100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Klinische neuropsychologie, Minor Brein & manipulatie $17.31   Add to cart

Summary

Samenvatting Klinische neuropsychologie, Minor Brein & manipulatie

 8 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van CHE-student die de minor Brein en Manipulatie volgt. Hoofdstukken: 1, 4, 6, 7, 9, 10.

Preview 4 out of 40  pages

  • No
  • H1, h4, h6, h7, h9, h10
  • December 20, 2022
  • 40
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Wat is klinische neuropsychologie?
1.1 Inleiding
Neuropsychologie= Wetenschapsgebied waarin de samenhang tussen gedrag en de
werking van de hersenen wordt bestudeerd.
- Gedrag:
- Overt gedrag= Waarneembare acties en reacties;
- Innerlijke mentale processen zoals denken (cognitie) en voelen (emotie).
Cognitieve functies= Denkprocessen= Maken mogelijk om informatie uit de wereld om ons
heen te verwerken, te begrijpen en erop te reageren.
- Bv. geheugen, taal, waarneming, aandacht en plannen.
Neuropsychologie valt ons ‘neurowetenschappen’, en kan raakt aan het vakgebied van
cognitieve neurowetenschappen.
- Cognitieve neurowetenschappen gaat meer om het onderzoeken van cognitieve
functies in gezonde hersenen en dierexperimenteel onderzoek.
- Neuropsychologie is gericht op het onderzoeken van de relatie tussen neurale
structuren of processen en cognitieve functies, emoties of waarneembaar gedrag.
‘70: Ontwikkeling van klinische neuropsychologie als zelfstandige discipline. Theoretische
kennis over cognitieve functies en emoties werd uitgebreid met, toepassing in de klinische
praktijk, de indicatiestelling bij, behandeling van en zorg voor, mensen met
hersendisfuncties.
Vanaf 2000: Klinische neuropsychologie uitgegroeid tot vakgebied dat een professionele
herkenbare en onmisbare positie heeft gekregen binnen de individuele patiëntenzorg in NL.
Functie psycholoog o.g.v. klinische neuropsychologie:
- Deskundigen o.g.v. de relatie tussen hersenstoornissen en gedrag en passen deze
toe in de vorm van diagnostiek, begeleiding en behandeling.
- Bestudeert de cognitieve functies d.m.v. onderzoek bij mensen met een hersenziekte
of -stoornis.
- Veronderstelling: Een beschadiging in de hersenen (=Lesie) leidt tot een stoornis in
een bepaalde cognitieve functie.
Niet bij alle cognitieve functiestoornissen is aantoonbaar dat het komt door een
beschadiging van hersenstructuren -> hersendisfuncties kunnen leiden tot cognitieve
functiestoornissen.
Neuropsychologisch onderzoek (NPO): Gestandaardiseerde cognitieve tests, vragenlijsten,
observaties, etc.

1.2 Klinische neuropsychologie in historische perspectief
Hippocrates (4e eeuw v. chr.): Hield de hersenen verantwoordelijk voor het intellect, de
zintuigen, kennis en emoties.
- Bijzonder, want toentertijd dachten ze dat (afwijkend) gedrag ontstond door
bovennatuurlijke krachten zoals goden en demonen.
Aristoteles (3e eeuw v. chr.): Hart is ‘de zetel van de ziel’, hersenen vond hij een orgaan van
weinig belang.
Herophilus (4e eeuw v. chr.): Onderzocht de hersenen van mensen na overlijden. Hij zag
met vocht gevulde holtes in de hersenen (de ventrikels) en beredeneerde dat de
waarneming, het begrijpen en het geheugen zich moesten bevinden in deze holtes, die hij
‘cellen’ noemde.
- Celtheorie/ventrikelleer bleef tot de 18e eeuw de gangbare theorie.

