Deze samenvatting bevat alle nodige info voor het examen veterinaire fysiologie A. Ik behaalde een 17/20 via enkel deze samenvatting! Het is gebaseerd op de slides en de info tijdens de les. Het document bevat afbeeldingen, duidelijke voorbeelden en belangrijke zaken voor het examen staan aangegeve...
Samenvatting veterinaire fysiologie A
Hoofdstuk 1: basisbegrippen scheikunde en fysica
1.1 Diffusie
Een verdeling van moleculen in de ruimte waardoor de concentratieverschillen vervagen in
de tijd. Beweging gebeurt van een hoge naar een lage concentratie van de opgeloste stof.
Diffusie ontstaat dus door willekeurige bewegingen, moleculen botsen met elkaar.
Belangrijk transportmechanisme over een korte afstand. Bulktransport = transport over een
lange afstand (bloedbaan).
Geen scheidingswand aanwezig → door thermodynamische beweging gaan de moleculen
van de opgeloste stof van de ene naar de andere kant (H → L). De watermoleculen gaan ook
door diffusie naar de andere kant (H → L). Dus in de tegenstelde richting dan de
diffusierichting van de opgeloste stof. Dit tot de
concentraties langs beide kanten gelijk zijn.
Wet van Fick:
Q = Transport-intensiteit van een substantie door diffusie.
D = diffusiecoëfficiënt (afhv stof, temperatuur, …).
A = dwarse doorsnede waardoor diffusie plaatsgrijpt.
C1-C2 = concentratiegradiënt, concentratieverschil op de
twee locaties.
L = afstand van de twee locaties.
DUS: Q groter als C1-C2 groter is, A groter is.
Q kleiner als L groter is (want diffusie over korte afstand).
Diffusie heel belangrijk in cellen (kort transport).
1.2 Osmose
Het transport van water door een semipermeabel membraan, van hoge
naar lage concentratie van het water. Het membraan is niet permeabel
voor de opgeloste stof. Vloeistofniveau wordt zo wel hoger aan één kant
van het membraan. ‘Opgeloste stof trekt water naar zich toe.’
1.3 Filtratie
Door druk van een piston (in realiteit door de bloeddruk), wordt het
water terug geduwd door de poriën naar de kant waar het vandaan
kwam, door een semipermeabel membraan. Gaat van een gebied van
hogere naar lagere druk.
1
,Hydrostatische druk (HD) = vloeistofdruk in water = bloeddruk = druk uit het bloedvat op de
weefsels.
Osmotische druk (OD) = druk nodig om vloeistoftransport (osmose) te beletten. Water gaat
naar plek hoogste OD! Meer opgeloste partikels → hogere OD.
Iso-osmose = twee oplossingen met dezelfde osmotische druk → geen vloeistofverplaatsing.
Laagste OD = hyperosmotisch, hoogste OD = hypo-osmotisch.
Druk = kracht/oppervlak. In fysiologie uitgedrukt in mm Hg.
Osmolariteit = aantal moleculen/ionen opgeloste stof per liter oplossing (osmol/l). 1 millimol
NaCl = 2 milli-osmol/l want dissociatie in 2 ionen.
Osmolaliteit = aantal moleculen/ionen opgeloste stof per kilogram oplossing (osmol/kg).
In lichaamsvocht verschil van beiden minder dan 1%.
HD in de capillairen > druk in weefselvocht tussen de cellen → diffusierichting (opgeloste
stof) uit de capillairen.
OD in capillairen > OD in weefselvocht tussen de cellen → osmoserichting (vocht) naar de
capillairen. Komt omdat bloed bepaalde opgeloste stoffen bevat die niet door bloedvatwand
kunnen (bv. eiwit).
Bloeddruk duwt substanties uit het bloed, ook tegendruk vanuit de weefsels maar minder
groot → vocht blijft achter → afgevoerd door lymfevaten.
1.3.1 Celmembranen
Celmembraan is een dynamische structuur!!! Niet elk moment toegankelijk voor dezelfde
stof. Watertransport door osmose door membraan. Water kan zelfs door de lipidenlaag
diffunderen. Soms ook via aquaporiën.
Meer/minder partikels in de cel (osmolariteit verandert) → meer/minder water aantrekken
→ zwellen of krimpen. Rode bloedcel kan ontploffen bij teveel zwellen: wanneer
uitgedroogd dier ineens veel drinkt → hemoglobine komt in urine → urine rood. Geen O2 en
CO2 transport → shock.
1.4 Water
Meest voorkomende molecule in het lichaam. H2O is een dipool & polair. Er worden
makkelijk H2 verbindingen gevormd tussen tegengestelde elektrische ladingen. Bij overdacht
van warmte-energie naar water zal hier de temperatuur weinig stijgen → kan grote
hoeveelheden warmte opnemen/afnemen. Water moet niet perse koken opdat het in de
gasfase gaat (evaporatie).
Water kan het hoogst aantal verschillende substanties oplossen. Bevat in het lichaam zeer
veel opgeloste partikels. Veel stoffen kunnen maar iets doen als ze opgelost zijn.
Water kan NaCl dissociëren in afzonderlijke ionen → individuele ionen in oplossing met een
watermantel errond, ze zijn gehydrateerd.
Veel niet-polaire bindingen = slecht oplosbaar in water. Water geen goed oplosmiddel voor
alle verbindingen (goed want minder variatie in levensvormen).
Polair = hydrofiel = houdt van water.
Apolair = hydrofoob = stoten water af.
