Tijdvakken:
1. Tijd van jagers en boeren (tot -50 v. Chr.)
De langste tijd van zijn bestaan, heeft de mens als jager- verzamelaar
geleefd. De uitvinding van de landbouw bracht een grote verandering in
de leefwijze.
Prehistorie geen geschreven bronnen.
2. Tijd van Grieken en Romeinen (-50v. Chr. - 500 na
Chr.)
Landbouwsamenlevingen ontwikkelden tot stadstaten en zelfs tot grote
rijken. West- Europa komt in contact met de Romeinen, die zich na 400
jaar zullen terugtrekken, maar hun sporen voor altijd nalaten.
3. Tijd van monniken en ridders (500- 1000)
Onrustige tijden door de Grote Volksverhuizingen. De rust keerde terug,
omdat na een tijdje grote delen van West- Europa door de Franken
werden veroverd.
Stimulering Christendom en ontstaan Islam.
4. Tijd van steden en staten (1000- 1500)
Handelsverkeer ontwikkelde zich weer, waardoor nieuwe steden
ontstonden. Plaatselijke vorsten verloren hun macht aan de steden en
heersers van het Bourgondische rijk.
Positie kerk verandert.
5. Tijd van ontdekkers en hervormers (1500- 1600)
Ontdekkingsreizen, handelsnetwerk ontstaat met Europa als
middelpunt. Kritischere houding tegenover kerk kerkhervorming en
scheuring Christelijke kerk.
NL: Habsburgse rijk, daarna Spaanse rijk opstand zelfstandig rijk.
6. Tijd van regenten en vorsten (1600- 1700)
Holland en Zeeland bloeien, Gouden Eeuw, Republiek, Gereformeerde
kerk als religie.
7. Tijd van pruiken en revoluties (1700- 1800)
Republiek heeft last van concurrentie en raakt in politieke crisis.
Basis van democratie ontstaat.
8. Tijd van burgers en stoommachines (1800- 1900)
Van 1500- 1800 verschilde de leefwijze van de mensen niet veel. Vanaf
1800 – 1900 was het verschil hierin echter enorm groot. Dit kwam door:
de IR en door de toenemende invloed van burgers op het bestuur.
9. Tijd van wereldoorlogen en holocaust (1900- 1950)
WOI + WOII a.g.v. Europese tegenstellingen Duitsland Europa)
10. Tijd van televisies en computer (1950- heden)
Wederopbouw na oorlogen, tijd van ongekende welvaart,
verzorgingsstaat, jeugdcultuur en tv, auto, vliegtuig, internet maakt
wereld kleiner.
1
,Tijdvak 1: tijd van jagers en boeren
1.1 jagers- verzamelaars
2
,Migraties uit Afrika
De rechtoplopende eerste mens was de homo erectus. Deze verliet anderhalf
miljoen jaar geleden Afrika om zich in Europa te ontwikkelen tot een plaatselijke
mensensoort: de Neanderthaler.
Hierna kwam de homo sapiens (de denkende mens).
De nomadische samenleving van jagers- verzamelaars
Dit is de oudste vorm van bestaan.
Nomadisch= steeds rondtrekken op zoek naar voedsel.
In het amazonegebied in Zuid- Amerika, hadden de jagers- verzamelaars het
beter dan deze in Europa, omdat daar een tropisch klimaat is dat een permanent
seizoen heeft, waardoor veel verplaatsen niet nodig is, want er groeit genoeg het
hele jaar door.
Rendierjagers
Rendierjagers bedekte zo’n 13.000 jaar geleden het noorden van Europa. Ze
leefden als nomaden, omdat ze ook grote afstanden moesten afleggen om
kuddes rendieren te volgen. Het vlees, huid en botten van de gedode dieren werd
gebruikt als voedsel, kleding, tent en gereedschap.
De belangrijkste hulpmiddelen voor deze mensen waren vuur en gereedschappen
van vuursteen, botten en hout.
Jagers en vissers
Na de ijstijd werd het klimaat steeds warmer en raakte het land met bos begroeid
en dieren hoefde zich niet meer te verplaatsen, waardoor -ongeveer 9000 jaar
geleden- de jagers ook niet meer.
De boomstamkano wordt uitgevonden.
