Dit document bevat alle tentamenstof voor het derdejaars vak Fiscale Aspecten van het Ondernemen van de studie Ondernemingsrecht van Tilburg University gegeven door de heer J.J. Gortzak. Zelf heb ik met deze samenvatting een 7,5 gehaald op het tentamen.
Schema’s fiscale aspecten van het ondernemen
Begrippen
= betekenissen van fiscale termen:
Bestemmingslandbeginsel = houdt in dat heffing van de BTW plaatsvindt in het land waar de
goederen uiteindelijk worden verbruikt ondernemers + vervoersmiddelen van
particulieren. Indien een ondernemer die woonachtig is in Nederland, in Duitsland een
computer van €5.000 koopt, zal hij daarover bij invoer in NL dus OB verschuldigd zijn.
Oorsprongbeginsel = geldt bij aankoop van goederen uit andere lidstaat door particulieren
en daarmee gelijkgestelden (m.u.v. nieuwe vervoermiddelen): de heffing van de btw vindt
dan plaats in het land waar de zaak is gekocht.
Fraus legis = misbruik van het recht constructies waarmee belasting bespaard kunnen
worden en in strijd zijn met de wet
Bronheffing = het is een heffing aan de bron, dus voordat iemand anders het inkomen
hierover verkrijgt zijn ze al een keer belast geweest met belasting, voorbeelden:
loonbelasting en dividendbelasting.
Bonusaandeel = aandelen die door een bedrijf gratis worden uitgedeeld aan de huidige
aandeelhouders als volledige volgestorte aandelen.
Algemeen Nut Beogende Instelling = een organisatie die als doel heeft om de samenleving
te verbeteren wordt door de Belastingdienst aangesteld als ANBI. Bijvoorbeeld: kerken,
goede doelen en musea. Deze zijn niet vrijgesteld voor de btw: “ieder die zelfstandig een
economische activiteit verricht”, dus ongeacht het oogmerk of resultaat.
Quasi-collectieve goederen = individuele goederen die door de overheid worden
geproduceerd en geleverd. Bijvoorbeeld om maatschappelijke redenen (onderwijs).
De 4 e’s van het belastingrecht = effectief, efficiënt, eerlijk en eenvoud
Boxensysteem
= analytische inkomensbelastingheffing sinds 1 januari 2001 – vorm van belastingheffing waarbij
iedere bron van inkomen afzonderlijk belast wordt.
Belastingsubject art. 2.1 Wet IB = de binnenlandse belastingplichtigen inwoner van Nederland en
buitenlandse belastingplichtigen niet-inwoner maar met Nederlands inkomen
Belastingobject art. 2.3 Wet IB = de 3 boxen
Let op! Verzamelinkomen = box 1 + 2 + 3 box 3 kan nooit negatief zijn, het is dan gewoon
0. Box 1 en 2 kunnen wel een negatief inkomen hebben.
Box 1 Inkomen uit werk en woning
1. Loon - Diverse soorten van inkomen
2. Eigen woning - Bepaalde aftrekposten
3. Winst uit onderneming - Progressief belast (schalen)
4. Periodieke uitkeringen en verstrekkingen
5. Overige werkzaamheden (resultaatgenieter)
Box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang
26,9% - Speciale heffing voor
Aanmerkelijk belang in een onderneming (> 5%) grootaandeelhouders (art.
4.12 IB)
Box 3 Inkomen uit vermogen
31% - Fictief rendement over
vermogen
,Belasting (economische betekenis) = belastingen zijn inkomens- of vermogensoverdrachten
die niet bij wijze van straf plaatsvinden van niet-overheidshuishoudingen naar en ten
behoeve van een of meer overheidshuishoudingen als zodanig (= niet in hoedanigheid van
de publiekrechtelijke rechtspersoon; maar ook als partij), en wel krachtens rechtsregels.
Via de rechtsregels verkrijgt de overheid een heffingsbevoegdheid. Via verdragsregels krijgt
de overheid de toewijzingsbevoegdheid. Dit i.v.m. het legaliteitsbeginsel.
indirecte belasting = een belasting die blijkens de gehele opzet van de wettelijke regeling
bestemd is om gedragen te worden door anderen dan de belastingschuldige.
directe belasting = de belasting draagt de belastingschuldige zelf
Box 1 – inkomen uit werk en woning (90% van al het inkomen wordt belast)
Progressief belast; hoe meer je verdient hoe meer belasting je betaalt
= als zowel de gemiddelde belastingdruk als de marginale belastingdruk (= de schijf
waarin de laatst belaste € valt) stijgt naarmate de belastinggrondslag stijgt
Bepaalde aftrekposten
Reisaftrek OV
Aftrekbare kosten eigen woning (hypotheekrente aftrek)
Premies voor lijfrente
Persoonsgebonden aftrek (alimentatie, scholing, giften, etc.)
