Vraag 1
In de belastingwetgeving onderscheiden we directe en indirecte belastingen. De Wet IB 2001 is een
directe belasting, maar toch lezen we dat, anders dan in art. 1 Wet IB 1964, nergens meer in de
wettekst.
Wat zijn directe en indirecte belastingen en wat is het gevolg van het ontbreken naar de verwijzing
dat de Wet IB 2001 een directe belasting is?
Directe belasting worden direct door de overheid op de belastingplichtige geheven. Indirecte
belastingen worden doorberekend. Denk aan BTW, invoerbelasting etc.
Vraag 2
Op grond van de instrumentele functie wil de wetgever door middel van belastingen het gedrag van
burgers beïnvloeden of juist ontmoedigen, dan wel de inkomens- en vermogensverhoudingen van
burgers beïnvloeden of andere economische of maatschappelijke doelstellingen realiseren.
Caminada en Stevens gaan in hun WFR-artikel Instrumenteel fiscaal beleid: oorzaak van complexiteit
en scheefgroei hierop in.
a. Wat is volgens de auteurs de visie van fiscale wetenschappers op fiscaal instrumentalisme?
Belastingheffing heeft vanuit het verleden vooral een budgettaire functie. Tegenwoordig ook
meer instrumentalisme.
b. Waarom kan volgens de auteurs het gezinsinkomen beter centraal staan in de
inkomstenbelasting?
De inkomensverdeling van het gezin is niet meer belang, waardoor de belasting eerlijker
verdeeld wordt. Het gaat om het totale inkomen en niet om het losse inkomen, in geval van
tweeverdieners.
Vraag 3
De belastingdruk moet op een bepaalde wijze over de burgers worden verdeeld. Voor de
inkomstenbelasting geldt dat de verdeling van de belastingdruk is gebaseerd op het
,Alle werkcolleges Grondslagen Inkomstenbelasting
draagkrachtbeginsel. Geef gemotiveerd aan in hoeverre de Wet IB 2001 in overeenstemming is met
het draagkrachtbeginsel. Is de progressie van het tarief een onderdeel van het draagkrachtbeginsel?
“de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten” Het progressieve tarief van box 1 is
overeenkomstig met het draagkrachtbeginsel. Box 2 is minder zuiver draagkrachtig dan box 1. Hoe
meer werkelijk inkomen, hoe meer draagkrachtig. Box 3 gaat uit van een fictief rendement.
Heffingskorting is een voorbeeld van draagkracht. In principe mag je niet over de boxen verlies
verrekenen. Ook mag je maar over een bepaalde tijd verliezen verrekenen. Dit zijn twee elementen
die in principe beperkend zijn op draagkracht.
Vraag 4
Vanaf 2020 is in de Wet IB 2001 een zogenoemde sociale vlaktaks ingevoerd. Vanaf dat moment zijn
er feitelijk nog maar twee tarieven (bij AOW-gerechtigden zijn er overigens meer). De vraag is of een
vlaktaks gewenst is in de inkomstenbelasting. Beschrijf de voor- en nadelen van een vlaktaks en geef
uw mening hierover.
Er is maar één tarief en we halen alle aftrekposten weg. Het voordeel is dat het belastingsysteem
makkelijker wordt. Kritiekpunt is dat het vooral een voordeel is voor de hoogste inkomens. De euro
die zij meer verdienen is minder zwaar dan een euro die een laagverdiener verdient.
Vraag 5
In de fiscale literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen een synthetische en een analytische
inkomstenbelasting. Welk systeem doet het meeste recht aan het draagkrachtbeginsel? Geef
gemotiveerd aan hoe u onze inkomstenbelasting karakteriseert.
In een analytische inkomstenbelasting is het mogelijk de verschillende bestanddelen van het inkomen
afzonderlijk in de heffing te betrekken. Dit in tegenstelling tot een synthetische inkomstenbelasting,
waarbij de verschillende bestanddelen gezamenlijk naar één tarief worden belast. De synthetische
inkomstenbelasting doet dus het meeste recht aan het draagkrachtbeginsel omdat elke euro
evenveel belast wordt. Wij hebben een analytische inkomstenbelasting omdat we drie boxen hebben.
Vraag 6
Welke uitspraak is juist? Motiveer uw antwoord.
De subjectieve belastingplicht voor binnenlands belastingplichtigen voor de Wet IB 2001 ontstaat
door:
a. de geboorte in Nederland of het zich metterwoon in Nederland vestigen
b. het krijgen van de Nederlandse nationaliteit
c. het gaan genieten van inkomen in Nederland
d. het gaan genieten van inkomen van een inkomen hoger dan de heffingskortingen.
De belastingplichten voor de inkomstenbelasting zijn de natuurlijke personen die in Nederland wonen
(binnenlandse belastingplichtigen) art. 2.1 IB lid 1a. C en D zijn vooral op het object gericht. C is niet
per sé binnenlands, maar kan ook buitenlands belastingplichtige zijn, art. 2.1 IB lid 1b. A is juist.
