In deze samenvatting staan de verschillende hoofdstukken samengevat die je moet lezen voor dit vak:
Maruyama & Ryan: H1, H13 en H16
Vaughn et al.: H1 t/m 3 en H5
King et al.: H1 en H2
Maruyama & Ryan H1 – Ways of thinking and knowing
Belangrijkheid van onderzoeksmethodologie en relevantie van onderzoek erkennen
Zelfs als je niets weet over wetenschap ben je betrokken bij processen waarin je ideeën formuleert
over waarom dingen gebeuren hoe dingen werken (hypothese). En je kijkt of deze dingen gebeuren
zoals je dat verwacht (toetsen van hun waarschijnlijkheid).
- Onderzoekers volgen een wetenschappelijk proces van ‘hypothesis generation’ en toetsing. Zij
mogen hierbij hun doel of hypothese (verwachting) tijdens het onderzoek niet bijstellen.
- Een belangrijk doel is om sociale en andere fenomenen te begrijpen en variabelen te
identificeren die andere variabelen kunnen creëren en/of uitleggen. Het begrijpen staat centraal
in de wetenschappelijke methoden.
Ook bij pre-positivisten was het doel het observeren en begrijpen. Onderzoekers ontwikkelden een
aanpak: het positivisme. Ze zijn daarna van beschrijving overgeschakeld naar actieve pogingen om de
resultaten te veranderen positivisme
- Na de Tweede Wereldoorlog ontstond het post-positivisme, in dit perspectief zagen
onderzoekers meerdere theorieën mogelijk bij één fenomeen. Deze theorieën werden gezien als
‘tijdelijk’ totdat er een meer verfijnde theorie deze theorieën betwiste of verving. Ondanks de
stroming ‘post-positivisme’ bleef de basis ‘wetenschappelijke benadering’ overheersend. Beide
stromingen zijn nu nog steeds overheersend.
Maar het zoeken naar generaliseerbare causale wetten die fenomenen uitleggen en voorspellen, als
het zoeken naar interventies ontwikkelen om verandering te creëren en uitkomsten te wijzigen,
wordt universeel niet als wenselijk gezien.
- Constructivisten (of: interpretivists) ‘het streven naar causale wetten is misleidend en de
nadruk op voorspellen en controle beperkt de wetenschap’. Constructivisten zullen zich altijd
sterk maken voor een inferentiële benadering (toetsen van theorie aan werkelijkheid).
- Hun argumenten tegen het positivisme zijn:
o Deterministisch = miskent vrije wil van personen, en elke proefpersoon heeft weer andere
ervaringen. Realiteiten zijn veelvoudig en geconstrueerd
o Reductionistisch = ze simplificeren de werkelijkheid te veel, er zijn veel meer kijken op de
werkelijkheid dan alleen het idee van de onderzoeker
o Egocentrisch = de onderzoeker gaat uit van zichzelf, hij dring zijn eigen persoonlijke
realiteit/wereldbeeld op situaties en deelnemers.
o Ontmenselijkt (dehumanizing)
o Overduidelijk en onnauwkeurig = er wordt onvoldoende rekening gehouden met de impact
van onderzoekers op hun subjects en instellingen
Perspectief
De sociale en gedragswetenschappen zijn vergelijkbaar met informele observatie (casual observation)
omdat het bij beide draait om dezelfde vraag: hoe gedragen mensen zich en hoe verhouden mensen
zich tot elkaar
- Verschil = sociale en gedragswetenschappen zijn veel strikter en gebruiken systematische
methoden voor hun onderzoek.
Plaats van waarden in gedragsonderzoek
Er is een verwikkelde connectie tussen waarden en sociale wetenschap. Dit vraagt een onderzoeker
om zich bewust te zijn van de consequenties van zijn onderzoek op het welzijn van de mensen.
- Covariation principle de resultaten en uitkomsten van het onderzoek wordt de onderzoeker
aangerekend.
1
,Onderzoekers die verrast zijn door de resultaten gaan die nog meer in detail onderzoeken om te
kijken of ze nog steeds gelden na nauwkeurig onderzoek. En onderzoekers zullen het nog een keer
doen met vervolgens verschillende onderzoeksmethoden.
- Onderzoek kan worden gezien als iets dat zichzelf corrigeert als het meerdere methoden
gebruikt.
Waarden kunnen direct invloed hebben op het type van sociaal wetenschappelijk onderzoek dat wel
of juist niet zou ‘kunnen’. Dit heeft soms een positief effect (criminaliteit verkleinen of oorlogen
voorkomen) maar soms heeft het helaas een negatief effect op wetenschap. Soms kunnen hierdoor
bepaalde nare dingen (bijv. bij ziekten) niet kunnen voorkomen omdat er geen onderzoek naar
gedaan wordt vanwege de publieke invloed/waarden.
Betwistbaarheid in Sociale en Fysische (natuurkundige) Wetenschappen
De resultaten van sociaalwetenschappelijk onderzoek lijkt veel meer betwistbaarder dan de
resultaten uit de fysieke/natuurkundige wetenschappen.
- Maar eigenlijk is het even betwistbaar, maar voor het algemene publiek lijken
sociaalwetenschappelijke onderzoeken betwistbaarder dan de fysische wetenschappen.
Misschien komt dat omdat menselijk van nature ideeën ontwikkelen over dingen als opvoeden,
dan de fysische wetenschappen.
