Probleem 1
Vraag 1:
Het binnenste membraan van het oog heet…
A. Sclera
B. Vaatvlies
C. Choroïd
D. Netvlies
Vraag 2:
Emma heeft blauwe ogen en vraagt zich af welk onderdeel van haar oog ervoor zorgt dat deze
blauw zijn. Dit onderdeel is de …
A. Pupil
B. Iris
C. Fovea
D. Lens
Vraag 3:
Welke van de volgende beschrijvingen past het beste bij ‘pupilreflex’?
A. Bij intens licht ontspant de iris, waardoor de pupil kleiner wordt. In het donker trekt de iris
samen, waardoor de pupil groter wordt.
B. Bij intens licht trekt de iris samen, waardoor de pupil groter wordt. In het donker ontspant
de iris, waardoor de pupil kleiner wordt.
C. Bij intens licht trekt de iris samen, waardoor de pupil kleiner wordt. In het donker ontspant
de iris, waardoor de pupil groter wordt.
D. Bij intens licht ontspant de iris, waardoor de pupil groter wordt. In het donker trekt de iris
samen, waardoor de pupil kleiner wordt.
Vraag 4:
Welk van de volgende stellingen is/zijn waar?
I: Een zwakke lens heeft een sterke focale lengte en buigt licht niet goed, waardoor de focus
op verre objecten beter wordt.
II: Accommodatie van het oog houdt in dat de vorm van de pupil zich aanpast, zodat licht
voldoende focust op de retina en objecten van verschillende afstanden waargenomen kunnen
worden.
III: De kracht van de lens wordt geuit in zogenaamde dioptrieën. Deze bereken je door 1 te
delen door de focale lengte in meters.
Lara de Jong
,A. I en II zijn waar, III is niet waar.
B. II is waar, I en III zijn niet waar.
C. I en III zijn waar, II is niet waar.
D. II en III zijn waar, I is niet waar.
Vraag 5:
Welke van de volgende functies is geen functie van fotoreceptoren?
A. Het omzetten van licht in neurale signalen.
B. Signalen versturen naar bipolaire cellen.
C. Signalen versturen naar en ontvangen van retinale ganglioncellen.
D. Signalen versturen naar en ontvangen van horizontale cellen.
Vraag 6:
Welke van de onderstaande stellingen is waar?
A. Staafjes zorgen voor zwart-wit visie van gedimd licht en kegels zorgen voor hoge scherpte
kleurenvisie in fel licht.
B. Verschillende soorten staafjes (S, M en L) reageren op verschillende golflengtes.
C. De fovea centralis bevat geen kegels, maar wel veel staafjes.
D. De amacrine-cellen versturen actiepotentialen naar het brein via de oogzenuw.
Vraag 7:
Mark is gisteren 70 jaar geworden. Omdat hij zijn verjaardag vierde ging hij taart halen in de
supermarkt. Maar toen hij langs de schappen liep verscheen er opeens een zwarte vlek in zijn
zicht waardoor hij de producten waar hij naar wilde kijken niet meer kon zien. Welke
oogafwijking past het best bij de symptomen die Mark ervaart?
A. Hypermetropie
B. Myopie
C. Retinitis pigmentosa
D. Maculaire degeneratie
Vraag 8:
Hecht probeerde door het uitvoeren van een psychologisch experiment te onderzoeken of
transductie plaatsvond. Tot welke conclusies kwam Hecht? Er zijn meerdere antwoorden
goed.
A. Een persoon kan licht zien als 7 staafreceptoren tegelijk zijn geactiveerd.
B. Alleen kegels zorgen ervoor dat er transductie plaatsvindt.
C. Een staafreceptor kan geactiveerd worden door de isomerisatie van één visueel
pigmentmolecuul.
D. Een kegelreceptor wordt pas geactiveerd als er meerdere visuele pigmentmoleculen
geïsomeriseerd zijn.
Lara de Jong
, Vraag 9:
Welk van de onderstaande stellingen is/zijn waar?
I: Staafjes hebben een betere gevoeligheid dan kegels.
II. Er zijn meer kegels verbonden met ganglioncellen dan staafjes.
A. I is waar, II is niet waar.
B. II is waar, I is niet waar.
C. Beide stellingen zijn waar
D. Beide stellingen zijn niet waar.
Vraag 10:
Op welke van de volgende fenomenen kan niet verklaard worden door laterale inhibitie?
A. Mach bands
B. White’s illusie
C. Fortiori fenomeen
D. Hermann grid
Probleem 2
Vraag 11:
In welk van de onderstaande hersendelen liggen de visuele gebieden (V1-V5)?
A. Temporale kwab
B. Laterale geniculate nucleus (LGN)
C. Striate cortex
D. Amygdala
Vraag 12:
Welke van de onderstaande stellingen is/zijn waar over de laterale geniculate nucleus (LGN)?
I: 10% van de vezels in de oogzenuw bereiken de LGN.
II: Er is één LGN in het gehele lichaam.
A. I is waar, II is niet waar.
B. II is waar, I is niet waar.
C. Beide stellingen zijn waar
D. Beide stellingen zijn niet waar.
Lara de Jong
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller laradejong3. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.37. You're not tied to anything after your purchase.