Inhoud
Literatuur Jeugdrecht Deeltoets B..........................................................................................................1
Week 5................................................................................................................................................2
5.1 Weijers, Parens patriae en prudentie: grondslagen van jeugdbescherming, 2012, Utrecht
University Repository (Open Access);............................................................................................2
5.2 K. van der Zon, M.R. Bruning, D. Smeets, D. van Boven, ‘De Wet herziening
kinderbeschermingsmaatregelen geëvalueerd; een overzicht van de belangrijkste bevindingen’,
Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2022/62............................................................................3
5.3 M.P. de Jong-de Kruijf, ‘Gesloten jeugdhulp vaak laatste redmiddel’, De Pedagoog 2019/2
(online te raadplegen).....................................................................................................................4
5.4 M.R. Bruning, Y.N. van den Brink & E.C.C. Punselie, Jeugdrecht en jeugdhulp, Den Haag:
SDU 2020, p. 383-407. (online te raadplegen)................................................................................5
5.5 M.R. Bruning e.a., Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie, Meijers-
reeks nr. 335, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2020, p. 1-16 (alleen de samenvatting, via de site
van het WODC)..............................................................................................................................8
5.6 K.E. Hepping, ‘Het betrekken van ouders in de jeugdbeschermings- en jeugdstrafprocedure’,
Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2022/3. Alleen de paragrafen 1 t/m 3. (online te
raadplegen)...................................................................................................................................10
5.7 Kennisclip 4 Het systeem van jeugdhulp en de legitimatie van jeugdbescherming.................12
Week 6..............................................................................................................................................13
6.1 Boek H9..................................................................................................................................13
6.2 Boek H11................................................................................................................................16
6.3 De samenvatting (p. 6 t/m 16) van Van der Laan e.a., Evaluatie van het
adolescentenstrafrecht. Een multicriteria evaluatie, WODC 2021................................................18
6.4 De samenvatting (p. 8 t/m 15) en par. 4.5 (p. 79 t/m 87) van Huls e.a., Strafmaat en
strafdoelen in ernstige jeugd- en adolescentenstrafzaken, WODC 2022.......................................19
6.5 Y.N. van den Brink, 'Voorlopige hechtenis van jeugdigen in Nederland. Een kinder- en
mensenrechtenperspectief op wet, praktijk en recente ontwikkelingen', FJR 2019/19, afl. 4, p. 80-
90..................................................................................................................................................21
Week 7..............................................................................................................................................24
7.1 Boek H20................................................................................................................................24
7.2 Boek H21................................................................................................................................27
7.3 Boek H16................................................................................................................................30
7.4 Boek H17................................................................................................................................33
7.5 Boek H18................................................................................................................................35
7.6 Boek H19................................................................................................................................36
7.7 Boek H22 (par. 22.1, 22.4, 22.5).............................................................................................37
7.8 Kennisclip 5 VOG en DNA....................................................................................................38
,Week 5
5.1 Weijers, Parens patriae en prudentie: grondslagen van jeugdbescherming, 2012, Utrecht University
Repository (Open Access);
Er wordt niet getornd aan de pedagogische inzet van ons jeugdstrafrecht, maar toch zien we de laatste
jaren dat op belangrijke punten onvoldoende recht wordt gedaan aan de aparte status van jeugdigen in
het strafrecht. Als we willen weten hoe het er voor staat met de Nederlandse jeugd moeten we niet
alleen naar deze zorgelijke ontwikkelingen kijken en ons zeker niet beperken tot de gebeurtenissen die
vaak wekenlang intensieve media-aandacht hebben gekregen en daarmee onze beeldvorming
ingrijpend hebben beïnvloed. Als we ons een totaalbeeld proberen te vormen en daarbij vooral naar de
meer objectieve indicatoren kijken, kunnen we niet anders dan constateren dat het in het algemeen in
ons land juist heel goed gaat met de jeugd en met hun opvoeding.