- Het publiek accepteert observaties vaker bij een fysische wetenschapper dan bij een sociale
wetenschapper
- Twee eigenschappen die ervoor zorgen dat sociale wetenschappen betwistbaarder:
o De methoden ogen ‘gewoontjes’ voor het publiek (observeren, vragen stellen etc.)
o De onderwerpen zijn vaak persoonlijk en politiek gevoelig (mensen hebben vaak een eigen
idee over het onderwerp en zijn niet gauw overtuigd van onderzoek, als een onderzoek
tegenstrijdig is met de eigen mening geloven mensen het niet gauw).
- Dus sociale wetenschappen zijn niet minder wetenschappelijk dan fysieke wetenschappen
alleen spelen bij sociale wetenschappen veel meer (sociale en politieke) waarden mee. Het
publiek heeft vaak een mening over de onderwerpen van sociaalwetenschappelijk onderzoek en
dat maakt sociaalwetenschappelijk onderzoek ook lastiger.
Informele observatie
We zijn allemaal informele observanten. En deze verwachtingen, ingevingen, of hypothesen van
informele observatie is nuttig. vb. het is nuttig voor om ons eigen gedrag te plannen en onze doelen
te behalen
- Maar onze ingevingen en hypothesen over andermans gedrag is niet altijd juist. Naast het feit dat
onze verwachtingen verkeerd kunnen zijn, kunnen ook onze verklaringen verkeerd zijn.
- We moeten ons wel realiseren dat onze ingevingen niet altijd juist zijn, een deel van informeel
observatie probeert uit te zoeken wanneer onze verwachtingen juist zijn en wanneer onjuist.
- Twee elementen karakteriseren onze informele observatie van sociaal gedrag:
o Als eerst hebben we ingevingen en hypothesen over andermans gedrag.
o Als tweede zijn we deze hypothesen en verwachtingen constant aan het zoeken. Deze twee
elementen doen we altijd geroutineerd en spontaan.
Naïeve hypothesen en theorieën van sociaal gedrag
Constructen (fenomenen) abstracte concepten die we graag willen meten. Zoals liefde,
intelligentie etc. Hoewel deze dingen allemaal echt zijn, zijn het geen fysieke objecten. Hierdoor
kunnen we deze dingen/constructen alleen indirect en imperfect meten door een operationele
definitie
2
, - Operationele definitie een reeks van procedures die we gebruiken om het construct te meten
of te manipuleren. Bijvoorbeeld, een operationele definitie van intelligentie kan een score van
iemands IQ-test zijn
Sociaalwetenschappelijke hypothese een falsificeerbare stelling over de relatie tussen twee of
meerdere constructen over menselijk gedrag. Deze relaties kunnen zowel een causale relatie hebben
of juist niet. Er zijn twee begrippen die om diepgang vragen
- Het begrip van constructen
- Het begrip over wat een causale relatie is
o Wanneer een hypothese een causale relatie betreft worden sommige constructen gezien als
oorzaken en andere worden gezien als gevolgen
Onze naïeve hypothesen betreffen vaak een causale relatie tussen constructen. En de meesten van
ons geloven dat gedragingen oorzaken hebben en dat wij op z’n minst een aantal van deze oorzaken
kunnen vaststellen. Naïeve hypothese wijzen op dat menselijk gedrag deels bepaald is en oorzaken
heeft.
Kurt Lewin ‘gedrag is een functie van de persoon en de omgeving’
- Theorie een groep van met elkaar verbonden/gerelateerde hypothesen om een fenomeen uit
te leggen en voorspellingen te maken over de relaties tussen de constructen. Deze theorieën zijn
vaak in de vorm Syllogisme (= redenering bestaande uit drie stellingen)
- De syllogismen bevatten 3 hypothesen, de derde is logisch afgeleid van de andere twee.
Hypothesen verschillen ook in hoeveel vertrouwen die men heeft in de hypothesen. Neem
bijvoorbeeld het syllogisme van de werkeloosheid. We geloven vastberaden in de hypothese dat
werkeloosheid een persoonlijke depressie veroorzaakt. Maar we zijn minder zeker over of een
persoonlijke depressie de oorzaak is van een scheiding. Het vertrouwen van de conclusie van zo’n
syllogisme is de hoeveelheid vertrouwen die men heeft van de ‘minst zekere hypothese’
vertrouwen in theorie bepaald door zwakste schakel.
Hulpbronnen voor naïeve hypothesen
Er zijn minstens 5 hulpbronnen om naïeve hypotheses en theorieën te ontwikkelen en te nuanceren.
Al deze hulpbronnen hebben allemaal minstens een zwak punt waardoor de betrouwbaarheid te
betwijfelen is.
1. Logische analyse
2. Autoriteit
3. Consensus
4. Observatie
5. Eerdere ervaringen
Logische analyse
- Bij het vormen van hypothesen en toetsen of deze juist zijn doen we vaak een logische analyse.
De logische analyse is terug te zien in syllogismen. De laatste hypothese is logisch afgeleid van de
andere hypothesen.
- Syllogistisch beredeneren wordt vaak gebruikt om hypothesen ergens uit af te leiden en te
herzien, gebaseerd op hun samenhang met anderen hypothesen. Dit is niet zonder valkuilen.
Alan Cromer beargumenteerd in zijn boek dat het menselijk brein niet gemaakt is voor het
type logica dat in de wetenschap gevraagd wordt. Onze ‘intuïtie’ en ingeving is vaak onjuist.
Cromer beargumenteerd dat om wetenschappelijk te kunnen denken, wij in ‘formal logical
terms’ moeten denken. En dat is niet iets wat natuurlijk gaat bij ons, het is iets wat wij moeten
leren
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller terryrutte. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.66. You're not tied to anything after your purchase.