,René Descartes (1560-1650): Dualistisch standpunt, waarbij de ratio (geest) gescheiden
bestaat van het lichaam.
- Hiervoor was de visie dat hersenen één algemeen systeem van informatieverwerking
waren.
- De geest zag hij wel als een ongedeelde en immateriële eenheid, maar hij meende
dat het op een specifieke plaats in de hersenen bevond, namelijk de pijnappelklier
(epifyse).
Lokalisatie en functiedifferentiatie
Franz Joseph Gall (1758-1828): Mens bezit verschillende mentale functies en die functies
zijn onafhankelijk van elkaar terug te voeren op specifieke, zelfstandig functionerende delen
van de hersenen die zich aan de buitenzijde van de hersenen (cortex) bevinden.
- Aan de hand van uitstulpingen (knobbels) op de schedel was volgens Gall af te lezen
hoe goed een bepaalde functie ontwikkeld was.
- Kritiek: Te materialistisch, geen plaats voor de ziel meer. Inspecteren van schedel
voor mentale functies absurd.
Werk van Gall van het begin van een bloeiende 19e eeuw waarin de ideeën over de relatie
tussen hersenen en gedrag ook werden gevormd door beschrijvingen van patiënten met
cognitieve stoornissen door een hersenbeschadiging.
- Phineas Gage (1823-1860): Bij ontploffing een één meter lange ijzeren staaf door
zijn linker frontaalkwab geschoten. Hij kon nog bewegen, praten, onthouden, maar
was ongeduldig, obstinaat en grof in de mond geworden.
- Deze gevalsbeschrijving werd exemplarisch voor het denken over de rol van
de frontaalkwab bij gedragsinhibitie en sociale interactie.
- Tweede helft 19e eeuw: Gevalsbeschrijvingen vaak over patiënten met
taalstoornissen. Bv. meneer Leborgne.
Taal bleek een samengesteld geheel van deelfuncties, zoals spreken en begrijpen, wat
leidde tot de ontwikkeling van functie- en locatiemodellen voor de taal.
Carl Wernicke (1848-1905): Onderzocht patiënten met taalstoornissen na een
hersenbeschadiging. Hij onderschreef het belang van de linker frontaalkwab bij spreken.
- Onderzocht ook een patiënt met beschadiging van linker temporaalkwab die vloeiend
kon spreken, maar niet kon begrijpen. -> Dus ook cruciaal gebied in de hersenen
voor begrijpen van woorden (gebied van Wernicke).
- Naast ontdekken van hersengebieden voor spreken en begrijpen, stelde hij ook dat
deze gebieden via verbindingsbanen in de hersenen met elkaar verbonden zijn.
Schade aan deze banen zou ook tot specifieke functiestoornissen moeten leiden.
- Dit syndroom zou zijn dat patiënt welk kon spreken en begrijpen, maar
gesproken woorden niet zou kunnen nazeggen (conductieafasie).
Heinrich Lissauer (1861-1891): Ontwikkelde o.b.v. gevalsbeschrijving een theoretisch model
voor het onderzoeken van stoornissen in de objectwaarneming: visuele agnosie.
- Herkennen van objecten verloopt in twee fasen: Apperceptie en associatie.
1. Apperceptie= De structuur en kenmerken van het object worden
waargenomen en ontleed.
2. Associatie= De kenmerken worden gekoppeld aan kennis- of
betekenisinformatie (concept).
➔ Voorspelde dat patiënten die bij hersenbeschadiging een verstoorde eerste fase
hebben, een onvermogen laten zien om afzonderlijke elementen samen te voegen
tot een geheel (apperceptieve agnosie). Zij kunnen afbeelding niet herkennen en niet
natekenen.

, ➔ Voorspelde dat bij verstoorde tweede fase, wel kunnen natekenen maar niet
herkennen wat ze hebben getekend.
1900: Verzet tegen lokalisatiegedachte, omdat verregaande lokalisatie tot simplificatie zou
leiden. Complexe cognitieve functies zijn niet simpelweg terug te voeren op de respons van
groepjes neuronen op één plek in de hersenen. Ook hielpen de modellen niet bij ontwikkelen
van behandelingen.
John Hughlings-Jackson (1835-1911): Schade op specifieke locatie in de hersenen kan
leiden tot functiestoornis, maar dat betekent niet dat de functie zelf zich ook op die plaats
bevindt.
Kurt Goldstein (1878-1965): Pleitte voor holistische kijk op functioneren van de hersenen.
Mensen reageren niet alleen op stimuli uit de omgeving, maar gedrag wordt door
verschillende factoren gestuurd, waaronder herinneringen, gevoelens en motivatie.
- Mensen kunnen hierdoor anders omgaan met de gevolgen van de
hersenbeschadiging in het dagelijks leven en dat is slechts ten dele afhankelijk van
locatie of ernst beschadiging -> belangrijk uitgangspunt geworden van (cognitieve)
revalidatie.
Ontwikkeling van de experimentele psychologie
Wilhelm Wundt (1832-1920): Grondlegger van de experimentele psychologie.
- Startte eerste psychologische laboratorium.
- Ontwikkelde verschillende experimentele onderzoeksmethoden:
- Proefpersonen blootstellen aan gestandaardiseerde stimuli zoals
lichtsignalen, en vroeg proefpersonen hun ervaringen gedetailleerd te
beschrijven.
- Experimenten voornamelijk gericht op waarneming, maar ook gedachten, bewustzijn
en gevoelens.
- Enkel gezonde proefpersonen die goed in staat waren hun subjectieve ervaringen te
beschrijven. -> later hier veel kritiek op gehad want subjectief.
- De objectieve, gestandaardiseerde methoden vormden de basis van de
experimentele psychologie.
- Leidde groot aantal jonge collega’s (binnen- en buitenland) op -> snelle verspreiding
van zijn ideeën en methoden.
Franciscus Donders (1818-1889): Utrechtse oogarts en hoogleraar fysiologie. Grondlegger
van chronometrische analyse van mentale processen.
- Reactietijdtaken:
- Eenvoudige reactietijdtaken (Druk op knop bij verschijnen stimulus:
detecteren).
- Keuze-reactietijdtaken (Druk op knop 1 bij stimulus A, 2 bij B: discrimineren).
- Go/no go-reactietijdtaken (Druk op knop bij stimulus A, maar niet bij andere
stimuli: inhiberen).
- Verschillen in reactietijden tussen de verschillende taakcondities zouden informatie
geven over cognitieve functies.
- Substractiemethode= De systematische en kwantitatieve vergelijking van
verschillende taakcondities.
Het meten van individuele verschillen
Eind 19e eeuw: Psychometrie door werk van Francis Galton.
- In hoeverre zijn de verschillen in vaardigheid tussen mensen aangeboren?
- Verzamelde grote hoeveelheden meetbare kenmerken bij grote groepen en
introduceerde statistische begrippen als correlatie, regressie en normaalverdeling.

