Hoorcollege 8
Developmental psychology is the study of developmental processes that
contribute to, or protect aginst, psychopathologie.
- Geen theorie maar een perspectief of integratieve benadering: de mens
is een geïntegreerd en dynamisch systeem, waarbij alle domeinen
(cognitief, emotioneel, sociaal en biologisch) met elkaar interacteren.
Kijken naar Gottlieb’s propabilisch epigenetisch model. Je kunt alleen
iets begrijpen van een abnormale ontwikkeling als je iets weet over de
normale ontwikkeling.
- Ontwikkeling is hiërarchisch: van eenvoudig naar complex. Nieuwe
structuren bouwen voort op bestaande (diffuus > gespecialiseerd).
- Faseontwikkeling en transities (plotselinge overgangen). Kenmerkend
voor dynamische systeembenadering > ontwikkeling verloopt
grotendeels discontinu. Van geen enkel individu kunnen we exact
voorspellen waar hij over een aantal jaar zal zijn.
- Probabilistisch, niet deterministisch: niets ligt van tevoren vast. Er blijft
een hoop onverklaard.
- Continuüm tussen normaal en abnormaal: niet precies af kunnen
grenzen wanneer iets normaal of abnormaal is.
- Risico- en protectieve factoren: risico = een conditie of situatie die de
kans op psychopathologie verhoogt, protectief = een conditie of situatie
die het individu beschermt tegen het effect van een risicofactor. Kun je
alleen van spreken als er een risicofactor aanwezig is.
Vulnerabiliteit: kenmerken in het individu die het effect van een risicofactor
intensiveert (interactie-effect). Bijvoorbeeld opgroeien in slechte buurt en
het kind is genetisch aangelegd om te kiezen voor vriendjes die agressief
zijn. In een goede buurt zullen waarschijnlijk minder agressieve kinderen
zijn. Groter risico om agressief te worden.
Susceptibiliteit: kenmerken in het individu die het effect van risico- en
protectieve factoren versterkt.
Veerkracht: kinderen met veerkracht ontwikkelen zich relatief goed
ondanks de aanwezigheid van risicofactoren. Kinderen die achter lopen
qua ontwikkeling kan gebeuren dat opeens alles gaat werken. Regressie:
het kind ontwikkelt goed maar opeens stagneert de ontwikkeling (vaak
genetisch bepaalde aandoening maar kan ook omgeving zijn).
Ontwikkelingspaden:
- Continuïteit en discontinuïteit:
1. Beschrijvende continuïteit: als het gedrag niet verandert over de tijd
(lachen). Ziet er hetzelfde uit en is hetzelfde gedrag (beschrijvend).
2. Beschrijvende discontinuïteit: als het gedrag verandert over de tijd
(spel). Spel van baby ziet er anders uit bij kind en volwassene.
3. Verklarende continuïteit: als de betekenis van het gedrag niet
verandert over de tijd (contact zoeken). Meer de onderliggende
functie, maar ziet er duidelijk anders uit.
4. Verklarende discontinuïteit: als de betekenis van het gedrag
verandert over de tijd (huilen van geluk). Functie van gedrag
verandert, ziet er aan de buitenkant hetzelfde uit maar verandert de
betekenis van het huilen.
, 2
- Developmental transformation: de manifestatie (uiting) van een
stoornis verandert over de tijd. Bijvoorbeeld schizofrenie (begint vaak
tijdens adolescentie), in de eerdere ontwikkeling al vaak last van
motorische problemen.
- Equifinality = veronderstelt dat er verschillende onderliggende
oorzaken tot hetzelfde fenotype kunnen leiden. Multifinality = eenzelfde
genetische afwijking kan leiden tot veel verschillende uitingsvormen.
Kwantitatieve veranderingen: iets dat je kunt tellen of meten (hoeveelheid,
frequentie of mate).
Kwalitatieve veranderingen: heeft te maken of het anders georganiseerd
is, een andere structuur. Kinderen die veilig gehecht zijn kunnen wel hele
andere patronen laten zien.
1. Nieuwheid: wat ontstaat (emerge) is niet terug te voeren tot de
oorspronkelijke elementen. Geen nieuwe input van buiten maar
ontstaat uit de interactie tussen input en de verwerking van wat er al
aan input en verwerking in zat, dat kan nieuw gedrag veroorzaken (zelf
organiserend systeem). Kan niet van buitenaf beïnvloed worden.
2. Zelforganisatie: geen kracht buitenaf zoals genen of omgeving.
Voorbeelden:
- Beschrijvende kwantitatieve veranderingen: iets neemt in hoeveelheid
of aantal toe (bv. lichaamslengte, woordenschat).
- Beschrijvende kwalitatieve veranderingen: iets (een nieuwe kwaliteit)
ontstaat, terwijl het daarvoor niet bestond (bv. interesse in seks).
- Verklarende kwantitatieve veranderingen: een toename in het ene
proces veroorzaakt een toename in een ander proces (bv. toename in
lichaamsgroei stimuleert aanmaak van hormonen).
