100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
VOLLEDIG SAMENVATTING bvj Vwo 6 $8.57
Add to cart

Summary

VOLLEDIG SAMENVATTING bvj Vwo 6

 1 view  0 purchase
  • Course
  • Level
  • Book

Gehele samenvatting van het boek

Preview 4 out of 36  pages

  • Yes
  • January 9, 2023
  • 36
  • 2022/2023
  • Summary
  • Secondary school
  • 6
avatar-seller
BIOLOGIE VWO 5 SAMENVATTING

1.1: REGELING EN HOMEOSTASE

Homeostase het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van
organismen. Het is een voorbeeld van zelfregulatie van een organisme.

 Dynamisch evenwicht  bepaalde factoren in een organisme schommelen rondom een
bepaald evenwicht. Het dynamische evenwicht wordt in stand gehouden door een regelkring
bestaat uit een sensor, een controlecentrum en een effector en zorgt voor het handhaven
van een bepaalde normwaarde in een organisme.
 Normwaarde  een bepaalde waarde van een factor in een organisme die moet worden
gehandhaafd.

De homeostatische regelkringen zorgen ervoor dat de omstandigheden in het inwendige milieu niet
te veel veranderen.



Negatieve terugkoppeling (negatieve feedback)  regelkring waarin de toename van een resultaat
de remming van een proces veroorzaakt. Dit veroorzaakt een stimulering van het proces. Op deze
manier wordt er op de normwaarde gebleven.

Positieve terugkoppeling (positieve feedback)  regelkring waarin een toename van een resultaat
het proces versterkt.



Bij meercellige organismen hebben de meeste cellen geen direct contact met het uitwendige milieu
(de omgeving van een organisme; darmen, longen en blaas behoren daartoe) doordat ze worden
omgeven door andere cellen.

Inwendig milieu  wordt gevormd door het bloed en de weefselvloeistof van een organisme.



1.2: HORMONALE REGULATIE

Signaalmoleculen (signaalstoffen)  moleculen die ervoor zorgen dat er communicatie kan
plaatsvinden tussen cellen.

Hormonen  signaalmoleculen die door hormoonklieren worden afgegeven. Deze afgifte heet
secretie.

Endocriene klieren  klieren die hun product afgeven aan het bloed dat door de klier stroomt.

Exocriene klieren  klieren met een afvoerbuis. Ze geven hun product dus af via een afvoerbuis. Dat
heet excretie/uitscheiding.



Vanuit bloedvaten gaan hormonen via de weefselvloeistof naar alle cellen van een organisme. De
hormonen zijn alleen werkzaam in organen waarvan de cellen receptoren (eiwitten in het
celmembraan, het cytoplasma of de celkern waaraan een specifiek molecuul zich kan binden)
bezitten waaraan het hormoon kan binden  de doelwitorganen.

,De binding kan in de cellen van deze organen een reactie op gang brengen of een reactie stoppen. De
mate wordt onder andere bepaald door de hormoonspiegel (hormoonconcentratie) in het bloed en
door het aantal hormoonreceptoren voor een bepaald hormoon op de cellen in het doelwitorgaan.



Werking van hormonen:

 Sommige hormonen worden door de cellen van een doelwitorgaan opgenomen. Als een
hormoon het cytoplasma inkomt, bindt het meestal aan een receptoreiwit. Er ontstaat dan
een hormoon-receptorcomplex. Het hormoon-receptorcomplex komt via een kernporie in het
kernplasma en kan dan bepaalde genen in het DNA aan- of uitzetten.
 Als een hormoon bindt aan een receptoreiwit op het celmembraan van de cellen van een
doelwitorganen, wordt aan de binnenzijde van het celmembraan een bepaald
signaalmolecuul gevormd of geactiveerd  de second messenger. De second messenger
geeft het signaal in de cel door.

Het signaal van een hormoon dat bindt aan een receptor op het celmembraan, kan in de cel worden
versterkt. Door het signaal binnen de cel door te geven van molecuul naar molecuul, worden veel
signaalmoleculen geactiveerd of grote hoeveelheden signaalmoleculen geproduceerd. Dit kan er
voor zorgen dat een enkel signaal van buiten de cel (extracellulair) een grote reactie binnen de cel
(intercellulair) opwekt.

Signaalcascade/cascade  een signaal wordt via meerdere schakels in de cel doorgegeven.



Hormoonstelsel  bestaat uit een aantal hormoonklieren.

Hypofyse  bestaat uit de hypofysevoorkwab en de hypofyseachterkwab. De hypofyse produceert
verschillende hormonen (bijv. TSH, FSH, LH; beïnvloeden de werking van andere hormoonklieren).

Via de hypofyse en de hypothalamus zijn het zenuwstelsel en het hormoonstelsel met elkaar
verbonden. Sommige neuronen in de hypothalamus produceren hormonen.

Neurosecretie  wanneer hormonen door neuronen worden gevormd.

Neurohormonen  de door neuronen gevormde hormonen.

Oxytocine en ADH zijn neurohormonen die via de uitlopers van neuronen naar de
hypofyseachterkwab worden getransporteerd. Van daar worden ze afgegeven aan het bloed.

Neuronen in de hypothalamus geven 2 typen neuronen af die de endocriene cellen in de
hypofysevoorkwab beïnvloeden:

1. Inhibiting hormonen (IH)  zorgen ervoor dat de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab
geen hormonen (groeihormoon en prolactine) meer produceren.
2. Releasing hormonen (RH)  stimuleren de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab om
bepaalde hormonen (TSH, FSH, LH, groeihormoon, prolactine en adrenocorticotroop
hormoon) te produceren.