Uitgangspunt van kinderbescherming: het schadebeginsel
Er is gekozen voor een prudente overheid, die zich terughoudend opstelt waar het gaat om
pedagogische waardeoordelen, maar die tegelijkertijd wel een heldere grondslag kent voor mogelijk
ingrijpen in de opvoeding, namelijk waar het aantoonbaar ernstig mis dreigt te gaan. De ontzuiling en
de algehele individualisering in de afgelopen halve eeuw zijn gepaard gegaan met een toenemende
maatschappelijke waardering voor persoonlijke preferenties en individuele keuzevrijheid, die de staat
zeker geen ruimte laat voor een bredere politieke moraal op dit gebied. Wij hebben zoals gezegd in de
achter ons liggende eeuw voor die gevallen waarin dwang jegens de ouders geboden lijkt in de wet een
zeer helder criterium ter beschikking gehad, dat in de liberale politieke theorie wordt aangeduid als het
schadebeginsel. Er dient en er kan slechts met dwang in de opvoedingssituatie worden ingegrepen als
de gezondheid of de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd, als er sprake is van concrete en
aantoonbare schade en er serieus risico van herhaling bestaat.
Perfectionisme
Als de ouders voldoen aan hun wettelijke verplichtingen tot verzorging en opvoeding heeft de
overheid hier geen enkele rol, onverschillig in hoeverre de kinderen tevreden zijn over die opvoeding
en verzorging. Als de overheid haar minimalistische criteria zou laten varen en zou kiezen voor
inhoudelijke eisen betreffende de opvoeding, zou zij zich schuldig maken aan perfectionisme, dat wil
zeggen dat zij het recht zou gebruiken om een specifieke opvatting van goede opvoeding aan ouders
op te leggen. Een van de grote gevaren van kinderbescherming is en was van meet af aan het risico
van perfectionisme, het gevaar dat ouders de maat wordt genomen aan de hand van een specifieke
opvatting van goede opvoeding. Het beginsel van non-perfectionisme vormt het klassieke en
waarschijnlijk meest fundamentele principe van kinderbescherming. Het gaat in de kinderbescherming
in onze maatschappij niet om de vraag wat door de overheid beter of wenselijker wordt geacht voor de
ontwikkeling van het kind, maar om de vraag of de overheid legitieme redenen heeft om in te grijpen
in de opvoedingsvrijheid van de ouders. De overheid heeft een verantwoordelijkheid als parens patriae
om in te grijpen als het mis dreigt te gaan, maar kinderbescherming gaat niet over een keuze tussen
een tolerante of een strenge of een andere opvoedingsstijl. Kinderbescherming vereist pedagogisch
realisme. Wat soms uit het oog dreigt te worden verloren is het besef dat opvoeding niet alleen door
degenen die menen dat zij het beste voor hebben met het kind als uiterst belangrijk wordt beleefd.
Preventionisme
De kern van de kinderbescherming is preventie, het voorkomen van schade voor het kind. De omslag
van geschokt meeleven met menselijk drama naar het volstrekt willen uitsluiten ervan wordt zichtbaar
,in een drietal zeer verschillende fenomenen. Een eerste indicatie van het streven naar uitsluiten van
risico's zien we in de recente enorme toename van het aantal ondertoezichtstellingen en
uithuisplaatsingen van minderjarigen. Een tweede sterke indicatie voor dit nieuwe radicale streven
naar veiligheid zien we in het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen dat momenteel
in behandeling is in de Eerste Kamer. De derde betreft de aanleg van een amper nog te volgen aantal
digitale kinddossiers, van het Elektronisch Leerlingdossier tot het Dossier Warme Overdracht van
kinderdagverblijf naar basisschool, van de Verwijsindex Risicojongeren tot ProKid, het
politiesignaleringssysteem voor 12 minners, van het Justitieel Casusoverleg Support tot het
Elektronisch Kind Dossier. Het gaat mij niet om de logica achter deze verschillende kinddossiers. Het
gaat mij vooral om het streven om zoveel mogelijk digitale informatie te koppelen en daar door de
overheid relevant geachte preventieve maatregelen aan te kunnen verbinden. Het ontbreekt aan
systematische controle en toetsing en effectiviteit van dossiers.
