl de biologische ouders van adoptiekinderen vaak juist kampen met problemen. Bovendien
hebben de meeste adoptiekinderen in hun vroege leven stressvolle gebeurtenissen meegemaakt.
Geadopteerde kinderen blijken dan ook vaker ADHD-medicatie te gebruiken dan kinderen die bij hun eigen
ouders opgroeien.
Misverstand 2: ADHD is het gevolg van een tekort aan een stofje in de hersenen
Veel personen denken dat medicatie ADHD-klachten vermindert doordat het een tekort aan de
neurotransmitter dopamine in de hersenen aanvult. ADHD is geen tekort aan dopamine in het brein.
Misverstand 3: de hersenen van kinderen met ADHD zien er anders uit
In de jaren 80 verschenen de eerste studies waarin men grote groepen kinderen met ADHD vergeleek met
grote groepen kinderen zonder psychiatrische problemen. Op groepsniveau vond men kleine verschillen, zoals
gemiddeld genomen iets kleinere hersenen of hersendelen en iets minder dopamine in het brein bij kinderen
met ADHD. In 2002 stelt een onderzoeksgroep na een analyse van alle hersenstudies dat er voor geen enkele
psychiatrische stoornis een neurobiologische oorzaak in de hersenen aan te wijzen is. Het idee dat er voor
stoornissen als ADHD of depressie ooit één oorzaak gevonden wordt op het gebied van hersenkenmerken of
hersenfuncties is te simplistisch. De gevonden groepsverschillen worden vaak ten onrechte gepresenteerd alsof
ze zouden gelden voor ieder individu met de classificatie ADHD. Groepsgemiddelden zeggen echter nauwelijks
iets over individuen. Er is geen enkel hersenkenmerk, lichamelijk kenmerk, neurobiologisch kenmerk of gen dat
alle ADHD’ers wel hebben en alle niet-ADHD’ers niet. Het is misleidend om ADHD een erfelijk neurobiologische
hersenstoornis te noemen.
Misverstand 4: ADHD veroorzaakt hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratieproblemen
ADHD wordt weleens gezien als de oorzaak van hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratieproblemen. ADHD
is niets anders dan een benaming voor hyperactief en/of ongeconcentreerd gedrag. Psychiatrische labels
beschrijven een probleem en hebben meestal geen aantoonbare lichamelijke oorzaak.
Misverstand 5: ADHD is chronisch
De farmaceutische industrie betaalt wetenschapers om de boodschap dat men levenslang medicijnen zou
moeten slikken voor druk gedrag en concentratiemoeilijkheden de wereld in te helpen. In onderzoek van
,Beiderman kwam naar voren dat slechts 35% van de kinderen na 10 jaar nog aan de criteria voldeed. Omdat
43% na 10 jaar echter nog een paar ADHD-achtige gedragingen vertoonde of beneden gemiddeld
functioneerde, concludeerde hij dat ADHD in bijna 80% van de gevallen chronisch is. Dit illustreert hoe groot
het verschil kan zijn tussen onderzoeksresultaten en de draai die de onderzoeker daaraan geeft. Dat twee
derde van de gevallen na 10 jaar niet meer aan de definitie van ADHD voldoet, komt overeen met diverse
andere studies naar de chroniciteit van ADHD. Wetenschappers die onderzoek doet naar het verloop van ADHD
hanteren strenge inclusiecriteria, zij selecteren kinderen met ernstige ADHD-klachten. Maar er is een verschil
tussen zeer zorgvuldig voor klinisch onderzoek geselecteerde patiënten en veel minder zorgvuldig
gediagnosticeerde patiënten in de dagelijkse praktijk. Wat geldt voor de onderzoeksgroep geldt in minder
sterke mate voor de (minder problematische) praktijkgroep. Als van de onderzoeksgroep 70% na 10 jaar niet
meer aan de ADHD-criteria voldoet, kunnen we veronderstellen dat dit percentage in de praktijkgroep nog
hoger ligt. Jongvolwassenen die als kind voldeden aan de criteria voor ADHD, voldoen op latere leeftijd vaak
niet meer aan de criteria. Wel functioneren ze op bepaalde punten gemiddeld slechter dan volwassenen
zonder zo’n classificatie: ze hebben gemiddeld meer problemen op het gebied van werk en sociale relaties. Dit
willen farmaceuten en psychiaters nogal eens aanhalen om langdurig medicijngebruik te promoten.
