100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting HOOM05 Algemene economie $5.97   Add to cart

Summary

Samenvatting HOOM05 Algemene economie

 37 views  4 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Een samenvatting van de hoofdstukken die moeten worden geleerd uit het boek + de powerpoints.

Preview 3 out of 19  pages

  • No
  • Unknown
  • December 12, 2022
  • 19
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
HOOM05 – Thema 1
 Behoefte (need): een behoefte aan basiselementen, zoals voedsel, kleding, onderdak,
veiligheid en erkenning. Voorbeeld: ik heb een basisbehoefte aan kleding.

 Wens (want): een wens is een specifieke invulling van een behoefte. Voorbeeld: ik heb een
behoefte aan kleding en wens een jas.

 Vraag (demand): een wens naar gewenste invulling waar men geld (koopkracht) voor over
heeft. Voorbeeld: ik heb een behoefte aan kleding, wens een jas en ik heb geld over voor een
winterjas van Hugo Boss.

Middelen zijn alles waarmee je in je behoeften kunt voorzien. Goederen zijn tastbaar; diensten zijn
handelingen. Bij schaarste moet iemand iets opgeven om aan het middel te komen. In economische
zin is er sprake van schaarste als er productiemiddelen moeten worden opgeofferd om het product
voort te brengen. Wanneer iets vrij is, hoeft niemand er moeite voor te doen.

Schaarste is niet hetzelfde als zeldzaam. Drinkwater in Nederland is niet zeldzaam, maar er zijn wel
productiemiddelen voor nodig en dus is het wel schaars. Regen komt bijvoorbeeld zelden voor in de
woestijn, maar er zijn geen productiemiddelen voor nodig en het is dus niet schaars.

 Schaars: zijn productiemiddelen voor nodig (drinkwater).
 Zeldzaam: zijn geen productiemiddelen voor nodig (regen).

Veronderstellingen van de economische wetenschap:

- Behoeften zijn oneindig
- Middelen zijn beperkt en schaars (= alternatief aanwendbaar)

 Economisch handelen: schaarste dwingt mensen tot keuzes over het gebruik van de
middelen om een zo hoog mogelijke welvaart te bereiken.
 Bedrijfseconomie: bestudeert economisch handelen op het niveau van de individuele
producent of consument; wordt vaak gebruik gemaakt van relatieve getallen.
 Algemene economie: bestudeert economisch handelen op het niveau van groepen
producenten en consumenten.

Micro-economie: onderneming/markt
Meso-economie: bedrijfstak
Macro-economie: nationaal niveau (conjunctuur, wisselkoersen, loonkosten, rente e.d.).
Internationale economie: wereld

 Markt: plaats waar vraag en aanbod van een product elkaar ontmoeten.
 Bedrijfstak: ondernemingen die dezelfde soort producten met gelijksoortige
productieprocessen maken.

Kenmerken bedrijfstak:
- Groepen van markten
- Bedrijfstakgenoten zijn concurrenten
- Strijd om het marktaandeel
- Gelijksoortige behoeften

,  Sector: groep verwante bedrijfstakken
Primaire sector: landbouw en visserij
Secundaire sector: delfstoffenwinning, industrie en bouw
Tertiaire sector: commerciële dienstverlening
Quartaire sector: niet-commerciële dienstverlening

 Bedrijfskolom: de bedrijfstakken die een producent doorloopt van oerproducenten tot
consument. Hierbij is een strijd om de toegevoegde waarde/marge.

De economische orde regelt wat, hoe en voor wie er geproduceerd wordt. De criteria om
economische systemen te onderscheiden zijn:

- Eigendom van de productiefactoren
- Coördinatiemechanisme tussen vraag en aanbod

