100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
HOP oefenvragen $7.44   Add to cart

Exam (elaborations)

HOP oefenvragen

 24 views  3 purchases
  • Course
  • Institution

Meer dan 250 oefenvragen voor het tentamen historische ontwikkeling van het publiekrecht.

Preview 3 out of 29  pages

  • December 14, 2022
  • 29
  • 2022/2023
  • Exam (elaborations)
  • Questions & answers
avatar-seller
HOP overzicht oefenvragen
1. Zijn de volgende stellingen juist of onjuist? Motiveer uw antwoord.
a. Elke codificatie is materieel én formeel volledig.
= onjuist, een wetboek kan nooit materieel volledig zijn, alleen formeel volledig.
b. De ‘Copernicaanse Wende’ ten tijde van Hugo de Groot hield in dat het
Romeinse recht centraal kwam te staan in de rechtsbeoefening en het natuurrecht daar
omheen zweefde.
= onjuist, bij de Copernicaanse Wending stond juist het natuurrecht centraal en niet Het
Romeinse recht.

2. a. Het Breviarium Alaricianum (506) (wordt ook wel de Lex Romana Visgothorum
genoemd) is geen codificatie in de betekenis van Lokin en Zwalve, omdat de exclusieve
gelding ontbreekt. Klopt deze stelling?
= onjuist, het is wel een codificatie, want Alarik (koning) was de maker en het had exclusieve
gelding.
b. De Liber Sextus (1298) is geen codificatie in de betekenis van Lokin en Zwalve, omdat deze
decretalenverzameling afkomstig is van een niet tot wetgeving bevoegd orgaan. Klopt deze
stelling?
= onjuist, wel een codificatie afkomstig van paus Bonifacius.

3. a. Welke motief was of welke motieven waren de belangrijkste drijfveer achter het
Edictum Rothari, de codificatie van het Langobardische recht uit 643?
- staatsbelang
- economisch belang
b. Welke motief was of welke motieven waren de belangrijkste drijfveer achter de
totstandkoming van het Nederlandse BW van 1992?
- belang van de burger
- politiek ideologisch

4. a. Waarom is volgens Lokin en Zwalve de Raad van Europa vanuit de oorspronkelijke
bedoelingen een ‘totale’ mislukking?
Door de onzelfstandigheid van het Europese Parlement. Lidstaten droegen geen
soevereiniteit af aan de Parlementaire Vergadering (van de Raad van Europa), dus de PV was
eigenlijk machteloos.

b. Na afloop van welke oorlog sneuvelden er drie ‘keizerrijken’?
= na de Eerste wereldoorlog
1. Duits keizerrijk
2. Oostenrijks-Hongaars keizerrijk
3. Russische rijk van de Tsaar

5. Papinianus heeft in 210 na Chr. een mening ten beste gegeven die werd opgenomen in de
Digesten (533 na Chr.). Over hetzelfde onderwerp vaardigde keizer Diocletianus in 290 na
Chr. een constitutie uit, waarin de mening van Papinianus werd herroepen. Deze constitutie
werd opgenomen in de Tweede Codex Justinianus van 534 na Chr. Wat is voor de rechter uit
550 na Chr. geldend recht op dit punt?

,= binnen de Codex Justinianus behoudt elke verordening haar eigen rechtskracht en haar
eigen datum, dus haar eigen rangorde. Hier geldt dan ook de lex posterior regel (jong gaat
voor oud). Dat betekent dat de uitspraak in 290 na Christus gedaan door Diocletianus, die
datum behoudt. Binnen de digesten geldt de lex posterior regel niet. Tussen de digesten en
de codex justinianus geldt deze regel wel weer en de uitspraak van Papinianus is in 533 na
Christus pas opgenomen in de digesten en daarom geldt deze datum. Voor de rechter is dan
ook 550 na Christus de uitspraak van Papinianus geldend recht. Jong gaat voor oud dus 533
na christus gaat voor 290 na Christus.

6. a. Welk wetboek kan men als de ‘apotheose’ van ‘de wetenschappelijke beoefening’ van
het Romeinse recht beschouwen?
= Het Duitse BW uit 1900
b. Welke bronnen lagen ten grondslag aan het Ontwerp-BW van Cras?
= Het Nederlandse wetboek stond ferm in de traditie van de Franse Code Civil en had een
band met het Rooms-Hollandse recht.