1.2 de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw
verschillen tussen jagers- verzamelaars en landbouwsamenlevingen
Jagers- verzamelaars trokken in kleine groepen rond op zoek naar voedsel en
iedereen help hieraan mee. Ze hadden weinig bezittingen (dus weinig gevonden).
In de vruchtbare Halvemaan werden natuurlijke graanvelden gevonden. Men
ontdekte dat hiermee ook akkers ingezaaid konden worden. Wilde dieren als
gevangenschap gefokt. De boeren bleven bij hun akkers wonen en konden meer
voedsel produceren, waardoor de bevolking verder groeide en niet iedereen zich
meer hoefde te bemoeien met het produceren van voedsel andere beroepen,
zoals pottenbakker. Nieuwe technieken: spinnen en weven van wol, uitvinding
van het wiel, trekdieren.
Het ploegen en bemesten van het land was een belangrijke uitvinding om de
grond vruchtbaar te houden.
Negatieve gevolgen van de ontwikkeling van de landbouw:
- erosie van de bodem
- veel landbouwgronden zijn nu niet meer vruchtbaar
- afvalhopen en dieren rond de nederzettingen zorgden voor nieuwe ziekten
die alleen bij dieren voorkwamen, maar nu ook werden overgedragen op
de mens.
De eerste boeren in ons gebied
Eerste landbouwcultuur in West- Europa: Bandkeramiekcultuur (door versieringen
op potten in de vorm van een band). De eerste vestigden zich in Limburg i.v.m.
het makkelijk te bewerken Lössgrond dat alleen daar te vinden is.
3
,Trechtbekercultuur: (3500-2700) (door trechtbekervormige potten, bekers en
schalen). Deze boeren gaven hun overledenen deze potten mee met sierraden en
wapens in hun hunebed.
Hunebedden werden gemaakt van loszwervende stenen (door de ijstijd mee
gekomen). Ze werden gemaakt door rollers als een ondergrond van balken of
sleden, trekkracht van ossen en m.b.v. aarden dam, houten palen en kleinere
stenen.
Steen, brons en ijzer
Steen (steentijd): materialen maken als gereedschappen en wapens, vooral
vuursteen.
Brons: mengen koper en tin. Brons was bruikbaarder.
IJzer: kon op veel plaatsen worden gevonden. Echter wel hoge temperaturen
nodig om het te smelten nieuwe technieken vereist.
1.3 religieuze uitingen: grottekeningen, beeldjes en grafgiften
Omdat er geen schriftelijke bronnen zijn uit deze tijd, weten we niet wat mensen
toen dachten. Er zijn wel grottekeningen en beeldjes terug gevonden en in
hunebedden allerlei grafgiften. Deze giften worden vaak gezien als een religieus
besef.
Archeologische vondsten zijn belangrijke bronnen voor dit tijdvak om dingen te
weten te komen. Ook de culturele antropologie.
Tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen.
2.1 de eerste beschavingen: het ontstaan van stadstaten
Stadstaten in het Midden- Oosten (ca. 3000-600 v. Chr.)
Lansbouwsamenlevingen in het midden- oosten lagen langs rivieren, omdat men
afhankelijk was van irrigatie: rivierwater over het land laten lopen d.m.v. kleine
kanaaltjes. samenwerking tussen boeren is noodzakelijk.
Niet iedereen was nodig op het land, dus werden er tempels gebouwd, waar
priesters ‘zorgden’ voor goden. Vruchtbare grond moest verdedigd en veroverd
worden en hiervoor waren soldaten nodig, die wapens nodig hadden gemaakt
door ambachtslieden.
Bevolking van een veroverd gebied werd als slaaf op het land gezet. Dit alles
moest weer geleid worden door ambtenaren en bestuurders. Deze werden weer
geleid door een koning. ontstaan stadstaten/beschaving: iedereen hield zich
bezig met taken die niet meer direct invloed hebben op verbouwen van voedsel.
Om alle mensen te voeren werd er belasting geheven op verbouwde producten
en vee. Belastingambtenaren moesten dit bijhouden eerste geschreven
tekstjes.
Koningen wilden regels vastleggen geschreven wetten.
Griekse stadstaten (800- 300 v. Chr.)
In Griekenland ontstonden ook stadstaten zoals Athene, Sparta en Thebe. Deze
steden stichtten koloniën, waardoor handel belangrijk werd.
