Casus 1
Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’.
Vocht dat de lichaamscellen omspoelt. Dit noem je interstitiële- of weefselvloeistof. Ze
absorberen zuurstof en voedingsstoffen uit de omgevende interstitiële vloeistof, die deze uit de
bloedsomloop heeft geabsorbeerd.
De relatief stabiele toestand die ontstaat door dat de samenstelling van het milieu interieur
uiterst nauwkeurig wordt gereguleerd.
Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken.
Positieve feedbackmechanisme: hierbij doet de stimulus de respons progressief
toenemen, waardoor zolang de stimulus aanhoudt de respons progressief versterkt
wordt(bloedstollingen).
Negatief feedbackmechanisme: Elke verandering van het regulatiesysteem die anders is
dan de normale waarde wordt tenietgedaan. Het zorgt ervoor dat als een variabele stijg
dit mechanisme het laat dalen en dat als een variabele daalt dit mechanisme het laat
stijgen.
Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze begrippen
uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten van het
lichaam.
Diffusie: verplaatsing van moleculen van een plaats met hoge concentratie naar een lage
concentratie. Vindt plaat in een gas, vloeistof/oplosing. Diffusie van moleculen in een
semipermeabele membraan resulteert in gelijke concentraties aan beide zijden van het
membraam
Osmose: verwijst naar verplaatsing van water met concentratiegradiënt (naar de hoogste
concentratie). Met meestal als oorzaak dat andere moleculen te groot zijn om de poriën van het
membraam te passeren.
Een beschrijving geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof.
Wordt grotendeels gereguleerd door de celmembraan zelf
Bestaat voornamelijk uit bloed, plasma, lymfe, cerebrospinale vloeistof en vloeistof in de
interstitiële ruimten in het lichaam.
De structuur en functie van de plasmamembraan
Plasmamembraan bestaat uit 2 lagen fosfolipiden met daarin eiwitten en suikers
Het plasmamembraan vormt de buitenwand van de cel. Het geeft vorm en stevigheid aan de cel.
De eiwitten in het membraan dienen als kanalen voor het transport van bijvoorbeeld
elektrolyten en vetafstotende stoffen toelaten.
Functie van de organellen:
Nucleus (de kern): bevat het genetische materiaal van het lichaam en regelt alle metabolische
activiteit van de cel.
Mitochondriën: energiecentrale van de cel. Is voornamelijk betrokken bij de aerobe respiratie,
het proces waardoor chemische energie in de cel beschikbaar wordt.
, Ribosomen: minuscule granula, bestaande uit RNA en eiwit. Ze maken eiwitten uit aminozuren
en gebruiken het RNA als sjabloon.
Endoplasmatisch reticulum
o Glad: Maakt lipiden en steroïdhormonen en is betrokken bij ontgiftiging van bepaalde
(genees-)middelen.
o Ruw: maakt hormonen/vetten & bewerkt eiwitten van ribosomen.
Golgi-apparaat: bestaat uit stapels dicht opgevouwen platte membraneuze zakjes. Hier worden
eiwitten ingepakt in membraangebonden blaasjes (lysosomen). Deze worden opgeslagen en
wanneer vraag is naar eiwitten gaan ze naar de plasmamembraan en fuseren ermee, waarbij de
inhoud van de cel wordt afgescheiden, wat je exocytose noemt.
Lysosomen: bevatten verschillende enzymen die zorgen voor de afbraak van fragmenten van
organellen en grote moleculen tot kleinere partikels.
Cytoskelet: netwerk van minuscule eiwitvezels. Geeft structuur, stevigheid en vorm aan de cel en
geleidt de stoffen die door de cel vervoerd moeten worden.
De 2 stappen van de celcyclus, interfase en mitose globaal beschrijven
Celcyclus
o G1=1e tussenfasecel groeit qua maat en volume
o G0 fase/rustSynthese van DNA: chromosomen vermenigvuldigen en vormen 2
identieke DNA-kopieën. (Na deze fase heeft de cel voldoende DNA (92 chromosomen)
voor 2 cellen
o G2=2e tussenfase: cel groeit voort en treft voorbereidingen voor de celdeling
Mitose
o Profase: gerepliceerde chromatine wordt strak gewikkeld aan het "origineel".
o Metafase: de chromosomen, bestaande uit 2 chromotiden, gaan parallel liggen op de
evenaar van de spoel vastgehecht door hun centromeer
o Anafase: centromeren splitsen. Door het krimpen van de microtubuli migreert van elk
paar dochterchromosomen/-chromatiden er 1 naar elk uiteinde van de spoel
o Telofase: spoel verdwijnt, de chromosomen ontwinden zich en de kernmembraan vormt
zich weer.
Overeenkomsten en verschillen aangeven van actief, passief en bulktransport van stoffen door de
celmembraan heen
Actief transport kost je energie en passief transport kost je geen energie.
Bulktransport: fagocytose en exocytose (deeltjes die te groot zijn voor plasmamembraan)
De structuur en functies van de epitheliale membranen, slijm- en sereuze vliezen en de synoviale
membranen
Epitheliale membranen = lagen van epitheel en steunweefsel die dienen als bekleding voor veel
interne holten en structuren
Slijmvliezen: vochtige bekleding van het spijsverteringskanaal, luchtwegen, urinewege en
geslachtsorganen. Bestaat uit ephiteelcellen. Sommige produceren en scheiden mucus af, een
kleverig slijm dat vrijkomt aan het epitheliale oppervlak. Slijm beschermt tegen uitdroging en
tegen mechanisme en chemische schade. In de luchtwegen houdt het ingeademde deeltjes
tegen. Zodat die niet in de alveoli (longblaasjes) terechtkomen.
