Samenvatting Nationale Politiek I 2022/2023 Universiteit Leiden (Governance and Politics of the Netherlands)
129 views 10 purchases
Course
Nationale Politiek I
Institution
Universiteit Leiden (UL)
Book
Governance and Politics of the Netherlands
Dit document is een samenvatting van zowel de colleges, gegeven door J.J.M. Van Holsteyn, als het boek Governance and Politics of the Netherlands. Het bestaat praktisch uit alles wat je moet weten voor het tentamen van het vak Nationale Politiek I aan de Universiteit Leiden.
- Hoofdstuk 1.1 (The country, the nation and the state)
Onderscheiden begrippen staat en natie:
1) Staat = organisatie/institutie gekenmerkt door externe (o.a. erkenning) en interne
(o.a. geweldsmonopolie) soevereiniteit.
2) Natie = culturele opvatting, groep mensen die een religieuze, historische, culturele
en/of etnische achtergrond delen (o.a. ook taal) en zich beschouwen als natuurlijke
politieke gemeenschap → nationale identiteit.
Nederland wordt gezien als klein land. De strijd tegen het water is erg bekend en is deel van
onze identiteit (VB = Hansje Brinker). Waterschappen → hele populatie profiteerde van de
dijk en de verdediging was te belangrijk (en daarnaast oneerlijk) om over te laten aan
degenen die aan het water woonden. Waterschappen waren in een aantal opzichten min of
meer de eerste democratische organisaties, burgers hadden een beetje invloed.
Nederland heeft 3 grenzen:
1) Taal: noord = Nederlands, zuid = Frans, scheidingslijn = Romeinse snelweg Keulen, Aken,
Tongen.
2) Religie: noord = Protestants (Calvinistisch), zuid = Rooms-Katholiek, scheidingslijn = Rijn en
Maas.
3) Politiek: Afscheiding België 1830-1839 na vorming Koninkrijk Nederland via Congres van
Wenen. Later dekolonisatie.
Enkele belangrijke gebeurtenissen / jaartallen:
- Vrede van Westfalen (Münster) → stichting Republiek
- Na Franse / Bataafse tijd (1795 - 1813) → Congres van Wenen (1815), stichting
Koninkrijk.
- Splitsing lage landen met onafhankelijkheid België (1839).
- Ontwikkeling van parlementaire democratie en democratische rechtstaat met als
sleuteljaar 1848 (Grondwet van Thorbecke, ministeriële verantwoordelijkheid).
Nederlandse identiteit o.b.v.:
1) Calvijn: Calvinistische karakteristieken (hard werken, sober), drijfkracht Nederlandse
Opstand.
2) Willem van Oranje: Unie van Utrecht → Republiek en democratie met compromissen.
3) Gouden Eeuw: financieel, wetenschappelijk, rechts- en kunstcentrum. Religieuze
tolerantie noodzakelijk voor immigratie. Relatieve vrijheid van persdruk.
3) Impact WO2 > nationale geschiedenis: steun voor parlementaire democratie en
verzorgingsstaat.
5) Progressiviteit: drugs, prostitutie, abortus, euthanasie en LGBT.
1
,Verzuiling zorgde ervoor dat subculturen eigen verenigingen (kerken, politieke partijen,
vakbonden) hadden. Burger had vertrouwen in leider zuil (passief), tegelijkertijd actief
binnen zuil. Eind 60s ontzuiling → participatie in maatschappij bleef constant via
vrijwilligerswerk voor goede doelen / verenigingen. Ook hoge mate van interesse in en
deelname aan politiek.
Nederland als land met eigen identiteit en van vrijwilligersorganisaties en sterk ontwikkeld
maatschappelijk middenveld (civil society). Maar wel:
1) Verzuiling → ontzuiling;
2) Geseculariseerde samenleving;
3) Met aandacht voor zogenaamde postmaterialistische waarden (materialisme is
vanzelfsprekend);
4) En niet/nauwelijks/minder in partij-politiek verband;
5) En voornamelijk virtuaal-digitaal.
