Dit document is een samenvatting van het boek cognitie en gedrag van de Universiteit Utrecht. Het is een samenvatting voor deeltentamen 1, van bladzijde 1-271. De samenvatting beschrijft de belangrijkste begrippen uit het boek, belangrijkste onderzoeken en verdere uitleg hierover.
Hoofdstuk 1; introductie van cognitieve psychologie
Cognitieve psychologie: studie van het mind
Twee definities voor de ‘mind’:
- Het ‘mind’ creëert en controleert mentale functies als perceptie, aandacht,
geheugen, emoties, taal, beslissen, denken en rationeren.
- Het ‘mind’ is een systeem dat representatie creëert van de wereld zodat we ons
zo kunnen gedragen om onze doelen te bereiken.
Zouden beide juist kunnen zijn.
Eerst werd gedacht dat de mind niet kon worden onderzocht (mind kan niet het mind
onderzoeken), toch onderzoek naar gedaan:
- Donders pioneering experiment (1868): hoelang duurt het om een keuze te
maken.
Hij testte reactietijd:
1. Simpele reactietijd: de reactietijd als iemand geen keuze hoefde te maken.
2. Keuze reactietijd: de reactietijd als iemand wel een keuze moest maken.
Als er een keuze gemaakt moest worden duurde langer (100ms).
- Wundt’s psychologie laboratorium (1879): structuralisme en analytische
introspectie.
Hij testte structuralisme (verschillende basissensaties vormen complexe
ervaringen) werd later verworpen.
Gebruikte techniek analytische introspectie waarbij getrainde participanten
hun sensaties en gedachten beschreven.
Wundt zorgde voor switch van rationalistische aanpak naar empirische
aanpak.
- Ebbinghaus’ geheugenexperiment: hoe lang voordat je iets vergeet.
Door random woorden te leren, dan na een tijd (de delay) het herleren en
kijken hoelang dit duurt.
Savings is het verschil tussen de tijd hoelang het eerst duurde om de lijst te
leren, en hoelang het de tweede keer duurde.
Percentage savings versus tijd is een savingscurve.
- William James’ principes van psychologie (1890)
In zijn boek stond dat aandacht voor een bepaald iets zorgt voor minder
aandacht voor het andere.
Verwerping van de studie van de ‘mind’
Behavioristen geloofde niet in de ‘mind’, alleen gedrag dat was te observeren.
- In 1913 startte Watson met zijn boek het behaviorisme.
Verwerpt introspectie als methode en observatie is het belangrijkst.
Geassocieerd met klassieke conditionering (1890).
- Later in 1938 ontdekte Skinner operante conditionering
- Behavioristen kunnen niet verklaring hoe elk persoon anders reageert op een
stimulus.
Verschillende psychologen in die tijd verwierpen wel het behaviorisme.
, - Tolman’s cognitieve kaart (1948)
Onderzoek met ratten in een doolhof op zoek naar eten.
Als dieren op andere startplek worden gezet, gaan ze nog steeds naar het
eten, ze hebben cognitieve kaart ontwikkeld.
- In 1959 had Chomsky kritiek op Skinner’s taalontwikkelingstheorie.
Skinner zei dat taal werd geleerd door operante conditionering (wordt
gereageerd door omgeving door het maken van taal).
Chomsky zei dat er een ingebouwd biologisch programma was dat taal
veroorzaakte.
De hergeboorte van de studie van de ‘mind’
Rond 1950 wordt gezien als de cognitieve revolutie.
De komst van computers zorgde voor nieuwe inzichten in de cognitieve psychologie.
- De information-processing approach traceert reeksen van mentale processen die
betrokken zijn bij cognitie.
- Dichotic listening experiment = je kan je focussen op wat in het ene oor wordt
gezegd, maar niet meer ontvangen wat in het andere oor wordt gezegd.
- Onderzoekers wilden een machine maken die de intelligentie van een mens had =
artificial intelligence.
Programma werd logic theorist genoemd.
- Onderzoeker Miller zag dat er grenzen waren aan de intelligentie van mensen en
zag het dus als een computer.
Cognitieve revolutie duurde lang, pas laat werd eerste cognitieve psychologie boek
uitgegeven.
Modern onderzoek in de cognitieve psychologie
Modellen spelen een belangrijke rol in de cognitieve psychologie.
- Structuurmodellen zijn representaties van fysieke structuren (3D model van een
brein).
Verteld welke structuren zijn betrokken bij specifieke functies.
- Procesmodellen laten de processen zien die zijn betrokken bij cognitieve
mechanismen.
Kan dus ook in verschillende hersenstructuren plaatsvinden.
- Resourcemodellen lijken op procesmodellen maar gaat over de moeite of
bronnen van de processen.
Sommige opdrachten kunnen wel tegelijk worden uitgevoerd en anderen niet
= multiple resource model (ziet eruit als een kubus).
Er wordt nog veel onderzoek gedaan naar leren en hoe dit kan worden verbeterd.
- Als er in de periodes tussen dat je iets leert andere dingen gaat leren wordt het
worden beide leerprocessen verbeterd = interleaving.
- Om goed te leren moet er regelmatig herhaald worden = retrievel-based leren.
- Als er aantekeningen worden genomen kan dit het best met de hand.
, 5 Visie
5.1 Visuele codering
Algemene principes van perceptie
Je kan een object zien als het licht reflecteert.
Het brein codeert informatie door te kijken welk neuronen actief zijn en hoe actief ze
zijn= wet van specifieke zenuwenergie.
Het oog en zijn connecties met het brein
Licht komt het oog binnen in de pupil, het wordt gefocust door de lens en cornea, en
gaat vervolgens naar het netvlies
- De retina is eigenlijk de achterkant van het oog.
- In de retina liggen visuele receptoren.
In het netvlies vindt het volgende plaats:
- Van de receptoren gaan boodschappen naar bipolaire cellen (dichter bij het
centrum van het oog).
- De bipolaire cellen sturen boodschap naar ganglioncellen (nog dichter bij
centrum oog).
- (Boodschap wordt eventueel nog gestuurd naar amacrine cellen die de informatie
meer focussen).
- De axonen van de ganglioncellen gaan naar het brein
Vormen een optische zenuw die zorgen voor de blinde spot.
Als je gedetailleerde dingen bekijkt (bijvoorbeeld bij lezen) wordt dit gefocust op de
fovea van het netvlies
- Dit gedetailleerde zicht hier komt doordat elke receptor aan een bipolaire cel zit
en elke bipolaire cel aan een ganglioncel.
De ganglioncellen in de fovea heten midget ganglioncellen.
- De plek van de retina hangt af van het dier (prooidieren aan de onderkant).
- Andere objecten in de buurt van de focus kunnen het detecteren van een object
belemmeren.
Visuele receptoren: staafjes en kegels
Het netvlies bevat twee soorten receptoren:
1. Staafjes liggen vooral in periferie van het netvlies.
Reageren op zwak licht.
Niet bruikbaar bij fel licht, ze verbleken.
2. Kegeltjes vooral aanwezig dicht bij de fovea
Minder actief bij weinig licht.
Reageren beter op fel licht.
Door de verdeling van kegeltjes en staafjes heb je goed kleurenzicht in fovea maar
minder goed er omheen.
We hebben meer staafjes, maar kegeltjes zorgen door de beter verbinding voor de
input naar het brein.
- Verdeling verschilt in soorten, maar ook in mensen.
Kegeltjes en staafjes bevatten fotopigmenten die door verschillende eiwitten,
verschillende golflengtes aan kleuren ontvangen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller blancasmeenk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.41. You're not tied to anything after your purchase.