100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting cursus pathofysiologie en pathologische biochemie $7.59   Add to cart

Summary

Samenvatting cursus pathofysiologie en pathologische biochemie

 27 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Een volledige samenvatting van de hele cursus + opgeloste vragen van tijdens de les zoals de resultaten van de bloednamen en zuur/base oefeningen.

Preview 4 out of 52  pages

  • December 26, 2022
  • 52
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting pathofysiologie
en pathologische biochemie
3e bachelor DGK
2021-2022
Liam Adriaensen

,Pathofysiologie en pathologische biochemie
H1: ALGEMENE INLEIDING
Basisbegrippen
Een belangrijke vraag die we moeten stellen is wat normale waarden zijn? Hiernaast moeten we zien of de
referentiewaarden van toepassing zijn op de patiënt. Normaal wordt gezien dat 95% van de gevallen tussen
µ +/- 2 SD. Enkele fouten die kunnen optreden:

 Type I fout – vals negatief: een ziek individu wordt gezond gediagnosticeerd
 Type II fout – vals positief: een gezond individu wordt ziek gediagnosticeerd
o Met deze lijn (waarde waarbij we onderscheid maken) schuiven om ene fout weg te
werken doet andere fout vergroten.

Sensitiviteit = kans echt ziek dier als ziek getest -> A/(A+C)
Specificiteit = kans gezond dier als gezond getest -> D/(B+D)
Positief voorspellende waarde: kans positief getest dier ook
degelijk ziek -> A/(A+B)
Negatief voorspellende waarde: kans negatief getest dier
ook degelijk gezond -> D/(C+D)

Precisie = hoe dicht op elkaar de meetresultaten liggen
accuraatheid = hoe dicht de meetresultaten bij de werkelijke waarde liggen
Diagnostische therapie = behandeling instellen en telkens bijwerken op basis van de symptomen

Ischemie = Ischemie is een verminderde bloedvoorziening naar organen of weefsels met als gevolg een
tekort aan zuurstof en voedingsstoffen.
Blepharoptosis = neerhangende ogen/oogleden
Pica = eten van abnormaal voedsel/voorwerpen (zand, pantoffels, etc.)
Strangurie = lastig met plassen
Vesiculitis = blaasontsteking -> een symptoom van glucosurie bijvoorbeeld

Voor we een diagnose instellen moeten we kijken naar: signalement, anamnese, algemene indruk, algemeen
onderzoek, specifiek onderzoek en reactie op therapie. Dit laatste nemen we mee om de diagnose te
bevestigen. Hoe algemene indruk aanpakken:

 Algemeen voorkomen dier: haarkleed, klauwen, stand, voedingsstand, alertheid, gang, ...
 Abnormaal gedrag: stress, verveling, krabben, agressie, …
 Normaal levensonderhoudend gedrag: eetlust, drinken, wassen, slapen, sociaal, herkauwen, …
 Macro-omgeving: stal, huis, weide, netheid, verlichting, verluchting, bezetting, …
 Micro-omgeving: hygiëne, ligbed, insecten, voeding, …

METEN, VERGELIJKEN, OBSERVEREN, WETEN -> let op voor primaire oorzaken, secundaire pathologie en
symptomen! Klinisch redeneren verhoogt kans op en goede diagnose en behandeling en is gebaseerd op
veel kennis, ervaring, gedragingen dier, info door eigenaar. Klinische valkuilen

 Availability = DD enkel op recente ervaringen
 Anchoring = DD op 1 specifieke redenering
 Confirmation = alleen positieve cases blijven bij
 Vroeg tevreden
 Laag-voorkomen: zeldzame ziektes niet in overweging genomen

,  Achteraf gelijk: evaluatie DD op basis van informatie die er toen was

Prevalentie = aantal zieke dieren in een bepaalde populatie op een bepaald moment (snapshot)
Incidentie = aantal nieuwe zieke gevallen in een bepaalde gevoelige periode tijdens een vastgelegd interval

 Prevalentie = incidentie * duur van de ziekte

Mortaliteit = percentage zieke dieren die sterven
Morbiditeit = percentage geïnfecteerde dieren die ziek worden

H2: WATERHUISHOUDING
Algemene inleiding
Dieren bestaan voor 60-70% uit water. Obese dieren bevatten in verhouding minder water aangezien meer
vet gelijk is aan minder water. Water heeft een hoge warmte capaciteit dus obese dieren warmen sneller op.
Water zit voor 60% intracellulair, 30% interstitieel en 10% in plasma.

Chemische bindingsactiviteit van een electrolyt = beschikbare ladingen in de oplossing
Osmolariteit = aantal opgeloste partikels in een oplossing, verandert met de temperatuur

 Osmolaliteit = idem maar per kg ipv liter -> mono-valente ionen: 1 mEq = 1 mOsm, bivalente ionen
(Mg2+ etc.): 1 mEq = ½ mOsm, verandert NIET met de temperatuur

Een celmembraan bestaat uit een lipide dubbellaag met glycoproteinen, oligosaccharide zijketens
(communicatie tussen cellen). Cholesterol in de membraan zorgt voor flexibiliteit. Voorkomen van ionen:

 Na+ : vooral buiten de cel
 K+: vooral in de cel -> KONING IN DE CEL
 Cl-: vooral uit de cel
 Eiwit: NIET in het interstitium wel intracellulair en in plasma

Elektrolyten dus vooral intracellulair aangezien hier eiwit inzit die cationen kan binden, Ca2+ opstapeling in
SR en ionenpompen. OD extracellulair vooral bepaald door Na+ en OD intracellulair vooral bepaald door K+.