Athene: democratie (democratische bestuursvorm waarbij mannelijke burgers
invloed hadden) en filosofie (Plato, Aristoteles, Socrates). Andere Griekse
geleerden gingen zich verder verdiepen in natuurverschijnselen beginselen
natuurwetenschap.
4
,2.2. het Romeinse rijk
De stadstaat Rome groeide door veroveringen uit tot een groot Romeins rijk. Veel
zaken uit de Griekse cultuur werden overgenomen Grieks- Romeinse cultuur.
Rome, het middelpunt van het rijk
De bewoners van Rome veroverden alle omringende gebieden van de stad en
alles werd samengevoegd tot één rijk. Hierna trokken de Romeinen steeds verder
naar Europa en kwamen in 50. V. Chr. Terecht in België en Nederland. De legers
werden aangevoerd door Julius Caesar. Zijn opvolger Caesar Augustus werd de
eerste keizer van het Romeinse rijk.
Augustus zorgde voor een periode van stabiliteit en welvaart tot 250 n. Chr. Toen
het rijk natuurlijke grenzen kreeg (rivieren, woestijnen etc.).
Organisatie van het Romeinse rijk
In alle veroverde gebieden golden dezelfde regels en rechtbanken hielden
toezicht op de naleving daarvan. Het leger zorgde voor rust en veiligheid en door
de aanleg van wegen, kon deze zich snel verplaatsen. Het wegennet was ook
belangrijk voor handelaren en bestuursambtenaren (belasting innen).
Latijn was de gemeenschappelijke taal van de verschillende volkeren die het land
bewoonden en het Romeinse schrift bevorderde communicatie evenals het
muntstelsel. Steeds meer burgers gingen zich Romeins voelen en namen
de gewoontes over = romantisering.
Slaven waren een kwart van de Romeinse bevolking en ze deden alle zwarte
arbeid (mijnen), maar werden ook vaak ingezet in het huishouden.
De Romeinen waren knappe bouwmeesters en bouwden grote steden met
straten, badhuizen, theaters, bruggen, waterleiding en riolering.
100 N. Chr.: 100 miljoen inwoners. Steeds meer straten werden gebouwd volgens
een plan, muren om de steden heen ter verdediging en zelfs aan
vrijetijdsbesteding werd gedacht d.m.v. badhuizen, theaters, amfitheaters (aren).
Vandaag de dag hebben we nog enorm veel te danken aan de Romeinen.
De ondergang van het West- Romeinse rijk
Oorzaken:
- opvolging keizers strijd
- grenzen onder druk door de Grote Volksverhuizingen (v.a. 250 n. Chr.)
- a.g.v. de Volksverhuizingen moest er meer belasting geheven worden om
het leger te onderhouden economie in de knel
- splitsing oost (Constantinopel)- en west Rome.
- 427: afzetting laatste keizer einde West- Rome (wordt nu Istanbul).
Aan de rand van het Romeinse rijk
In de tijd van Julius Caesar, kwamen de Romeinen voor het eerst in ons gebied en
maakten we kennis met en heel andere cultuur dan de onze, Germaanse.
De Romeinen bleven vierhonderd jaar. Toen ze verdwenen, daarmee de wegen en
het bestuurssysteem, omdat niks meer onderhouden werd.
Bewaking van de grens
De Rijn was lange tijd een grens van het Romeinse rijk. Ter versterking van deze
grens werden er wachttorens en forten langs de rivier gebouwd. Die forten waren
de limes en werden verbonden door een weg, zodat de bewakende soldaten zich
snel konden verplaatsen.
Daarnaast werd er een grote legerplaats gebouwd en een heel legioen van 6000
soldaten werd er geplaatst. De soldaten werden goed getraind en hadden een
5
,goede uitrusting. Oud- soldaten kregen bij wijze van pensioen een stuk grond in
het grensgebied.
Het leven in het grensgebied
De grote rivieren werden gebruikt om goederen per schip te vervoeren. Hiervoor
werden havenplaatsen aangelegd en tempels, zodat zeelieden konden bidden
voor ze weer op reis gingen.
Bataafse hulpsoldaten
De bewoners van het huidige Nederland behoorden tot een volk dat een groot
deel van Noord- Europa bewoonde, de Germanen. Er waren verschillende
Germaanse stammen, zoals de Friezen, Bataven en de Kananefaten. De
Romeinen maakten graag gebruik van de Germaanse mannen als hulpsoldaten.
