Samenvatting sociale psychologie
Hoofdstuk 1 Kennismaking met de sociale
psychologie
1.1 Studieobject van de sociale psychologie.
Omdat sociale psychologen onderzoek doen naar heel veel verschillende onderwerpen is het niet makkelijk om een
sluitende omschrijving te geven van wat de sociale psychologie precies inhoudt.
Vaak wordt de definitie van Gordon Allport (Amerikaanse psycholoog) gebruikt. Hij wordt ook wel eens beschouwd
als de grondlegger van de sociale psychologie. De definitie bestaat uit 3 essentiële elementen, en die allemaal
tesamen vormen de sociale psychologie.
“Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en
handelingen van mensen beïnvloed worden door de Feitelijke, voorgestelde oF geïmpliceerde aanwezigheid van
andere mensen”.
A. Een wetenschappelijke studie
De sociale psychologie is allereerst en nadrukkelijk een wetenschappelijke studie. Wetenschappelijke beweringen
dienen het resultaat te zijn van zorgvuldig methodisch onderzoek.
Er zijn 3 methoden om te zoeken naar samenhang binnen een bepaald fenomeen. Welke van de 3 er wordt gekozen
is afhankelijk van het soort onderwerp dat wordt gekozen. Er is aldus geen “betere methode”.
I. De begrijpende methode/ beschrijvende methode
Deze methode is kwalitatief van aard: ze beperkt zich tot verbale beschrijvingen van het soort samenhangen
die naar voren treden ipv dat er cijfermateriaal wordt gebruikt dat statistisch verwerk kan worden.
vb. gevalsstudies: vertrekken vanuit één of enkele casussen die als voorbeeld gelden voor datgene dat men
wil besturen en van daaruit gaat men op zoek met wat dat zou kunnen samenhangen.
Deze methode is beperkt door de subjectiviteit ervan. Het is de onderzoeker zelf die een keuze maakt van
wat hij als de meest waarschijnlijke verklaring ziet, wel na onderzoek van alle gegevens.
II. De correlationele methode/ correlatie
Deze methode gaat een stap verder: men gaat bij een groep verschillende gegevens verzamelen en
vervolgens gaat men er statistische bewerkingen op uitvoeren om te zien of er bepaalde
correlaties/verbanden/samenhangen naar voren komen.
Vb. ik wil onderzoeken of het kijken naar agressieve films & tv een invloed heeft op het agressief gedrag van
mensen. Ik kan dan enerzijds een groep jongeren een vragenlijst voorleggen waarin wordt gevraagd hoe
vaak ze naar agressieve films kijken, en anderzijds kan ik een test bij hen afnemen waarin hun geneigdheid
tot agressief gedrag wordt nagegaan. Adhv een statistische correlatieberekening kan dan worden
aangegeven hoe groot de samenhang is tussen beide.
Een correlatie drukt uit hoe de veranderingen in de ene variabele samenhangen met de veranderingen in de
andere. Er kunnen 3 soorten correlatie wordt vastgesteld:
Nulcorrelatie = 2 variabelen hangen NIET samen. Bv. De temperatuur vandaag en de hik hebben.
Daartussen bestaat geen samenhang.
Positieve correlatie = 2 variabelen bewegen in dezelfde richting (bv stijgen of dalen). Bv.
Bijstandereffect: ik observeer hoe meer mensen aanwezig zijn bij een noodsituatie, hoe meer tijd er
nodig is voor er hulp wordt geboden. -> de ene variabele stijgt, en de andere ook. Ook omgekeerd
(dalen)
Negatieve correlatie = 2 variabelen bewegen in de omgekeerde richting. bv. Hoe meer mensen
aanwezig zijn in een noodsituatie, hoe kleiner de kans dat er hulp wordt geboden.
!!CORRELATIE IS GEEN CAUSATIE !!
Het is niet omdat 2 variabelen correleren of samenhangen dat de ene variabele de causaliteit is van
1
2022-2023 Tine Lenaerts
, de andere! Dat kan enkel en alleen worden vastgesteld door een experimenteel onderzoek.