Vraag 7
In de Wet IB 2001 zijn verschillende ‘verliescompensatie’-regels opgenomen. Welke uitspraak is juist?
Motiveer uw antwoord. Dus geef per uitspraak waarom deze wel of niet correct is.
a. Verlies uit box 2 wordt in het kalenderjaar eerst verrekend met inkomen uit box 1 en 3. Het
niet-verrekende restant vormt een verrekenbaar verlies in box 2 en kan met inkomen van
box 2 uit eerder jaren worden verrekend;
b. Verlies uit box 1 wordt in het kalenderjaar eerst verrekend met inkomen uit box 2 en 3. Het
niet-verrekende restant vormt een verrekenbaar verlies in box 1 en kan met inkomen van
box 1 uit eerdere jaren worden verrekend;
c. Verlies uit box 3 wordt verrekend met box 3 inkomen uit eerdere jaren;
d. Het verlies uit box 1 wordt verrekend met inkomens uit box 1 van de drie voorafgaande en
negen volgende kalenderjaren.
,Alle werkcolleges Grondslagen Inkomstenbelasting
A en B zijn niet waar omdat het boxensysteem analytisch is. Je kan verliezen alleen verticaal
verrekenen in de eigen box met de voorafgaande en volgende kalenderjaren. C is niet waar omdat de
berekening in box 3 kan niet leiden tot een negatief inkomen. Het is dus niet mogelijk om in box 3 een
fiscaal verrekenbaar verlies te realiseren. D is juist, art. 3.150 IB lid 1.
Geef kritiek op de verliesverrekeningregels in het licht van het draagkrachtbeginsel.
Er zijn twee kritiekpunten: je kunt niet over de boxen verrekenen en de verjaring van de verliezen is
beperkend voor het draagkrachtbeginsel. Uitzondering van de aanmerkelijk belanghouder. Art. 4.53
IB zegt dat bij einde aanmerkelijk belang, dus wanneer de belastingplichtige én zijn partner in het
kalenderjaar én voorafgaand kalenderjaar geen aanmerkelijk belang meer hebben, nog niet
verrekende verliezen op verzoek van de belastingplichtige omgezet worden in een belastingkorting.
MODULE WC 2
Partners, toerekening en rangorde
Te bestuderen literatuur
- Cursus belastingrecht Par. 1.0.2, Par. 2.1.0 t/m 2.1.1, Par. 2.2.0 t/m 2.2.1 en Par. 2.4.4
- N.C.G. Gubbels, ‘Het nieuwe (gecoördineerde)partnerbegrip in de inkomstenbelasting en
Successiewet’, WPNR 2011/6885.
___________________________________________________________________________
Vraag 1
Anne is gehuwd met Zoran. Zij besluiten om op 1 november 2020 uit elkaar te gaan. Anne is niet van
plan ooit nog samen te gaan wonen met Zoran. Zij verhuist naar een andere woning en laat zich daar
ook inschrijven.
Wat wordt er verstaan onder het begrip duurzaam gescheiden leven? Als Anne en Zoran besluiten
duurzaam gescheiden te gaan leven, komt er dan een einde aan hun fiscaal partnerschap?
Duurzaam gescheiden leven betekent dat u niet meer met uw echtgenoot in gezinsverband
samenwoont en die situatie niet als tijdelijk is bedoeld. Wanneer Anne en Zoran besluiten om
duurzaam gescheiden te gaan leven, hoeft dit niet meteen het einde van hun fiscaal partnerschap te
betekenen. Pas wanneer een verzoek wordt ingediend tot echtscheiding in combinatie met het
inschrijven op een ander adres, eindigt het fiscaal partnerschap (Art. 5a lid 4 AWR).
Vraag 2
Pieter (23 jaar) woont het hele jaar ongehuwd samen met Chantalle (17 jaar). De zus van Pieter,
Carola (30 jaar) is duurzaam gescheiden van haar man en er is nog geen verzoek tot echtscheiding
ingediend. Inmiddels woont Carola samen met Martijn (25 jaar), maar zij hebben verder niets
geregeld over hun samenwoning.
Bepaal wie fiscaal partner zijn in bovengenoemde casus.
Pieter en Chantalle zijn géén fiscale partners aangezien Chantalle nog geen meerderjarige is (Art. 5a
lid 1b AWR). Carola nog steeds fiscaal partner met haar man op basis van Art. 5a lid 4a. Zolang er
geen verzoek tot echtscheiding is ingediend leven ze duurzaam gescheiden. Je kan slechts één partner
hebben dus Carola kan niet én haar ex-man én Martijn als partner hebben (Art. 1.2 lid 3 IB). Omdat
Carola volgens Art. 5a van de AWR fiscaal partner is met haar ex-man is dit haar fiscale partner en
niet Martijn.