 Prijseffect: som van het inkomenseffect + substitutie-effect.
 Inkomenseffect: als de prijs van een product A daalt of het inkomen van de klant stijgt, dan
kunnen consumenten meer product kopen. Hun koopkracht stijgt.
 Substitutie-effect: wanneer er sprake is van twee concurrerende (onderling vervangbare)
producten A en B. Als de prijs van product A daalt, zullen kopers geneigd zijn om meer van
het goedkope product A te kopen.
 Prijseffect: de optelsom van het inkomens- en het substitutie-effect.
 (in)elasticiteit: producten waar de vraag naar een product minder of niet gevoelig is voor
prijs- of inkomensveranderingen.
Elastische vraag (<-1): een prijsverhoging of -verlaging heeft direct invloed op de vraag.
Neutrale vraag (-1): een prijsverhoging of -verlaging heeft geen invloed op de vraag.
Inelastische vraag (0 en -1): een prijsverhoging of -verlaging heeft een beetje invloed op de
vraag.

Verschuivingen langs de vraagcurve hebben als oorzaak de prijs. Door de lagere prijs neemt de
gevraagde hoeveelheid toe.

Verschuivingen van de vraagcurve hebben als oorzaken behoeften, inkomen en substituten. Door
andere behoeften bij de klant, door een ander inkomen of door een duurder substituut neemt de
vraag toe. De prijs zal niet veranderen.

Prijselasticiteit van de vraag (Epq)  %vraag/%prijs

-1 < Epq ≤0: inelastische vraag (noodzakelijke goederen)
Epq <-1: elastische vraag (luxegoederen)

Voorbeeld:

De prijs van een product stijgt met 5% en de gevraagde hoeveelheid daalt met 10%. De
prijselasticiteit wordt dan -10/5 = -2 = elastisch. Voor iedere procent die de prijs stijgt, daalt de
gevraagde hoeveelheid met 2%.

Kruislingse prijselasticiteit (Eqs)  (%vraagx / %prijsy) =

>0: substituten
<0: complementaire goederen
0: onafhankelijke goederen

, Inkomenselasticiteit (Eqy)  %vraag (Q) / %inkomen (Y) =

>1: luxe goederen (als ons inkomen stijgt, gaan we er meer van kopen; meer evenredige vraag)
<0: inferieure goederen (we gaan er minder van kopen als ons inkomen stijgt)
0 - 1: noodzakelijke goederen (als ons inkomen stijgt, gaan we er meer van kopen; minder evenredige
vraag).

 Indifferente goederen: ondanks een stijging van het inkomen verandert de vraag niet.
 Kostenverloop (wet van de toe- en afnemende meerproductie): aan een vaste hoeveelheid
kapitaal steeds meer arbeid toevoegen.
Eerst: meerproductie (productiviteit) van werknemers stijgt.
Daarna: meerproductie (productiviteit) van werknemers daalt.

 Marginale opbrengst: toename van de totale opbrengst bij de toename van de afzet met een
eenheid:

MO < MK: winst daalt
MO > MK: winst stijgt
MO = MK: winst maximaal

Bij een bedrijfstak met hoge vaste kosten kunnen de prijzen ver dalen voordat een onderneming
stopt met produceren. Als de prijs weer stijgt, zal de productie ook weer toenemen. Het zal even
duren voordat er weer winst wordt gemaakt. Dit betekent dat de winst van ondernemingen met
hoge vaste kosten erg schommelt.

 Minimum Effiency Schaal: het niveau waar nieuwkomers tegen moeten instappen.
 Evenwichtsprijs: als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.

Wanneer er sprake is van concurrentie betekent het dat er wedijver is om schaarse middelen. Er zijn
drie soorten concurrentie:

1. Intern: tussen bedrijfstakgenoten (vb. om grondstoffen).
2. Extern: tussen bedrijfskolomgenoten (vb. om klant).
3. Potentieel: nieuwe aanbieders in de bedrijfstak of substituutproducten

 Concurrentiebepalende factoren: factoren die de intensiteit van de concurrentie bepalen,
zoals:

- Groei van de vraag t.o.v. het aanbod
- Productdifferentiatie (homogeen of heterogeen product)
- Concentratiegraad van aanbieders

Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie is de basis voor:

- Sterkte/zwakte analyse
- Kredietwaardigheidsbeoordeling
- Interne en externe risicoanalyse

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jorikevandoorn. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

64438 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.97  4x  sold
  • (0)
  Add to cart