Bron van inkomen – bronvereisten
= onderscheiding van bron van inkomen en een uit de hand gelopen hobby
1) Deelname aan het economische verkeer
2) Voordeel wordt beoogd (subjectief)
Geen hobby
3) Voordeel valt te verwachten (objectief)
Box 2 – inkomen uit aanmerkelijk belang (26,9%)
- Speciale heffing voor grootaandeelhouders
- Componenten: art. 4.12 Wet IB
Reguliere voordelen (bijvoorbeeld dividend; in 2 delen: eerst 15%, daarna 11,9%)
Vervreemdingsvoordelen
Box 3 – inkomen uit sparen en beleggen (31%)
- Fictief rendement over vermogen
- Inbreuk op reële stelsel
- HR 24/12/2021 rechtsherstel – huidige box 3 heffing is niet meer reëel: meer
belasting dan rente die je op je spaarrekening krijgt.
Tarieven 2022: Tot en met € 50.651: 1,818% - Van € 50.651 tot en met € 962.351:
4,366% - Daarboven: 5,53%.
Rechtsherstel geboden door over banksaldi 0,01% rendement, over overige
bezittingen 5,69% en schulden 2,46% (tarieven 2021).
Functies:
1. Budgettaire functie
= dekking van overheidsuitgaven
Belasting gebruiken voor de aanleg van (betere) infrastructuur of dijken
2. Instrumentele functie
= de belastingwet wordt ingezet om (politieke)doelen te bereiken
, Allocatieve functie – beïnvloeden van consumptie (accijns op sigaretten)
Stabilisatie functie – dempen of stimuleren van de economie: hoog- en
laagconjunctuur (subsidies geven aan burgers/bedrijven wanneer er weinig wordt
geïnvesteerd)
een van de voordelen van belastingsubsidies is dat het onderbrengen van subsidies in het
fiscale stelsel tot gevolg heeft dat automatisch het institutionele fiscale kader beschikbaar
is.
Verdelingsfunctie – herverdeling inkomen
De inkomensafhankelijke algemene heffingskorting van art. 8.10 Wet IB 2001 is een
voorbeeld van de herverdelingsfunctie van belastingheffing.
3. Steunfunctie
= belastingwet helpt bij de belastingheffing van andere wetten
Inkomstenbelasting t.o.v. erfbelasting
VPB helpt de belastingheffing zodat de ondernemers niet onder de druk van de
inkomstenbelasting uit komen.
Zes beginselen van De Langen
verdeeld in verdelings- en doelmatigheidsbeginselen
Verdelingsbeginselen
1. Profijtbeginsel = belasting wordt geheven naar de mate waarin het individu profijt
heeft getrokken uit de door de overheid bekostigde voorzieningen
Motorrijtuigenbelasting, collegegeld en bibliotheekbijdragen
2. Draagkrachtbeginsel = belasting wordt geheven naar rato van de draagkracht van de
belastingplichtigen
Progressieve belastingheffing
3. Beginsel van de bevoorrechte verkrijging = er kan een speciale belasting worden
geheven indien de verkrijger bij de verkrijging van een bate in een bevoorrechte
positie verkeerd in vergelijking met anderen
Kansspelbelasting; erfbelasting; successierecht
Doelmatigheidsbeginselen
4. Welvaartbeginsel = belastingen die ervoor zorgen dat de welvaart van de hele
samenleving wordt bevorderd (zo weinig mogelijk geschaad en zoveel mogelijk bevorderd)
Algemene welvaart: collectieve goederen (defensie, dijken, infrastructuur) +
sociale/economische doelen bereiken
De effectiviteit van de regeling moet zorgvuldig worden afgewogen tegen de extra
uitvoeringslasten. Inbreuken gemaakt op de rechtvaardigheid die worden
gemaakt in het belang van de gehele samenleving.
5. Beginsel van de minste pijn = de wetgever richt de belastingheffing zodanig in dat
deze zo weinig mogelijk ergernis veroorzaakt
loonbelasting: inhouden van belasting (dus belasting is al geheven voor het loon
uitgekeerd werd)
6. Beginsel van de optimale realisatie = rechtvaardigheid moet niet in strijd met
effectiviteit.
Balans rechtvaardigheid en doelmatigheid
Een van de voordelen van belastingsubsidies is, dat het onderbrengen van subsidies in het
fiscale stelsel tot gevolg heeft dat automatisch het institutionele kader beschikbaar is.
Interpretatiemethoden
= vier interpretatiemethoden voor de rechter om te beslissen wat rechtens juist is
1. Taalkundige methode
kijken: wat staat er nou?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ImkeVerstraaten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.78. You're not tied to anything after your purchase.