III. De experimentele methode/ causatie
Deze methode maakt het mogelijk om te onderzoeken of een bepaalde variabele invloed heeft op een
andere. Er bestaat dan een oorzakelijk verband of een causatie tussen 2 variabelen:
Afhankelijke variabele AV = de variabele/gebeurtenis waarvan we willen weten waardoor ze
beïnvloedt wordt; hetgene dat gemeten wordt.
Onafhankelijke variabele OV = diegene die door de onderzoeker gemanipuleerd / veranderd wordt
om een effect op de afhankelijke variabele te meten; diegene waarvan verwacht wordt dat hij
invloed heeft op de afhankelijke variabele. Deze hangt niet af van een andere variabele want die
wordt gemanipuleerd door de onderzoeker zelf.
Om heel precies te weten of de OV invloed heeft op de AV, is het belangrijk dat het onderzoek
plaatsvindt in een situatie die in principe volledig onder controle kan gehouden worden. Alle
storende variabelen moet zijn uitgeschakeld of worden geneutraliseerd. -> vertrekken van 2
identieke proefgroepen, maar meestal gaat het om equivalente of gelijkwaardige groepen.
2 experimenten
1. 1 persoon moet zo snel mogelijk van een lijst woorden opsommen en benoemen in welke
kleur het woord staat, en. 1 persoon timet dat om te kijken hoelang de ander erover doet.
Bij lijst 1 is de kleur van het woord altijd gelijk aan het woord zelf (dus “Rood” staat in het
rood). Bij lijst 2 is de kleur van het woord anders dan het woord zelf (dus “Rood” staat dan
in het blauw). resultaat: het duurt bij lijst 2 langer voor de kleuren zijn opgesomd.
o OV = kleuren in dezelfde kleur als de woorden of kleuren verschillen van het
woord
o V= de snelheid/de tijd die X nodig heeft om de kleur waarin een woord staat te
benoemen. Die tijd verschilt afhankelijk van lijst 1 of lijst 2.
2. Studenten moesten plantjes gedurende 6 weken verzorgen door mineralen toe te dienen
aan plantje 1 en gewoon kraanwater toe te dienen aan plantje 2. En na 6 weken werd er
dan gekeken naar het resultaat en werd plantje 1 vergeleken met plantje 2. resultaat:
plantje 1 is veel sneller gegroeid.
o OV = de verzorging die ze toegediend krijgen, namelijk mineralen of gewoon
kraantjeswater
o AV = de mate waarin de plantjes groeien, namelijk dag 1 vs na week 6
Onafhankelijke variabele manipuleren om iets te besluiten over de afhankelijke variabele dit is
de ENIGE manier om causaliteit vast te stellen!
Typisch voor een wetenschappelijke aanpak is het doorlopen van de
empirische cyclus.
Er worden niet meteen vaststaande conclusies getrokken uit
de dingen die de onderzoekers waarnemen, maar die zijn
slechts een aanleiding of een mogelijke verklaring en die
worden dan gebruikt om een hypothese te formuleren. ->
daarna zullen die nog meerdere keren getoetst worden om
te kijken of het als een wetenschappelijke verklaring kan
worden beschouwd of niet.
We spreken van een cyclus: je kan keer op keer opnieuw
beginnen. Je begint ook met een toevallige vaststelling en
daarna ga ik een hypothese formuleren (ipv meteen een algemene theorie te gaan vormen). Die giet ik dan
heel gedetailleerd in een concrete voorsppel om dat dan te gaan onderzoeken. Die toets ik dan via gerichte
observaties: ik ga bv een hele hoop koppels een online vragenlijst doorsturen om mijn hypothese te toetsen.
Daartegenover staat de intuïtieve of alledaagse kennis
2
2022-2023 Tine Lenaerts
, Dat is ons gezond verstand. Daar gaat het om eenrichtingsverkeer: uit de vaststellingen die men doet, worden
meteen vaststaande, en dus mogelijk verkeerde, conclusies getrokken.
Bv. Ik zit op een terras en ik observeer de mensen en op basis van mijn intuïtie maak in conclusies. Denk bv aan het
idee dat rosse mensen vurige mensen zijn dat komt vanuit onze intuïtie en misschien ook op basis van onze
ervaring die we 1 à 2 keer hebben gehad.