In het jaar 69, kwamen de Bataven in opstand tegen de Romeinen, die deze met
moeite neersloegen.
2.3 Religie bij Grieken, Romeinen en Germanen
Oorspronkelijk: uitgebreide godenwereld, Christenen worden vervolgd.
Uiteindelijk: alleen Christendom is toegestaan.
De Grieken geloofden in veel goden (oppergod Zeus, Poseidon van de zeeën,
Olympus), en de Romeinen namen hier veel van over, maar veranderden namen
in bijvoorbeeld Jupiter, Venus, Mars etc. Ook de Germanen aanbaden veel goden
als Wodan, Donor en Freya en de Romeinen waren hier erg tolerant over en
namen er zelfs op in hun eigen godenwereld. Het Joden- en Christendom vonden
ze moeilijk, omdat die maar één god aanbaden, maar die houding veranderde
toen keizer Constantijn de Grote zich bekeerde tot het Christendom en dit de
enige toegestane godsdienst werd.
De Romeinen hebben veel geschreven bronnen achtergelaten en deze geven
belangrijke informatie van deze tijd. Toch is er ook veel informatie verkregen
d.m.v. opgravingen (Pompeï).
Eind prehistorie: de komst van de Romeinen naar West- Europa, omdat
toen de eerste geschreven bronnen voorkwamen.
Tijdvak 3: tijd van monniken en ridders
3.1 Leven van het land
Na het vertrek van de Romeinen en het binnentrekken van de Germanen,
verdwenen de handel, het geldstelsel en ook de steden. De economie werd weer
afhankelijk van de landbouw.
Landheren en horigen
deze onrustige vroege middeleeuwen stonden in het teken van veel strijd.
Plaatselijke machthebbers beschermden de boeren die in ruil daarvoor een deel
van hun oogst afstonden. Als er gevaar dreigde, mochten de boeren vluchten
naar het huis van die heer die vaak omringd werden door een houten
verdedigingsmuur met gracht. Op den duur kwamen veel boeren terecht in een
positie die leek op slavernij. Ze -de horigen- werden, samen met hun grond, bezit
van een landheer.
Er ontstond een soort standenmaatschappij met: adel, geestelijkheid en vrije
boeren.
6
,Het leenstelsel
Omdat er geen geld meer was sinds de Romeinse tijd om mee te betalen, werd
het leenstelsel ingevoerd. De koning (leenheer) gaf de trouwe dienaren
(leenmannen) een stuk land in leen. De leenmannen moesten hiervoor advies
geven en militaire dienst verrichten. Deze leenmannen gingen hun stukken grond
echter als bezit zien en verpachtten het vaak weer in achterlenen, en zo werd het
erg ingewikkeld.
Dorestad
Steden waren ook verdwenen na de val van het Romeinse rijk, maar rond 650
ontstond er aan de Rijn een nieuwe handelsplaats: de Dorestad. Dit werd een
belangrijke internationale haven.
3.1 Het Frankische rijk
De Franken waren een van de volken die in ons gebied woonden na de Grote
Volksverhuizingen. Zij veroverden grote delen van Europa, tot er sprake was van
een Frankisch rijk.
Karel de Grote
De belangrijkste vorst van het Frankische rijk was Karel de Grote.
In Nederland hadden zich verschillende Germaanse volken gevestigd: de Saksen
(n-o), Friezen (kust) en de Franken (z). In 500 stichtte zij het Frankische rijk.
In 800 werd Karel de Grote in Rome door de paus tot keizer (caesar) gekroond.
Met hem aan de macht, kreeg het Frankische rijk de grootste omvang ooit.
Onder Karel bestond er een efficiënt bestuur van belastingen heffen en
administratie. De belasting was in natura (landbouwproducten), omdat er geen
muntsysteem meer bestond. Hij trok langs zijn paltsen om toezicht te houden op
het hele rijk. Ook centraliseerde hij = makkelijk besturen.
In 843 werd het Frankische rijk verdeeld onder de drie kleinzonen van Karel en
het leenstelsel heeft grote gevolgen gehad voor een van die drie verdeelde
stukken (het Duitse rijk). Omdat er zoveel kleine vorstendommen waren
ontstaan, konden de keizers het niet meer onder controle krijgen. Rond 1000: het
zogenaamde ridderschap ontstond. Ridders waren gewapende ruiters in dienst
van de vorst en zagen zichzelf als beschermers van de vorst, kerk en vrouwen en
duelleerden dan ook met elkaar tot in de dood.