, - Psychofysische metingen m.b.v. reactietijdtaken en sensorische discriminatietaken
op voorgrond.
- Vergeleek prestatie van individu met prestaties van een vergelijkingsgroep die
representatief was voor hele populatie. -> Legde basis voor gebruiken van
referentiegegevens (normen) bij beoordelen van testprestaties van individuen.
- Begin van ontwikkeling van psychometrische tests om verschillen tussen mensen
objectief te meten.
Alfred Binet (1857-1911): Eerste intelligentietest als alternatieve manier om naar individuele
verschillen te kijken.
- Binet-test: Ontwikkelingsniveau van kinderen vaststellen.
- Stanford-Binet-schaal: Toepassing bij selectie en classificatie van volwassenen bij
sollicitatieprocedures en militaire keuringen.
- Subtest Ball and Field van de Stanford-Binet-Schaal later aangepast voor gebruik als
neuropsychologische test.

1.3 Moderne klinische neuropsychologie (na WO2)
Ontstonden ziekenhuizen waar ze specialiseerden in onderzoek en revalidatie van de
militairen met hersenbeschadiging.
- Niet alleen medische specialisten, zoals neurologen en psychiaters, onderzochten de
patiënten maar nu ook psychologen die zich in het gebied van hersenletsel
specialiseerden.
Neuropsycholoog= Psycholoog werkzaam op het gebied van neuropsychologie.
- Geen beschermde titel -> Eenieder die zich in de titel herkent mag hem gebruiken.
Klinische neuropsycholoog= Inhoudelijke expertise o.g.v. klinische neuropsychologie in de
patiëntenzorg verrichten ze ook wetenschappelijk onderzoek en taken o.g.v. management
en beleid.
- Beschermde titel
Functionele theorie van Luria
Alexsandr Luria (1902-1977): Invloedrijke grondlegger van moderne klinische
neuropsychologie.
- Model van Luria (1973): Holistische en lokalisatietheorieën geïntegreerd tot één
globale functionele theorie.
Model van Luria= Alle gebieden in de hersenen betrokken bij drie basisfuncties ‘functionele
units’, die met elkaar interacteren: de subcorticale hersengebieden, waaronder de
hersenstam, de posterieure hersengebieden en de anterieure hersengebieden.
- Functionele units:
1. Activatie: Unit belangrijk voor regulatie van arousal- en aandachtsprocessen.
2. Input: Unit is verantwoordelijk voor het verwerken van informatie die via de
zintuigen binnenkomt in de hersenen.
3. Output: Unit zorgt voor planning en organisatie van het handelen.
- Informatie binnen elke functioneel unit verwerkt op drie hiërarchisch georganiseerde
zones: Primair, secundair, tertiair.
- Input-unit: Informatie via de ogen terechtkomt in de primaire visuele cortex
(modaliteitsspecifiek). Vervolgens info in de secundaire zone verder verwerkt
en geanalyseerd, en in tertiaire zone geïntegreerd met info vanuit andere
zintuigen (niet-modaliteitsspecifiek).

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsezelf. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $17.31. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

81849 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$17.31
  • (0)
  Add to cart