Internationale gebeurtenissen hadden groot effect op de Nederlandse grondwet. Republiek
was federatie van staten met veel autonomie → Napoleon liet Nederland gecentraliseerd
(als eenheidsstaat) achter o.b.v. Code Napoleon (hervormde rechtspraak, belastingsysteem).
Britten en Fransen hadden grote invloed op transitie republiek → monarchie:
1) Tijdens napoleon monarchie onder Louis Napoleon.
2) Na Congres van Wenen stelden Britten Koninkrijk Nederland voor (machtsbalans).
Dankzij België tweekamerstelsel → Belgische autocratie ontevreden met alleen
vertegenwoordiging in Staten-Generaal met andere staten. Eerste kamer bleef na 1839,
volgens grondwet mag het alleen zichzelf opheffen. Twee belangrijke grondwettelijke
veranderingen:
1) 1848: Directe verkiezingen en regering o.b.v. parlement, ministeriële
verantwoordelijkheid naar parlement (Thorbecke).
2) 1917: algemeen mannenkiesrecht in ruil voor staatsfinanciering religieuze scholen
(algemeen vrouwenkiesrecht in 1919). Daarnaast ook invoering proportionele
vertegenwoordiging.
Stappenplan verandering grondwet: meerderheid parlement → ontbinding parlement → 2/3
meerderheid parlement.
- Hoofdstuk 1.2 (Constitutie en Democratie)
Constitutie
Staat: externe en interne soevereiniteit → ‘De soevereiniteit van de staat waarborgt de
vrede en veiligheid van de onderdanen’. Interne soevereiniteit is mogelijk door het
geweldsmonopolie van de staat. Discussies daarover:
- Hoe controleer je dat het geweldsmonopolie eerlijk wordt gebruikt? ‘Wie bewaakt de
bewaker?’
- Tegen de anarchie, maar wordt het geen tirannie?
- Het recht als instrument van de staat of als waarborg tegen de staat? Een oplossing is
bijvoorbeeld ‘second amendment’, maar dit levert ook weer problemen op.
2
,Synthese: recht als instrument van de staat en waarborg tegen de staat → rechtstaat:
‘De rechtstaat is een soevereine staat die door het recht wordt beheerst. Er geldt de
heerschappij van het recht (rule of law), oftewel het legaliteitsbeginsel als grondslag van de
rechtstaat → gevolg: voortdurend zoeken van een evenwicht van de bevoegdheden van de
staat die noodzakelijk zijn om de orde te handhaven en de rechten van de burger, zonder
welke de vrijheid in het geding is. VBen: toeslagenaffaire ging het fout.
Waarborgfunctie van het recht komt vooral tot uiting in het feit dat de rechtsstaat bepaalde
fundamentele beginselen in acht neemt. Tezamen vormen deze beginselen de constitutie
van de rechtstaat (geschreven vorm = grondwet). Cruciale grondrechten vallen te
onderscheiden:
1) Klassiek (mensenrechten): waarborg, gericht op allen die zich in Nederland bevinden
→ gericht op onthouding staatsbemoeienis (artikel 1 → gelijkheid en verbod op
discriminatie).
2) Politiek: waarborg, tevens recht op deelname staatsbestuur voor iedere Nederlander
(artikel 4 → politieke rechten, actief en passief kiesrecht).
3) Sociaal: Taakstelling (artikel 21 → zorg van de overheid voor de burgers).
Rechtstaat gekenmerkt door:
1) Grondrechten
2) legaliteitsbeginsel (rule of law)
3) machtenscheiding / spreiding op twee manieren:
o territoriaal via multi-level governance (nationaal, provinciaal, lokaal).
o Functioneel: Trias Politica (wetgevende macht, uitvoerende macht,
rechtsprekende macht).
Erkenning van grondrechten, spreiding van staatsbevoegdheden en de aanvaarding van
algemene rechtsbeginselen = hoekstenen van de rechtstaat.