Vraag 3
Alex en Francine wonen sinds 1 januari 2019 samen in een huurwoning in een dorpje in de buurt van
, Alle werkcolleges Grondslagen Inkomstenbelasting
Tilburg. Alex werkt bij een autofabrikant en heeft een salaris van € 55.000. Door een eerder erfenis
heeft hij ruim € 150.000 op een spaarrekening staan.
Francine legt de laatste loodjes aan haar studie op Tilburg University en heeft inmiddels een
studieschuld van € 25.000. Haar ouders Cees en Petra woonden in de buurt. Net voordat zij 45 jaar
gehuwd waren is moeder Petra in november 2018 wegens ziekte opgenomen in een
verzorgingstehuis. Vader Cees woonde vanaf dat moment alleen in de ouderlijke woning.
Helaas is Petra, toch nog onverwacht, in oktober 2019 overleden. Francine ontvangt uit haar erfenis
een pakket aanmerkelijkbelangaandelen ter waarde van € 150.000 en een bedrag in contanten van €
100.000. Aan rente ontvangt ze in 2020 € 3.000 en aan dividend € 2.000.
Omdat Francine’s vader Cees na het overlijden van haar moeder eenzaam is, bieden Alex en Francine
hem vanaf januari 2020 de bovenverdieping van hun huis aan als woonruimte. Op 5 mei 2020 bevalt
Francine van een hun eerste kindje Puck.
Vraag a
Geef aan of en vanaf wanneer de volgende personen fiscaal partner van elkaar zijn in 2019 en 2020:
(1) Alex en Francine,
2019: op basis van Art. 1.2 IB en Art. 5a AWR zijn Alex en Francine géén fiscaal partner aangezien zij
geen notarieel samenlevingscontract hebben volgens AWR en geen additioneel aspect in Art. 1.2 IB.
2020: op basis van Art. 1.2 lid 1a IB zijn Alex en Francine wel fiscaal partner aangezien een kind is
geboren uit hun relatie. Wanneer je voor een deel van het jaar fiscaal partner wordt aangemerkt,
word je ook voor de andere perioden van het jaar als partner aangemerkt, voor zover zij op het zelfde
woonadres zijn ingeschreven op die andere perioden (Art. 1.2 lid 2 IB).
(2) vader Cees en moeder Petra en
2019: op basis van Art. 5a lid 7 AWR zijn Cees en Petra nog steeds fiscaal partner mits zij geen
verzoek doen aan de inspecteur om het fiscaal partnerschap te beëindigen. Wanneer Petra eind 2019
overlijdt blijft het fiscaal partnerschap dat jaar nog duren (Art. 1.2 lid 2 IB)
2020: Petra is overleden vóór 2020 dus is het fiscaal partnerschap gestopt.
(3) Alex en Cees.
2019: Alex en Cees zijn geen fiscaal partner aangezien Cees nog Petra als fiscaal partner heeft en niet
op het zelfde woonadres als Alex woont.
2020: Alex en Cees zijn op basis van Art. 1.2 IB géén fiscaal partner aangezien zij naast hetzelfde
adres niet aan vereisten voor een fiscaal partnerschap voldoen.
Motiveer telkens uw antwoord.
Vraag b
Stel dat Alex en Francine fiscaal partner zijn in 2020. Geef gemotiveerd aan bij wie welke
inkomens/vermogensbestanddelen kunnen worden aangegeven. Maakt het voor de belastingdruk
iets uit bij wie een inkomens- of vermogensbestanddeel aangegeven wordt?
Het geld op de spaarrekening van de erfenis van Alex valt onder de gezamenlijke grondslag sparen en
beleggen. De studieschuld van Francine valt onder scholingskosten en mag verdeeld worden onder
Alex en Francine, naar rato hoe zij dit het liefst zien, zolang het totaal maar 100% is. De rente en
dividenden van Francine haar erfenis mogen onderling verdeeld worden naar rato zij zelf willen. Voor
de belastingdruk kan het uitmaken bij wie een bepaald inkomens- of vermogensbestanddeel wordt
aangegeven. Zo kan bijvoorbeeld degene met het hoogste inkomen ervoor kiezen om de kosten af te
trekken, waardoor de belastingdruk verlaagd wordt of verlaagd kan worden.
Art. 2.17 lid 1 IB is de hoofdregel, in lid 5 staan uitzonderingen. Art. 5.2 IB Voordeel uit sparen en
beleggen.
Studieschuld 5.3 lid 3f. 2.17 lid 2 IB je gooit alle box 3 vermogensbestanddelen op één hoop. Erfenis,
studieschuld, contanten, rente en dividend. Alex moet zijn eigen salaris aangeven. Volgens Art. 2.17
lid 5b IB mag AB ook verdeeld worden vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Viscalist. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.48. You're not tied to anything after your purchase.