Bv. Ik heb een nieuw liefje na zovelen en deze keer zeg ik “dit is de ware” want we hebben alles gemeenschappelijk
soort zoekt soort. Maar nu gaan we toch uit elkaar. Maar ik krijg weer een nieuw liefje en die verschilt net
enorm van mij maar we vullen elkaar aan andere verklaring voor de ‘ware’ Sociale psychologie: wat is het
nu? Is het nu soort zoekt soort of trekken tegenpolen elkaar aan? Wel dat kan niet wetenschappelijk worden
vastgesteld want dat is TE subjectief.
B. …De gedachten, gevoelens en handelingen van mensen
De sociale psychologie houdt zich niet enkel bezig met het zichbare gedrag, maar ook met wat mensen denken en
voelen. Er wordt wel eens gesproken van het A-B-C-model van gedrag.
a. Affect = hoe we ons voelen
b. Behaviour = hoe we ons gedragen
c. Cognition = hoe we (over onszelf) denken, waarneming, geheugen
Bv. Ik doe een nieuwe trui aan naar school (eerste schooldag) en na die dag heb ik niet trui uit en vind ik die niet
meer mooi.
-> bij aankomst werd ik bekeken door een groepje studenten en die begonnen te lachen. Dus ik voelde (affect) mij
meteen onzeker.
Ik denk (cognition) onmiddellijk dat ze mijn trui belachelijk vinden. Ik zit in met hoe anderen over mij denken en ik
ga ervan uit dat ze oordelen en lachen om mij (ipv te denken dat er gewoon net een grapje werd verteld door
iemand in de groep). Doordat ik me onzeker voelde en doordat ik dacht dat ze negatief dachten over mij heb ik mij
laten beïnvloeden en ik doe de trui niet meer aan (behaviour).
“we worden niet vooral beïnvloed door wat anderen werkelijk denken. We worden vooral beïnvloed door wat
wij denken dat anderen denken”.
C. …Beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van anderen
Die beïnvloeding van gedachten, gevoelens en gedrag hoeft niet noodzakelijk te gebeuren in de feitelijke of directe
aanwezigheid van de beïnvloede persoon.
Fysieke of feitelijke aanwezigheid
De feitelijke of fysieke aanwezigheid van iemand kan jouw beïnvloeden.
Bv. Wij die ons op de eerste lesdag lieten beïnvloeden door de docent, of als je naast een jongen zit waar je
een crush op hebt dan zal je hartslag naar boven gaan.
Voorgestelde aanwezigheid
De persoon is niet letterlijk fysiek aanwezig, maar ik beeld die in.
Bv. Ik weet niet wat ik moet aandoen om naar een feestje te gaan. Dus ik maak mij een voorstelling: wat
droegen anderen bij het vorig feestje waar ik aanwezig was? Het gaat hier om de voorgestelde aanwezigheid
van mijn vrienden.
Bv. Ik wil mij inschrijven aan TM op de infodag maar ik ben er zonder mijn ouders en ik vraag me af of zij dat
wel oké zouden vinden als ik me inschrijf. Vanaf ik ze BEL om dat te vragen wordt het fysieke aanwezigheid.
Impliciete of onrechtstreekse aanwezigheid
Hier weet je eigenlijk zelfs niet wie de personen zijn die jou proberen te beïnvloeden.
Bv. Ik kijk naar een reclame van bounty die zich meestal afspeelt op witte stranden met exotische muziek. De
mensen die de bounty maken staan daar niet op. Reclame is een heel impliciete vorm van invloed want door
vanalles mooi voor te stellen word je toch beïnvloedt.
Bv. De plaats waar producten in de supermarkt wordt gelegd
D. Enkele aanvullingen op de definitie van Alport
De definitie blijft toch onvolledig…
1. Beïnvloed worden en ook: beïnvloeden
3
2022-2023 Tine Lenaerts
, Mensen worden beïnvloed maar wij beïnvloeden ook zelf! Bv. Je gaat gewoon op een plein staan en je
begint naar boven te kijken dan kan je anderen beïnvloeden waardoor dat zij ook naar boven beginnen
kijken. Ik ben dan diegene die beïnvloed en de anderen worden beïnvloed.