Democratie
Wat is de democratie in de democratische rechtstaat? Er is een ontwikkeling van een liberale
rechtsstaat naar (sociale en) democratische rechtstaat. Democratie = het volk regeert. Wat
betekent dit precies?
1) Klassieke (directe) democratie zoals in de Atheense stadsstaat of Rousseau met
volonté générale (algemene wil komt tot uitdrukking in de directe democratie).
2) Schumpeter (1943) → aanval op klassieke model met algemeen belang en betrokken
burgers. Het alternatief: democratisch-elitisme → het volk kiest tussen
concurrerende politieke elites. Dahl bouwde hierop voort met een pluralistische
variant met een zogenaamde polyarchie. Op elitisten was kritiek in de 60s / 70s door
neo-democraten, hun ideaal was een participatie-democratie.
3
, - Hoofdstuk 2 (A country of minorities)
Belangrijkste karakteristiek Nederlandse politiek = land van minderheden → dit zou een
uitdaging moeten zijn voor democratisch bestuur. Recept voor politiek-bestuurlijke
instabiliteit:
- Geen politieke partijen met een meerderheid;
- Twee of meer relevante maatschappelijke en politieke dimensies of scheidingslijnen;
- Vergaande segmentering van de Nederlandse maatschappij, met name middels
religieuze scheidslijn. Vooral vroeger, mensen zonder lidmaatschap van kerk is sterk
gegroeid. Religieuze groepen zijn minderheden in NL.
Land van minderheden heeft een meervoudige betekenis:
- Cijfermatig.
- Sociaal-psychologisch (groepsidentiteit o.b.v. religie of sociale klasse) als gevolg van
emancipatiebewegingen in 19e eeuw. Hun partijen:
1) Katholiek = KVP (katholieke volkspartij).
2) Gereformeerd = ARP (Anti-revolutionaire partij).
3) Nederlands hervormd = CHU (Christelijk Historische Partij).
4) Werkende klasse = PvdA (Partij van de Arbeid).
5) Middenklasse = VVD (Volkspartij Vrijheid Democratie).
De minderheden waren streng georganiseerde subculturen en structureerde het sociale
leven → verzuiling. Zuil = een bevolkingsgroep met een eigen complex van maatschappelijk-
politieke organisaties, waaronder een politieke partij en een eigen en onderscheiden
subcultuur o.b.v. godsdienst (primair) of ideologie (secundair). Binnen een zuil: ziekenhuis,
scholen, vakbond, radio / tv, vrije tijd, huwelijk, bejaardentehuizen. Er is debat over het
aantal zuilen: Katholiek, protestants (hervormd of gereformeerd), socialisme, liberalisme.
Vijf criteria om verzuiling te meten:
1) Rol van ideologie / religie in de zuil.
2) Omvang en dichtheid van het georganiseerde netwerk van de zuil.
3) Samenhang van het georganiseerde netwerk.
4) Mate van sociale apartheid / afwezigheid niet-verzuild sociaal gedrag.
5) Mate van aanmoediging van trouw en verzuild gedrag door de elite.
Katholieken scoorden het hoogste, daarna gereformeerden, sociaaldemocraten,
protestanten en liberalen. Verzuiling had grote invloed op de (stabiliteit) van de politiek.
Mandement van 1954 → eerste scheuren in systeem van verzuiling, katholieke bisschop riep
op behouden van de Katholieke zuil en het gevaar van de socialisten.
Politicoloog Dahl zei: “theoretically, your country cannot exist.”
- Stabiliteit (homogeniteit) en democratie (heterogeniteit) is alleen mogelijk bij cross-
cutting cleavages op niveau maatschappij en cross-pressures op niveau individuele
burger
The puzzle of stable democracy is solved by having both centrifugal forces (social cleavages)
and centripetal forces (cross-pressures) at the mass level.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller semvdtang. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.14. You're not tied to anything after your purchase.