Misverstand 6: ADHD is een ziekte
ADHD is geen lichamelijke afwijking, maar de naam voor een aantal gedragingen die vaak samen voorkomen.
ADHD veroorzaakt die gedragingen niet. Het is daarom verwarrend om te spreken over symptomen. ADHD-
medicatie is een chemische stof die geen tekort aanvult en die niet nodig is om te overleven. Bepalen of
iemand voldoet aan de criteria voor ADHD is een subjectief proces.
Hoofdstuk 3: Wat is ADHD?
ADHD kan het beste omschreven worden als een gedrags- of temperamentvariant die lastig combineert met
onze huidige maatschappij en waar veel mensen in de omgeving van het betreffende kind moeite mee hebben.
Kinderen kunnen zelf ook moeite met hun gedrag hebben, omdat ze zich niet expres zo gedragen als ze doen,
maar wel veel gecorrigeerd worden.
In de DSM-5 worden drie beelden van ADHD onderscheiden:
1. Het overwegend onoplettende beeld: er is vooral sprake van ernstige en aanhoudende
aandachtsproblemen (ADD).
2. Het overwegend hyperactieve/impulsieve beeld: er is vooral sprake van ernstige en aanhoudende
impulsiviteit en hyperactiviteit.
3. Het gecombineerde beeld: beide soorten problemen komen samen voor.
Er zijn 9 criteria omtrent ADD. Wanneer iemand voldoet aan zes (vanaf 17 jaar aan vijf) van de criteria, dan zou
er sprake kunnen zijn van ADD:
1. Slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details en maakt achteloze fouten in schoolwerk,
werk of bij andere activiteiten.
2. Heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spelletjes te houden.
3. Lijkt vaak niet te luisteren als hij direct aangesproken wordt.
4. Volgt aanwijzingen vaak niet op en slaagt er vaak niet in om karweitjes of schoolwerk af te maken of taken
op het werk na te komen.
5. Heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten.
6. Vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig houden met taken die een langdurige
geestelijke inspanning vereisen (schoolopdrachten of huiswerk).
7. Raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden(bijvoorbeeld speelgoed, huiswerk, boeken
of gereedschap).
8. Wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels.
9. Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden.
Er zijn 9 criteria omtrent ADHD. Wanneer iemand voldoet aan zes (vanaf 17 jaar aan vijf) van de criteria, dan
zou er sprake kunnen zijn van ADHD het overwegend hyperactief-impulsieve beeld:
Hyperactiviteit:
1. Beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn stoel.
2. Staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten.
,3. Rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij adolescenten en volwassenen kan
dit beperkt zijn tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid).
4. Kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten.
5. Is vaak ‘in de weer’.
6. Praat vaak aan één stuk door.
Impulsiviteit:
7. Gooit het antwoordt er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn.
8. Heeft vaak moeite om op zijn beurt te wachten.
9. Verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (mengt zich bv zomaar in gesprekken of
spelletjes).
Indien iemand zowel zes verschijnselen van onoplettendheid als zes verschijnselen van
hyperactiviteit/impulsiviteit voldoet, zou er sprake kunnen zijn van ADHD het gecombineerde beeld.
Wanneer iemand voldoet aan de gedragscriteria van ADHD, is dat nog niet genoeg voor een classificatie. Er
moet ook sprake zijn van duidelijke problemen en beperkingen in het sociale en schoolse functioneren.
Daarnaast moeten de verschijnselen voor het twaalfde levensjaar al aanwezig zijn geweest, moeten er
minstens zes maanden lang zes of meer gedragingen aanwezig zijn geweest, moeten de gedragingen zich thuis
en op school voordoen, mogen de gedragingen niet veroorzaakt worden door een andere psychiatrische
stoornis en moet de mate waarin het gedrag zich voordoet, niet passen bij de leeftijd en het
ontwikkelingsniveau van het kind.
Problemen bij de diagnostiek
Wat normaal is voor welke leeftijd is moeilijk te bepalen. Uit onderzoek blijkt dat vroege lln, twee keer zoveel
kans lopen op een ADHD-classificatie als late lln. Kinderen zijn volop in ontwikkeling en een paar maanden tot
een jaar leeftijdsverschil kan veel uitmaken. Leerkrachten en andere professionals lijken geneigd dezelfde
verwachtingen te hebben van jonge kinderen als van oudere kinderen.