- Verklarende kwalitatieve veranderingen: een verandering in
onderliggende processen, zoals doelen, behoeftes (bv. Behoefte aan
sociale contact is voor een baby anders als voor een adolescent)
Stabiliteit: iemands positie ten opzichte van een vergelijkingsgroep
verandert niet over de tijd, bijvoorbeeld IQ score is stabiel terwijl de IQ
score wel kan veranderen. Zegt niets over verandering. Positie in een
groep blijft ongeveer gelijk (gaat over individu).
Instabiliteit: eigenschap kan alle kanten op gaan
Ontwikkeling is cumulatief: latere ontwikkeling bouwt voort op een eerdere
ontwikkeling. Hierdoor is het soms lastiger om iets wat je op vroegere
leeftijd meegemaakt hebt ongedaan te maken. Niet alleen binnen een
ontwikkeling maar zelfs over generaties heen.
Developmental psychopathology: transacties = een serie dynamische en
wederkerige interacties tussen kindfactoren en de sociale omgeving.
Veranderen over tijd, de factoren beïnvloeden elkaar wederzijds en zijn
dynamisch.
Causale modellen: een manier ontwikkeld door John Morton om een beetje
zicht te krijgen op alle factoren die en rol zouden spelen in de ontwikkeling.
4 beschrijvingsniveaus:
- Biologisch: bijvoorbeeld genetische processen, hormonale processen en
neurofysiologische processen.
- Cognitief: niveau waar we de verklaringen zoeken met psychologische
testen. Bijvoorbeeld informatieverwerkingsmodulen, mentale
representaties, kennisstructuren, emotieregulatie en motivatie.
, 3
- Gedrag: bijvoorbeeld symptomen, signs of test-resultaten. Dit gedrag
moet je proberen te verklaren, wordt veroorzaakt cognitieve en
biologische processen.
- Omgeving: bijvoorbeeld sociale processen en toxische invloeden. Alles
van invloeden buiten het organisme om.
Gedrag is het resultaat van biologische processen en/of cognitieve
processen. Omgeving kan niet een direct effect op gedrag hebben, de
omgeving heeft invloed op het biologisch en cognitief niveau.
Uitzondering: iemand vastbinden.
Multiple-deficit model: risicomodel voor ontwikkelingsstoornissen zoals
autisme, dyslexie en ADHD. Probeert comorbiditeit te verklaren.
Uitgangspunt: meerdere risicofactoren zowel genetisch als omgeving, zijn
betrokken bij de ontwikkeling van stoornissen.
1. De oorzaak (etiologie) is multi-factorieel bepaald, interactie tussen
meerdere risico- en protectieve factoren (genetisch/omgeving).
2. Interacties tussen etiologische risico- en protectieve factoren
(genetische en omgevingsfactoren) veranderen de ontwikkeling van
hersenstructuren, die de cognitieve functies aansturen. Deze cognitieve
structuren zijn noodzakelijk voor een normale ontwikkeling. Tezamen
produceren zij de gedragssymptomen die kenmerkend zijn voor de
stoornis.
3. Geen enkele etiologische factor is voldoende, slechts ene paar zijn
noodzakelijk om de stoornis te veroorzaken.
4. Comorbiditeit is een normaal verschijnsel vanwege de overlap in
etiologische en cognitieve risicofactoren.
5. De verschijningsvorm van een stoornis is eerder continue en niet
discreet of categoriaal. Dus de grens tussen normaal en afwijkend
(stoornis ) is arbitrair. > Casey et al. 2014.
Niveaus: etiologische risico- en protectieve factoren (G x E interactie) >
neurale systemen (pleiotropy: genen en omgevingsfactoren beïnvloeden
meer dan één neuraal netwerk) > cognitieve processen (interactieve
ontwikkeling) > complexe gedragsstoornissen (comorbiditeit).
Genetische variaties: voortplanting door combinaties van dominante en
recessieve genen (wet van Mendel).
- Mutaties: toevallige veranderingen in het DNA. Dit kan gebeuren door
recombinatie = het herschikken van erfelijk materiaal, treedt op bij
meiose waarbij chromosomen gemixt worden waardoor nieuwe
combinaties van allelen kunnen ontstaan. Ook door omgevingsfactoren
zoals virussen, radioactieve straling of medicijnen. En door
microdeleties = het verlies van een klein stukje van het chromosoom
(Williams syndroom).
- Epigenetische processen: veranderingen in de genexpressie en niet in
het DNA. Processen bepalen of een gen ter expressie komt of niet.
- Elke cel is opgebouwd uit verschillende cellen met een celkern en deze
bevat 46 chromosomen. Een chromosoom is een complex van DNA
(desoxyribonucleïnezuur) en specifieke eiwitten die histonen worden
genoemd.
Celdeling: mitose en meiose. Tijdens de celdeling verkeren chromosomen
in een verdubbelde toestand. Beide chromosomen zitten dan op één plaats
aan elkaar (centromeer). Worden chromatiden genoemd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Tessa1994. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.83. You're not tied to anything after your purchase.