7. Welke drie doelstellingen kent het Gemeenschappelijk Referentiekader?
- Bevorderen van de kwaliteit van het gemeenschapsrecht
- Rechtseenheid creëren aan de hand van inspiratie van nationale wetgevers
- Dit wetboek moest als alternatief wetboek worden gezien bij grensoverschrijdende
gevallen

8 a. Wat is het verschil tussen het ‘distinguishen’ van de Engelse rechter en de wetsuitleg
door een continentale rechter?
= distinguishen ziet op het onderscheid maak een tussen feitencomplexen en wetsuitleg
heeft betrekking op de interpretatie van de wettelijke bepaling.
b. Wat is teleologische interpretatie?
= met houdt het doel van een regeling in het oog en maakt de uitleg aan dat doel
ondergeschikt.

9. Geef per geval aan of de genoemde handeling past binnen de ideale leer van de trias
politica. Motiveer uw antwoord mede op basis van een artikel uit de Grondwet dat u in uw
antwoord noemt.
a. de instelling van een ministerie;
= op grond van artikel 44 van de Grondwet worden ministeries ingesteld bij Koninklijk
Besluit. Dit betekent dat de regering (koning+ministers) dit besluit nemen. De regering
behoort tot de wetgevende macht (ook uitvoerende macht) en heeft de taak om wetgeving
te maken. Het bestuur heeft de taak om besluiten te nemen zonder dat er conflicten zijn. De
rechterlijke macht heeft de taak om recht te spreken. Volgens de ideale leer van de Trias
politica zou dus het bestuur een ministerie moeten instellen omdat het een besluit is waar
geen conflict bij komt kijken. Het instellen van de ministerie op grond van artikel 44 van de
Grondwet past dus niet In de ideale leer van de Trias politica.
b. de benoeming van een rechter.
= de wet wijst volgens artikel 116 Gw wie behoort tot de rechterlijke macht. Ook dit hoort
niet tot de ideale leer van de Trias politica, om dezelfde reden als hierboven. Er is namelijk
geen sprake van een conflict, maar wel sprake van een besluit.

, 10. Welke drie juristen waren met hun boeken inhoudelijk de bezielende krachten achter de
Code civil (het Franse BW) uit 1804?
- Bourjon (gewoonterecht)
- Domat (natuurrecht)
- Pothier (Romeins recht)

11. a. Waarom is het (nog steeds geldende) ABGB (het Oostenrijkse BW) een groter succes
dan het uit dezelfde tijd stammende Algemeen Pruisisch Landrecht (APL)?
= APL had geen exclusieve gelding en was gebaseerd op privaat en publiekrecht. Het ABGB
was wel exclusief en had alleen privaatrecht.

b. Welk motief ligt of motieven liggen ten grondslag aan de totstandkoming van de Codice
civile del Regno d’Italia (het Italiaanse BW) uit 1865?
- staatsbelang
- politiek ideologisch belang

12. In de Nederlandse codificatiecommissie van 1814 met J.M. Kemper als voorzitter
ontstond een meningsverschil over de grondslagen van de codificatie. Waaruit bestond dat
meningsverschil?
= de commissies streefde naar unificatie (=het maken van een eenheid) van de twee meest
verwante stelsels van het privaatrecht: het Italiaanse en het Franse. Er werd gestreefd naar
een supranationale codificatie, maar de codificatie had uiteindelijk toch een grote invloed
van het fascisme. Het fascisme is juist een extreme vorm van het nationalisme en
supranationaal heeft meer betrekking op internationale regels.

13. a. Welk onderdeel van het Corpus Iuris Civilis is eigenlijk een leerboek dat een
uiteenzetting bevat van de grondbeginselen van het Romeinse recht?
= Instituten of Elementen (afkomstig van de digesten)

b. Wat was het grote ideaal van keizer Justinianus, waarin hij is gevolgd door vele (Europese)
keizers na hem?
Het Romeinse rijk in ere herstellen door wapens en wetten. Het is hem niet gelukt door
middel van wapens, maar wel door middel van wetten. Door hem is de Corpus Iuris Civilis er.

14. a. Welk rijk is bekend komen te staan als het Eerste Rijk?
= Het Rooms-Duitse Keizerrijk
b. Wie is de grondlegger van het rijk dat bekend staat als het Derde Rijk?
= Adolf Hitler

15. Geef gemotiveerd aan of de volgende stelling juist of onjuist is: Zwitserland en de
Republiek der Verenigde Nederlanden kenden door hun overeenkomstige staatsstructuur
vanaf de 16e eeuw en een vrij omvangrijke receptie van het Romeinse recht.
= onjuist. Nederland was een eenheidsstaat en kende voornamelijk natuurrecht. Zwitserland
had in beginsel geen staatsstructuur en kende geen receptie van het Romeinse recht.

Uitgebreide uitleg: In Zwitserland was er geen receptie van het Romeinse recht, maar In de
19e eeuw zag je dat Zwitserland omringd werd door wetboeken en dat sommige kantons

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller abianails. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.44. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67866 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.44  3x  sold
  • (0)
  Add to cart