 Isosmie = vorm van homeostase, behoud van OD in verschillende compartimenten

Osmoreceptoren in de hypothalamus regelen en monitoren de OD doorheen het lichaam door de Na+
concentratie in bloed te meten. Deze zal stijgen wanneer extracellulair vocht gaat zakken en het bloed gaat
indikken. Ze willen een osmolariteit van 300 mOsm/l bewaren. Een daling van de OD gaat gepaard met een
stijging van de bloeddruk terwijl een stijging van de OD gepaard gaat met een daling van de bloeddruk. Bij
een daling van de bloeddruk wordt er voor een verhoging van de TPR en CO gezorgd.

Regelingsmechanisme lichaamsvochten
Isovolemie = in stand houden volume vocht

Een voorbeeld van een systeem is het renine-angiotensine-aldosterone-systeem (RAAS). Angiotensine II is
een krachtige vasoconstrictor. Wanneer de efferente arteriolen contraheren zal de BD in de glomerulus
stijgen en dus een hogere filtratiedruk ontstaan. Het juxta-glomerulair apparaat gaat samenwerken met de
macula densa (op afferente arteriole) en de distale tubuluscellen. Ze meten de Na+-ionen: zakken Na+ en BD
dan zal renine productie stijgen. Renine zal de productie van angiotensinogeen stimuleren die omgezet wordt
naar angiotensine I en dan via ACE (=angiotensine converting enzyme) omgezet worden tot angiotensine II.
Functies angiotensine II:

,  Verhogen sympathische activiteit -> opnieuw renine stimuleren
 Tubulaire reabsorptie Na+ en K+ excretie, ook water retentie
 Aldosterone secretie -> mineralocorticoïd, secundair effect op water doordat het voor een
verhoging van de Na+ reabsorptie zorgt. Water volgt Na+
 Arteriolaire vasoconstrictie
 ADH secretie -> ook bijhouden van water door inbouw ↗ aquaporiën en dus meer water reabsorptie
o Concentratiegradiënt nodig voor verplaatsing die wordt opgebouwd door lis van Henle
 Dalende deel heeft veel aquaporiën en stijgende deel heeft veel ionenpompen

Centrale baroreceptoren, zoals strekreceptoren sinus caroticus en aortaboog, hebben een invloed op ADH.
Baroreceptoren in de nier, juxtaglomerulaire cellen, beïnvloeden renine. Hypothalamische neurosecretoire
cellen monitoren de bloeddruk en plasma osmotische druk. ANP (atrial natriuretic peptide)/BNP (brain
natriuretic peptide) werken tegen hyperhydratatie en het scheren van de capillairen in longen en hersenen.
Ze inhiberen de renine werking en synthese waardoor er meer Na+ excretie is via de nieren. Er is een
vasodilatatie van aff. En eff. Arteriolen dus verhoogde filtratie, meer bloedvloei door de vasa recta, remming
Na+ reabsorptie in de distale tubuli, remming impact sympathicus

Waterbalans – normale wateropname:

 3-5l per kg opgenomen droge stof
 8-10% lichaamsgewicht per 24 uur bij kalf (vb. kalf 50kg is 5 l drinken)
 Patiënt die niet meer drinkt, blijft urineren en water verliezen

ANURIE = serieus probleem, niet plassen, nier werkt niet meer

Hydratatietesten

 turgor
 oogmucosa
 is er nog diurese?
 Capillaire vullingstijd
 Kleverige mucosa
 Vochtigheid neus

Storingen in de waterhuishouding
Waterintoxicatie/hypotone hydratatie
Etiologie
Het is een abnormale toename van watergehalte door toename hoeveelheid water zonder toename van de
elektrolyten. De osmolariteit in extracellulair vocht gaat dus dalen en er is te veel volume. Dit kan door:

 Te veel drinken na uitdorsten - Oorzaken: T°, zware inspanning, uitdorsting compenseren, nieren,
droge voeding, diabetes, psychogeen
 Infusie van isotone (5%) glucoseoplossing -> iatrogeen
o Glucose zeer snel intracellulair opgenomen, rest blijft hypotoon achter
 Koud water: sympathicus prikkeling, ADH secretie

Pathogenese (= ontstaanswijze ziekte)
Er treedt een plasmaverdunning op. De verhouding water/elektrolyten zal stijgen boven 3,3 ml per mEq
elektrolyt. De stijging van het bloedvolume zal ook het RAAS plat leggen en dus een verhoging van de Na-
excretie veroorzaken wat het probleem verergert. Wel zal de daling van de OD voor een stijging van ADH

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller liamadriaensen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.59. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

77988 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.59  1x  sold
  • (0)
  Add to cart