5.2 K. van der Zon, M.R. Bruning, D. Smeets, D. van Boven, ‘De Wet herziening
kinderbeschermingsmaatregelen geëvalueerd; een overzicht van de belangrijkste bevindingen’,
Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2022/62.
Het afgelopen jaar evalueerden wij de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Daarbij keken
we niet alleen naar de vraag of de doelen van de wet zijn bereikt, maar ook naar de context
waarbinnen de wet moet worden uitgevoerd. Voor deze eindevaluatie zijn verschillende
deelonderzoeken uitgevoerd: a) dossieronderzoek; b) jurisprudentieonderzoek; c) literatuuronderzoek;
en d) interviews en focusgroepen. In de eerste fase stond het doel centraal om een beeld te krijgen van
ervaringen, procedures, knel- en aandachtspunten en meningen binnen bepaalde groepen deelnemers,
waarvoor interviews zijn gebruikt. In de tweede fase was het doel om een discussie over deze zaken te
voeren tussen experts vanuit verschillende groepen deelnemers, waarbij ook aandacht was voor
reflectie en mogelijke aanbevelingen.
Het hoofddoel van de Wet herziening kinderbescherming was een effectievere en efficiëntere
jeugdbescherming. Daarmee werd bedoeld dat tijdig de juiste kinderbeschermingsmaatregel zou
worden getroffen waarbij het belang van het kind voorop zou staan. Dit hoofddoel valt vervolgens
uiteen in een vijftal subdoelen die in de wetsevaluatie centraal staan.
Problemen in de uitvoering
Sinds de invoering van de Jeugdwet, op hetzelfde moment als van de wet herziening
kinderbescherming, zijn er knelpunten te constateren die de uitvoering van de maatregelen ernstig
belemmeren.
1. Het gaat om financiële tekorten voor voldoende aanbod van jeugdhulp bij gemeenten, maar
ook bij gecertificeerde instellingen en jeugdhulpaanbieders van zwaardere (specialistische)
vormen van jeugdhulp, aanbestedingsproblematiek, wachtlijsten en lange doorlooptijden,
tekorten aan jeugdbeschermers, een ingewikkeld jeugdhulpstelsel met verschillende
ketenpartners, en tekorten aan passende jeugdhulp. Uit de resultaten van het
literatuuronderzoek en het jurisprudentieonderzoek worden deze grote zorgen over een
knellend jeugdhulpstelsel en niet goed functionerend uitvoeringsapparaat al duidelijk, maar de
interviewresultaten en de resultaten uit de focusgroepen hebben deze grote zorgen nog eens
pijnlijk versterkt.
a. Capaciteitsproblemen: Behalve zorgen over de financiering van jeugdbescherming en
jeugdhulp is door de respondenten ook uitvoerig ingegaan op de capaciteitsproblemen
en werkdruk bij de gecertificeerde instellingen. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt
dat ook kinderrechters in hun uitspraken relatief vaak op uitvoeringsproblemen in de
jeugdbescherming wijzen, onder meer op het tekort aan jeugdbeschermers, en dat zij
om deze reden kortere termijnen afgeven voor een OTS.
2. De rechtsgronden voor de kinderbeschermingsmaatregelen: De belangrijkste wijziging in de
Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen was de invoering van de voor het kind
, aanvaardbare termijn in zowel de grond voor de OTS als in die van de gezagsbeëindiging. In
de huidige praktijk blijkt het echter heel lastig om binnen de voor het kind aanvaardbare
termijn de juiste hulp te bieden (door wachtlijsten). Gebleken is dan ook dat ouders te vaak
geen eerlijke kans krijgen om te laten zien dat ze de opvoeding en verzorging weer op zich
kunnen nemen. Daarmee is een gezagsbeëindiging vaak moeilijk te rechtvaardigen.