Noormannen
814: Karel de Grote overlijdt verval Frankische rijk.
Start rooftochten Noormannen/vikingen.
3.3 verspreiding van twee religies
Het christendom
Na het vertrek van de Romeinen en komst van de Germanen, was het
Christendom bijna geheel verdwenen. Alleen in Ierland en afgelegen delen van
Engeland bleef deze bestaan.
695: Engelse monnik Willibrord komt als missionaris en bisschop naar Utrecht om
mensen te bekeren tot het Christendom, maar dit ging moeizaam.
In 754 wordt missionaris Bonifatius vermoord door woedende Friezen.
De Frankische koning Clovis had in 500 zelf voor het Christendom gekozen en
ging door met de evangelisatie = bekering tot Christendom, en dit werd
uiteindelijk een succes o.a. door bestaande gebruiken in het christelijke geloof op
te nemen.
De islam
7
, Vrijwel gelijktijdig met de evangelisatie, verspreidde de islam zich. De Arabische
profeet Mohammed, bekeerde Medina in 622 als eerste stad tot de islam. Hierna
veroverden de Arabieren meer gebieden en verspreidden de islam daar
kalifaten – emiraten.
Veel gebouwen (gebouwd volgens Romeinse stijl) zijn in Nederland bewaard
gebleven en konden gebruikt worden als bronnen. De schriftelijke bronnen zijn
beperkt. Er zijn wel manuscripten bewaard gebleven.
Tijdvak 4: tijd van steden en staten
4.1 Nederzettingen groeien uit tot steden
De eerste belangrijke handelssteden ontstonden langs de IJssel. Later kregen
deze steden concurrentie van andere Hollandse steden. Kleine nederzettingen
ontwikkelden zich tot steden en de burgerij ontstond als vierde stand.
Hanzesteden
Belangrijkste handelssteden in: Antwerpen, Brussel, Gent en Vlaanderen.
Verschillende Duitse steden werkten samen in een verbond, de Hanze. Door
samenwerken beschermden ze hun belangen, bijvoorbeeld door hun zeeroutes
verdedigen. De IJsselsteden sloten zich aan.
Gebruik van de grond
Er was in deze tijd weinig vruchtbare grond beschikbaar, omdat bij de akkerbouw
na verloop van tijd de voedingsstoffen uit de bodem waren verdwenen. Bemesten
was niet mogelijk, omdat er te weinig mest was.
Manieren om meer te kunnen verbouwen:
- Drieslagenstelsel: De grond werd bebouwd in drie delen: een deel met
winterkoren, zomerkoren en een braakliggend deel zonder gewas. De
verschillende delen werden afgewisseld zodat er een soort cyclus
ontstond.
- Ontginnen van nog niet gebruikte gebieden: sloten graven om grond
te ontwateren (Hollandse Veengebied in 1100), maar de veengrond ging
inklinken en de gebieden overstroomden.
- 1200: dijken bouwen: bij rivieren in het veengebied werden dammen
gelegd om het overstromen te voorkomen. De dammen werden een stukje
landinwaarts gelegd, waardoor er bij toeval havenkommen ontstonden
ontstaan damsteden als Amsterdam.
De veengrond bleef echter inklinken en werd ongeschikt voor de landbouw
Holland wordt afhankelijk van de invoer van tarwe en rogge uit gebieden langs de
Oostzee en dus belangrijke concurrent van de Hanzesteden.
Het bestuur van de stad
De vorsten probeerden de economie te versterken door steden stadsrecht te
geven: een plaats kreeg een eigen bestuur en rechtspraak.
Dat bestuur was in handen van de rijke burgers en zij benoemden het bestuur dat
het bestuur controleerde. Stadrechten konden ook betekenen dat er een markt
gebouwen mocht worden en dat er een verdedigingsmuur gebouwen mocht
worden.
De groeiende macht van de steden, maakten van de burgers een machtige
vierde stand.
Het stadsleven
1480: de meeste steden hadden een stadsmuur, die de
uitbreidingsmogelijkheden van de steden beperkten. Daarom kregen
8