, Serosa/sereuze vliezen: scheiden een waterig vloeistof uit. Bestaat uit een dubbele laag losmazig
bindweefsel met een bekleding van eenlagig plaveiselepitheel. De pariëtale laag bekleedt een
holte en de viscerale laag omgeeft de organen(viscera) in die holte. Tussen de 2 lagen bevindt
zich sereuze vloeistof afkomstig van het epitheel, om te zorgen dat de organen vrij in de holte
kunnen bewegen zonder dat er schade ontstaat door frictie met de aangrenzende organen. 3
plaatsen waar dit voorkomt:
o Pleurae bekleden de thoraxholte en omgeven de longen
o Het pericardium bekleedt de pericardholte en omgeeft het hart
o Het peritoneum bekleedt de buikholte en omgeeft de buikorganen
Synoviale membranen = bestaan uit losmazig bindweefsel en elastische vezels en scheiden een
heldere, kleverige, olieachtige synoviale vloeistof uit die de gewrichten smeert en voedt. Bekleden
gewrichtsholten en banden die anders beschadigd zouden raken door wrijving tegen beenderen.
De structuur en functies van exocriene klieren vergelijken met die van endocriene klieren
Exocrienen klieren: scheiden hun producten uit aan het epitheeloppervlak van een hol orgaan
via ene klierbuis
Endocrienen klieren: scheiden hun producten uit in het bloed en de lymfe. Zij hebben gewoonlijk
geen klierbuis en scheiden hormonen uit.
De richtingsaanduidingen in de anatomie aflezen van een afbeelding en toepassen op het lichaam
van een patiënt
Sinister = links & dexter = rechts
Lateraal/mediaal = geeft de relatie van de structuren met de middellijnen van het lichaam aan
Proximaal/distaal = aanduiding hoe dicht iets bij het centrum van het lichaam ligt. Proximaal:
dichtbij & distaal: verder weg
Anterieur/posterieur = geeft de relatie aan van de structuren met de voor-/achterzijde van het
lichaam
Posterior/dorsaal = plaatsaanduiding voor een lichaamsdeel aan de rugzijde
Superior/craniaal = delen van het lichaam die zich dichter bij het hoofde bevinden
Inferior/caudaal = delen van het lichaam die zich verder van het hoofd af bevinden
De beenderen aanwijzen en benoemen op een afbeelding
Kijk gemaakte opdracht "hoe heet wat?" casus 1
De vier lichaamsholten benoemen en de inhoud benoemen en de inhoud benoemen van de
buikholte
Kijk gemaakte opdracht "hoe heet wat?" casus 1
Een definitie geven van belangrijke begrippen in de pathologie
Aangeboren Niet-aangeboren (verworven)
Acuut: ontstaat in korte tijd Chronisch: is/blijft lang aanwezig
Symptoom: door patiënt beschreven afwijking Syndroom: symptomen die vaak samengaan
Stabiel: blijft hetzelfde Progressief: wordt steeds erger
Teken = door onderzoek vastgestelde afwijking (zorg-professionals)
Complicaties = andere aandoeningen die kunnen ontstaan als het ziekteproces voortschrijdt
(bijvoorbeeld depressie bij langdurige ziekte)
, Prognose = de verwachte afloop
Een opsomming geven van belangrijke etiologische factoren, risicofactoren en processen van
pathogenese beschrijven
Belangrijkste etiologische factoren:
Infectie: door bacterie, virus, parasiet/schimmel
Trauma: verwonding (scherp, stomp, schaafwond, verstuiking, fractuur, ruptuur & brandwond)
o Laag energetisch trauma: rest
o Hoogenergetisch trauma: verzamelnaam bij verwondingen waar mensen een flinke klap
gehad hebben (ongeluk, val, aanrijding)
Degeneratie: meer celdood dan aanmaak
o Artrose
o Botontkalking
o Overig
Maculadegeneratie
Neurodegeneratie (Als, parkinson, alzheimer)
Aangeboren afwijkingen
o Genetisch: door mutatie/overgeving
o Symptomen vanaf geboorte/later
o Medicijn, alcohol, druks gebruik tijdens de geboorte
o Vitaminetekort
Verworven aandoeningen
o Ziekte/gevolgen die je oploopt tijdens je hele leven
o Verworven genetische afwijkingen die tot kanker kunnen leiden: roken,
straling/chemische stoffen
Iatrogeen
o Veroorzaakt door medische handelingen
o Medische fouten, bijwerkingen, onbedoelde effecten
Ideopathische/essentieel.cryptogeen
o Weten de oorzaak niet
o Zien vaak risicofactoren
Processen van pathogenese beschrijven-->Belangrijkste processen die tot ziekte leiden = MAG
TOT D
o M: metabolische afwijkingen (bijvoorbeeld DM)
o A: abnormale immunologische (afweersysteem) mechanismen
o G: Genetische afwijkingen (overerf baar als alzheimer, kleurenblind)
T: trombose (stilstaand bloed dat gaat stollen en leidt tot bloedpropjes, embolie en
infarcering
o O: ontsteking (-itis; trauma/infectie
o T: tumoren (-oom)
o D: degeneratie (slijtage)
Casus 2
De onderdelen van het aspecifieke afweersysteem beschrijven
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sarahverheij. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.