Daarnaast staat bij elk criterium het woordje ‘vaak’. Maar de vraag is wat vaak is. Voor de een is dat elke dag,
voor de ander elk uur. Een professional die met beoordelen of een kind voldoet aan de criteria voor ADHD
baseert zich op het verhaal van de ouders en de leerkracht. Professionals, ouders en leerkrachten hebben
allemaal hun eigen definitie van vaak. Dit kan een verklaring zijn voor de terugkerende bevinding dat ouders en
leerkrachten een kind verschillend beoordelen op ADHD-vragenlijsten. Daarnaast maakt het ook nog uit dat de
ene ouder/leerkracht zich ergert aan het gedrag, terwijl de ander er niet zo op let, het niet iedere keer opmerkt
en dus ook minder rapporteert. Daarnaast kan een ouder/leerkracht op verschillende momenten anders naar
het gedrag van een kind kijken. Iemand die zich net heeft ingelezen, is misschien meer oplettend, of kan meer
ADHD-gedrag zien dan voorheen.
Het impairement-criterium (er moet sprake zijn van beperkingen in het functioneren) heeft als doel om
degenen die zorg nodig hebben te onderscheiden van die het niet nodig hebben. Alleen wordt ook hier niet
aangegeven wanneer we over functionele beperkingen mogen spreken.
Een ander zwak punt van de criteria voor ADHD, is dat sommige criteria met elkaar overlappen.
Ook is het onmogelijk om te bepalen of problemen in het functioneren oorzaak dan wel gevolg zijn van ADHD-
gedrag. Het is goed voorstelbaar dat een kind dat niet goed mee kan komen met de lesstof, moeite heeft om
op te letten en gaat klieren in de klas. Toch wordt zelden rekening gehouden met de mogelijkheid dat hoge
intelligentie of leerproblemen onoplettendheid veroorzaken. Men gaat er vaak van uit dat een gebrek aan
aandacht en een teveel aan energie en impulsen de oorzaak zijn van leerproblemen. De MTA-studie (later h
meer hierover) ontdekte dat met medicatie de kerngedragingen van ADHD voor bepaalde tijd succesvol
onderdrukt kon worden. Maar dat bij de meeste kinderen het sociale en schoolse functioneren niet verbeterde.
Als de hyperactiviteit, impulsiviteit en afleidbaarheid de oorzaak waren gewest van de problemen op school en
op sociaal gebied, zou het succesvol behandelen van het ADHD-gedrag moeten leiden tot vermindering van
deze problemen. Aangezien dit niet het geval is, is het weinig aannemelijk dat ADLHD gedragingen de oorzaak
zijn van functioneringsproblemen.
ADHD bestaat vooral uit non-specifiek gedrag: gedrag dat veel voorkomt onder de algemene bevolking en
vooral bij kinderen en volwassenen met andere stoornissen en problemen. Daarom is het niet raar dat ADHD
bij minimaal twee derde van de kinderen gepaard gaat met andere psychiatrische stoornissen, zoals
gedragsstoornissen, angst en depressie. ADHD heeft een hoge comorbiditeit. Blijkbaar is er bij veel
verschillende problemen sprake van aandachtsproblemen en hyperactiviteit. Sommige ADHD-deskundigen
, (vooral die met banden met de farmaceutische industrie) beweren dat ADHD de andere stoornissen
veroorzaakt, hier is geen bewijs voor. Het lijkt waarschijnlijker dat het verband omgekeerd is, en dat
andersoortige problemen of omstandigheden rusteloosheid en aandachtsproblemen veroorzaken.
Onoplettendheid en hyperactiviteit kunnen bovendien naast andere problemen optreden zonder dat het een
het ander veroorzaakt. ADHD is geen afgebakend hokje. Het komt regelmatig voor dat kinderen van stoornis
‘wisselen’. Ook komt het vaak voor dat meerdere psychiatrische labels van toepassing zijn op kinderen.
De rol van de omgeving
In een diagnostisch proces horen classificerende (wat is het probleem) en verklarende (hoe komt het)
diagnostiek elkaar aan te vullen. DSM-syndromen, zoals ADHD, zijn classificaties. Omdat ADHD een
beschrijvende en geen verklarende term is is het label ook van toepassing op gedrag dat een normale reactie is
op een abnormale situatie. ADHD is bij uitstek een probleem waarin veel factoren een rol spelen. De aanleg van
het kind is één factor, maar factoren in de omgeving van een kind mogen niet onderschat worden. De
draagkracht en tolerantie van volwassenen kunnen van doorslaggevende betekenis zijn voor het wel of niet
krijgen van het label ADHD. Uit onderzoek blijkt dat kinderen van arme, laagopgeleide, werkloze en/of
gescheiden ouders, twee keer vaker een ADHD-classificatie hadden dan kinderen uit de meer welgestelde
gezinnen. Omdat risicofactoren zo met elkaar samenhangen, is het moeilijk te zeggen wat precies de kans op
een ADHD-classificatie en medicatiegebruik vergroot: is het vooral het lage opleidingsniveau van ouders of hun
krappe portemonnee?