→ Membraan: hydrofobe zijde naar binnen, hydrofiele zijde naar buiten (in waterige
2
,oplossingen). Zo kunnen moleculen met polaire en niet-polaire gebieden in een waterig
milieu voorkomen (bolvorm).
H+ gevaarlijk voor 3D-structuur van bv. eiwit. Kan hiermee interageren → 3D structuur
kapot.
Hoofdstuk 2: cellen en weefsels
2.1 Transport door membranen
Door concentratieverschillen transport:
- Passief (diffusie, ionenkanalen gaan vrij open).
- Actief (ionenkanalen gaan open door arbeid).
2.1.1 Passief transport
Gestuurd door concentratiegradiënten (osmose, diffusie) (H → L) en elektrische krachten.
3 manieren:
- Diffusie doorheen lipiden bi-layer: vetoplosbare substanties lossen op in de membraan,
dringen verder door via diffusie volgens de concentratiegradiënt (H → L). Bv. vetzuren.
- Diffusie door ionenkanalen: hydrofiele stoffen binden aan water en kunnen dus niet meer
oplossen in de vetfase. Ionenkanaal = vervoer voor hydrofiele substanties. Ionenkanalen
afwisselend open/toe → permeabel/niet permeabel voor een stof. Sommige kanalen voor
specifieke ionen. Transport bepaald door concentratie- en ladingsverschillen →
elektrochemische gradiënt. H → L.
- Binding aan transportproteïnen: hydrofiele moleculen dit te groot zijn voor ionenkanalen.
Transportproteïnen leiden moleculen naar andere kant van het membraan. Dit wordt ook
gefaciliteerde diffusie genoemd. Voordeel: proces kan blijven doorgaan omdat in de cel
aangekomen moleculen worden weggewerkt (blijft van H → L gaan). Bv. nier werkt H+
buiten, hoe meer eruit, hoe hoger de concentratie in de urine. Op gegeven moment teveel
→ binden op buffer (‘weg’) → proces kan blijven doorgaan.
Verzadigbaar: regelen transport
zodat systeem niet kan doorgaan.
Competitie: andere stof op eiwit
→ blokkade ene eiwit. Werkt
vaak zo bij medicatie (bepaalde
stof blokkeren).
De meeste stoffen laat de celmembraan niet door (semipermeabel). Meeste membranen
laten wel water door, waardoor de osmolariteit binnen en buiten de cel ongeveer gelijk zijn.
Als een cel een eiwitmolecule opneemt, volgt water → osmotische druk blijft gelijk maar
celvolume stijgt. Veranderingen in OD laten het celvolume dus krimpen/zwellen.
Determinanten celvolume:
- Osmolariteit extracellulair vocht.
- Aantal opgeloste partikels in de cel.
3
, Celvolume wordt geregeld: bij celzwelling uitstoot van K+, Cl- → water volgt. Osmolariteit
wordt binnen nauwe grenzen gehouden (bv. zodat RBC’en niet zouden exploderen).
Cytosol heeft een hoge concentratie aan opgeloste stoffen die niet door het membraan
kunnen (zijn pas in de cel gemaakt). De concentratie opgeloste stof buiten de cel is lager.
Normaal continue stroming richting cel, maar membraan laat dit niet toe.
Cel-lyse (celontploffing) gebeurt niet:
- Passieve ionen-lekkage naar binnen toe → actief ionentransport naar buiten toe.
- Concentratie anorganische ionen daardoor in cel constant gehouden.
- Ionenpompen evenredig verdeeld aan beide kanten van het membraan (elektrische
eigenschappen).
Isotone oplossing = oplossing die het celvolume niet verandert (‘fysiologisch serum’).
Oplossing die het celvolume doet toenemen = hypotoon, afnemen = hypertoon.
2.1.2 Actief transport
- Met drager-eiwitten (zoals passief transport), kunnen specifiek zijn, verzadigd zijn,
competitie ondergaan.
- Transport TEGEN DE GRADIËNT IN → eiwitten worden pompen genoemd. Energie voor
nodig.
Primair actief transport: energie komt vrij na hydrolyse van ATP door transporteiwit → deel
van energie wordt gebruikt voor het transport.
Secundair actief transport: energie-vergend transport wordt gekoppeld aan gelijktijdig
transport van een ion. Bv. aan basale kant cel zit een natrium-kaliumpomp → Na+ uit de cel,
K+ erin, ATP voor nodig = primair actief transport. Als natrium eruit gepompt wordt, zakt de
natriumconcentratie in de cel. Apicaal zit een eiwit dat natrium (en bij toeval de gewilde
glucose ook) in de cel brengt door gefaciliteerde diffusie (H → L). daar wordt dus geen ATP
gebruikt, maar zonder dat dit aan de andere kant werd gebruikt, was het hier niet mogelijk
om glucose binnen te krijgen = secundair actief transport. Als pomp niet werkt → natrium
daalt niet → geen glucose binnen. Oorzaak-gevolg systeem. Energie op andere plek gebruikt
(primair) dan waar secundair transport is.
Uniporter = dragereiwit dat één type molecule transporteert.
Co-transporter = dragereiwit dat tegelijkertijd meerdere types moleculen transporteert.
Symporter = transport van de ionen in dezelfde richting.
Antiporter = transport van de ionen in de tegengestelde richting.
Meer kalium in de cel dan buiten de cel (omdat kalium naar binnen wordt gepompt). Meer
natrium buiten de cel dan in de cel (omdat natrium naar buiten wordt gepompt. Tegen de
gradiënt in, energie nodig). Verschil in lading binnen en buiten membraan want 1+ meer
buiten de cel.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studentdiergeneeskunde11. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.82. You're not tied to anything after your purchase.