2. Niet altijd bewuste of intentionele invloed
Invloed kan ook niet bewust gebeuren. Bv. Ik passeer een zebrapad met een rood licht en iemand stapt door
het rode licht en automatisch volgen er nog mensen die door het rood licht oversteken. Die eerste persoon
had wss niet de intentie om anderen ook door het rood te laten oversteken.
3. Heel breed terrein, alles is sociale psychologie, met specifieke hoek
Als we de definitie zo gaan uitbreiden dan is eigenlijk alles sociale psychologie. Overal is invloed. Maar het
heeft toch een specifieke invalshoek, namelijk dat de invloed gebeurd door soortgenoten. Bij de studie van
het gedrag is er vooral oog voor de aspecten die op de een of andere manier betrekking hebben op andere
mensen.
1.2. De eigen invalshoek van de sociale psychologie
De sociale psychologie kan onderscheiden worden van zowel:
Sociologie
Sociologen hebben vooral oog voor de maatschappelijke of de groepsgebonden kenmerken die aanwijzbaar zijn in
het gedrag, terwijl psychologen de aandacht veeleer richten op het individu zelf. Sociale psychologen zitten
daartussen: de focus is gericht op het gedrag van individuen, maar dan wel voor zover het gericht is op of beïnvloed
wordt door het gedrag van anderen.
Psychologie
binnen de algemene psychologie worden de basisprocessen van het gedrag (waarneming, geheugen, emoties) op
zichzelf bestudeerd, zonder in te gaan op specifieke sociale invloeden. Alleen met de persoonlijkheidspsychologie
kunnen er weleens conflicten ontstaan, omdat beide disciplines de verklaring voor het gedrag vanuit een heel
verschillende hoek benaderen.
Persoonlijkheidspsychologie en dispositionisme
Het gedrag van mensen wordt verklaard adhv innerlijke factoren, namelijk de aan- of afwezigheid van
bepaalde persoonlijkheidseigenschappen.
“Als mensen iets doen dan is dat omdat ze zijn en omdat dat een persoonlijkheidseigenschap is van die
mensen.”. Bv. Ik ben een hulpvaardig persoon dus dat wordt mijn dispositionisme.
Bv. Iemand valt flauw en niemand helpt. Vanuit de PP kan je zeggen dat mensen egoïsten zijn want dat is
hun dispositionisme.
Sociale psychologie en situationisme
Het gedrag van mensen wordt verklaard door externe factoren die op het individu inwerken.
Sociale psychologen zeggen dat we moeten kijken naar de situatie en de context.
Bv. misschien willen al die mensen wel helpen, maar doen ze dat niet omdat ze de verantwoordelijkheid
afschuiven op anderen want zij kunnen ook helpen, en dus zijn die mensen mss helemaal niet egoïstisch.
Toch kunnen deze elkaar mooi aanvullen…
Interactionisme
Gedrag kan verklaard worden doordat iemand bepaalde karaktereigenschappen heeft maar ook door het feit
dat wij in omgeving leven met anderen. Afhankelijk van de situatie EN de persoonlijkheid kan het zijn dat
mensen zich anders gedragen.
Hoofdstuk 2 Groepsnormen
2.1. Hoe normen ontstaan
Van bovenaf opgelegde normen
Dit geldt vooral voor de groepen met een verticale, hiërarchische structuur waarin dan een beperkt aantal leden veel
macht bezitten. Het is dan 1 iemand of 1 deel van de groep die van bovenaf de norm oplegt.
Denk aan: een Hogeschool, een gezin, het verkeer, een religieuze organisatie…
Daarnaast kunnen ook externe omstandigheden ervoor zorgen dat er van bovenaf opgelegde normen opduiken in
groepen waar hiërarchie geen vaste traditie is. Door bepaalde gebeurtenissen kan het dat in dit soort groepen op
4
2022-2023 Tine Lenaerts
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tinelenaerts1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.26. You're not tied to anything after your purchase.