3. Rechtsbescherming: Zoals hierboven werd beschreven, bestaan grote zorgen over de
uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen. Die zorgen worden weerspiegeld in het
huidige publieke debat, waarin veel aandacht is voor rechtsbescherming, met name bij
uithuisplaatsingen. Ook in de jurisprudentie van de Hoge Raad is een duidelijke tendens
zichtbaar waarin de Hoge Raad steeds kiest voor de mogelijkheid die betrokkenen de meeste
rechtsbescherming biedt. Hoewel de OTS grondig is gewijzigd met de Wet herziening
kinderbeschermingsmaatregelen, is de voogdij niet meegenomen in de wetswijziging. Een
tweede belangrijke bevinding ten aanzien van de rechtsbescherming betreft de positie van
gezinshuizen. Dat zij niet dezelfde positie hebben als pleegouders wordt door velen onterecht
bevonden. Ten derde verdient ook de positie van kinderen en ouders bij een uithuisplaatsing
aandacht. Het is zorgelijk dat ouders en kinderen niet standaard juridische ondersteuning
krijgen bij een uithuisplaatsing.
4. Een transparante uitvoering van de OTS: Een volgende belangrijke conclusie die uit het
onderzoek volgt, is dat veel onduidelijkheid bestaat over de verschillende mogelijkheden van
de gecertificeerde instelling in het kader van de uitvoering van de OTS, zoals de schriftelijke
aanwijzing, gedeeltelijke gezagsoverdracht, toestemming voor medische behandeling en de
geschillenregeling.
5. Het jeugdbeschermingsstelsel: De rol van de kinderrechter is met de wetswijziging van de
OTS-regeling in 1995 fundamenteel gewijzigd van een actieve naar vooral lijdelijke rol. De
Raad voor de Kinderbescherming heeft meer controlerende en adviserende taken gekregen ten
opzichte van beslissingen die de gecertificeerde instelling neemt bij de uitvoering van de OTS.
In het licht van rechtswaarborgen en rechtsbescherming van ouders en kinderen adviseren wij
tot een nadere bezinning op de huidige rol van de kinderrechter, in het bijzonder op de vraag
of deze rol zou moeten worden vergroot.
De belangrijkste conclusie in deze wetsevaluatie is dat de randvoorwaarden die nodig zijn voor de
realisatie van de beoogde doelen sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 sterk onder druk staan en
momenteel onvoldoende zijn om de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen uit te voeren
zoals dat was bedoeld.
5.3 M.P. de Jong-de Kruijf, ‘Gesloten jeugdhulp vaak laatste redmiddel’, De Pedagoog 2019/2 (online
te raadplegen).
De overheid mag kinderen onder voorwaarden van hun vrijheid ontnemen met als doel ze op te voeden
en te beschermen. In de Nederlandse context wordt deze vorm van vrijheidsberoving ‘gesloten
jeugdhulp’ genoemd, geregeld in de Jeugdwet. De wetgever benadrukte enerzijds dat gesloten
jeugdzorg (en ook later gesloten jeugdhulp, toen de Jeugdwet behandeld werd in het parlement) een
ultimum remedium is en alleen ingezet mag worden als een verzoek getoetst is aan de eisen van
proportionaliteit en subsidiariteit en omgeven is met zware rechtswaarborgen. Maar anderzijds wil de
wetgever aan niemand deze vorm van zorg ‘onthouden’. Niet aan zeer jonge kinderen, niet aan
jongvolwassenen en niet aan kinderen wiens ouders wél instemming geven voor gesloten behandeling.
Dit zorgt voor een spanning tussen het recht van het kind ‘op bijzondere bescherming en bijstand van
staatswege’ (art. 20 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, IVRK) en het recht
van het kind om slechts van zijn of haar vrijheid te worden beroofd als uiterste maatregel en voor de
kortst mogelijke passende duur opdat de uithuisplaatsing die gepaard gaat met vrijheidsberoving geen
onrechtmatig karakter heeft of, bij voortduur ervan, verkrijgt (art. 20 lid 3 IVRK en art. 37, onder b,
IVRK).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kirstenolthuis. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.76. You're not tied to anything after your purchase.