Inhibiting en releasing hormonen worden afgegeven aan de haarvaten en komen via het bloed in de
hypofysevoorkwab terecht.

,Hypofysehormonen:

 Adrenocorticotroop hormoon (ACTH)  wordt geproduceerd bij stress.
 Groeihormoon (GH)  regelt de groei en ontwikkeling.
 Prolactine  speelt een rol bij het vergroten van de melkklieren. Ook stimuleert het de
productie van melk door de melkklieren in de borsten.
 Oxytocine  stimuleert het ontstaan van weeën aan het einde van de zwangerschap en
tijdens de geboorte. Na de geboorte zorgt oxytocine bij het zogen voor de melksecretie uit
de melkklieren in de borsten. Ook is het verantwoordelijk voor het ontstaan voor een band
tussen moeder en kind en tussen partners.
 Antidiuretisch hormoon (ADH)  regelt de resorptie van water in de nieren bij de vorming
van urine. Hierdoor kan de hoeveelheid water worden geregeld die de nieren via de urine
uitscheiden.



Schildklier  produceert onder andere thyroxine (of schildklierhormoon). Dit hormoon beïnvloedt de
stofwisseling, vooral door de verbranding van glucose te stimuleren. Thyroxine remt de productie en
secretie van TSH.

TSH uit de hypofyse stimuleert de vorming van schildklierweefsel, de opname van jodium door de
schildkliercellen en de productie en secretie van thyroxine.

Als de schildklier te veel thyroxine produceert, neemt de intensiteit van de stofwisseling af. Dit kan
leiden tot gewichtstoename en vermoeidheid.



Spijsverteringshormonen  hormonen die de spijsvertering beïnvloeden. Kliercellen in de alvleesklier
en de maag- en darmwand produceren de spijsverteringshormonen.

 Gastrine: stimuleert de maagsapproductie.
 Secretine: stimuleert de lever tot het produceren van gal en de alvleesklier tot de secretie
van NaHCO3.
 Cholecystokine: stimuleert de galblaas tot de afgifte van gal en de alvleesklier tot de secretie
van enzymen.



De alvleesklier heeft als verteringsklier een exocriene functie. Hij produceert een spijsverteringssap
dat wordt afgegeven aan de twaalfvingerige darm.

Verspreid tussen de cellen van de alvleesklier liggen groepjes cellen met een endocriene functie 
de eilandjes van Langerhans.

 Komen a-cellen in voor die het hormoon glucagon produceren
 Komen b-cellen in voor die het hormoon insuline produceren.

Glucagon en insuline zorgen ervoor dat de glucoseconcentratie in het bloed ongeveer constant blijft:

Bloedsuikerspiegel  de glucoseconcentratie in het bloed.

 Koolhydraten worden door het darmkanaal vooral tot glucose verteerd. Dit wordt in de
dunnen darm opgenomen in het bloed. De glucoseconcentratie in het bloed zal daarom
boven de normwaarde stijgen. De b-cellen gaan dan meer insuline produceren. Er komen dan

, meer glucosetransporteiwitten in het celmembraan, waardoor de permeabiliteit van
celmembranen voor glucose verhoogd en het transport van glucose toeneemt door het
celmembraan. De cellen nemen meer glucose op uit het bloed. Cellen in de lever en in
spieren zetten de glucose om in glycogeen. Glycogeen wordt in deze cellen opgeslagen. De
glucoseconcentratie zal dalen.

Insuline stimuleert ook de omzetting van glucose in vetten en eiwitten.

 Als de glucoseconcentratie in je bloed onder de normwaarde zakt, produceren de a-cellen
glucagon. Dit stimuleert in de lever en in spieren de omzetting van glycogeen in glucose en
bevordert de afgifte van glucose aan het bloed. Hierdoor stijgt de glucoseconcentratie weer.



Epo (erytropoëtine)  stimuleert de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg. De nieren
produceren epo wanneer ze onvoldoende zuurstof krijgen aangevoerd.

Als de zuurstofvoorziening van de nieren weer is toegenomen tot de normwaarde, wordt de
productie van epo afgeremd.

Een bijnier bestaat uit bijnierschors en bijniermerg:

- Het bijniermerg produceert bij een stressreactie adrenaline.

Adrenaline  een hormoon met een snelle, kortdurende werking en bevordert de stofwisseling.

 Onder invloed van adrenaline zetten cellen in de lever en in spieren glycogeen om in glucose.
Hierdoor stijgt de glucoseconcentratie in het bloed, neemt de hartslag- en
ademhalingsfrequentie toe en verwijden de bloedvaten naar de spieren en de hersenen zich.
- De bijnierschors wordt door ACTH gestimuleerd om onder andere cortisol te produceren.

Cortisol  een hormoon dat vrijkomt bij elke vorm van stress.

 Onderdrukt de werking van het afweersysteem en verhoogt de glucoseconcentratie in het
bloed.



1.3: HET ZENUWSTELSEL

Het zenuwstelsel:

 Perifere zenuwstelsel  bestaat uit zenuwen die alle delen van het lichaam verbinden met
het centrale zenuwstelsel.
 Centrale zenuwstelsel  de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en het
ruggenmerg.

Je kan het zenuwstelsel ook indelen op grond van functie:

 Het animale zenuwstelsel  regelt vooral de bewuste reacties en de houding en beweging
van het lichaam.
 Het autonome zenuwstelsel  regelt met name de werking van inwendige organen. Het
regelt dus onbewuste reacties of processen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller naominiss. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.57. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.57
  • (0)
Add to cart
Added