Hoofdstuk 4: De geschiedenis van ADHD
In 1902 introduceerde Still het begrip ‘moral deficiency’. Dit verwees naar zeer uiteenlopend gedrag, zoals
pesten, liegen, dieren of andere kinderen pijn doen, onhandigheid, schaamteloosheid en hyperactiviteit,
impulsiviteit en afleidbaarheid. Het accent lag vooral op immoreel en crimineel gedrag. De classificatie was
bedoeld voor kinderen met een normale intelligentie, die een gebrek aan morele zelfbeheersing lieten zien. Het
kon zijn dat hier een lichamelijke ziekte (hersentumor/letsel of epilepsie) de oorzaak voor was. Over de
kinderen zonder lichamelijke ziekte stelde Still dat zij lichte hersenbeschadigingen opgelopen hadden bij de
geboorte, een idee dat rond 1960 terugkwam in NL met de toen veel gestelde diagnose Minimal Brain Damage.
MBD was ook een term die een gebrek aan morele zelfbeheersing aanwees. MBD was aanvankelijk een
neurologische diagnose die werd gereserveerd voor ernstige en zeldzame gevallen waarbij duidelijk sprake was
van neurologische afwijkingen. In de jaren 80 werd het concept populairder. MBD werd rond 1960 gebruikt
voor kinderen die prikkelbaar, sociaal onhandig, hyperactief, afleidbaar of antisociaal waren, en waarbij men
een lichte hersenbeschadiging als oorzaak voor dit gedrag veronderstelde. Deze veronderstelling was
gebaseerd op onderzoek waaruit bleek dat kinderen die tijdens de geboorte zuurstofgebrek of een ontsteking
van het hersenweefsel hadden gehad, naast ernstige neurologische afwijkingen ook bovengenoemd gedrag
vertoonden. Een aantal wetenschappers draaide dit verband om en concludeerde dat kinderen zonder
neurologische afwijkingen maar met hyperactieve en antisociale gedragingen, ook hersenbeschadiging
moesten hebben, zij het in lichtere varianten. Omdat men bij de meeste gevallen van MBD geen
hersenbeschadiging kon aantonen werd de term vervangen door Minimal Brain Dysfunction. De term
impliceerde nog steeds een lichamelijk, neurologische oorzaak voor het ongewenste gedrag. Deze aanname
kon geen stand houden. De echte geschiedenis van ADHD begint in 1980, toen de DSM-taakgroep de naam
bedacht voor kinderen met hyperactief, impulsief en onoplettend gedrag. Men sprak toen van ADD/H:
aandachtstekortstoornis met of zonder hyperactiviteit. De nadruk lag vooral op problemen in de
informatieverwerking. In de in 1987 herziende versie (DSM-III-R) gebruikte men de afkorting ADHD en werd de
problematiek meer opgevat als onvoldoende ‘rem’ op gedrag. Een kind kwam in aanmerking voor de
classificatie als het voldeed aan acht van de veertien gedragscriteria. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt
tussen de dimensies aandachtstekort en hyperactiviteit/impulsiviteit. DSM-IV bracht hier verandering in door
drie subtypes van ADHD te onderscheiden. Deze versie voegde ook toe dat er problemen moeten zijn in het
functioneren, om zo onnodige psychiatrische classificaties en behandelingen te voorkomen. Dit is niet gelukt,
overdiagnostiek en overbehandeling is een groot probleem in de kinderpsychiatrie.
Hoofdstuk 5: De explosieve toename van ADHD en medicatiegebruik
Het aantal kinderen dat met ADHD-achtige problematiek bij de huisarts komt is tussen 2002 en 2011
verdubbeld. Met de toename van de hulpvraag en het aantal ADHD-classificaties steeg ook het ADHD-
medicatiegebruik. Tussen 2003 en 2013 verviervoudigde het aantal kinderen dat in NLD Ritalin of Concerta
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper hoogeveendian. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor $9.17. Je zit daarna nergens aan vast.