Dankzij deze stof heb ik dit vak gehaald met een 8.5!
Dit document is voor de B1 Psychologie cursus: Ontwikkeling & Psychische Gezondheid 1 (SOW-PSB1DH06N).
Het document bevat een (beknopte) samenvatting van de literatuur en aantekeningen van de hoorcolleges/weblectures per week. Leeftijden z...
WEEK 1
Literatuur:
HOOFDSTUK 1
Ontwikkeling = verandering binnen het leven van een individu. Redenen voor bestuderen:
1. De loop, stimulatie, beperkingen en problemen van ontwikkeling.
2. Processen kindertijd helpen mentale toestanden en gedragingen te begrijpen.
3. Wanneer we beslissingen nemen en invloed sociaal beleid op kinderen.
Perioden van ontwikkeling gebaseerd op leeftijd (ontwikkelingsperioden).
1. Prenatale periode (conceptie tot geboorte) → anatomische en psychologische
ontwikkeling, ervaringen baarmoeder invloed gedrag na geboorte, al voorkeuren voor
bijvoorbeeld geluiden, (moeders stem), effect schadelijke stoffen ongeboren kind
(alcoholgebruik).
2. Kindertijd/infancy (geboorte tot 1,5 jaar) → niet in staat om te spreken dus geest
werkt anders, niet in staat om te denken over iets wat niet aanwezig is, angst voor
vreemden (8 maanden).
3. Voorschoolse periode (1,5 tot 4 jaar) → leert taal, denken over afwezige dingen,
verbetering geheugenvaardigheden, begrijpen gedachten andere mensen,
complexere sociale interacties.
4. Vroege basisschoolleeftijd (5 tot 7 jaar) → sociale en cognitieve vaardigheden
verbeterd. Twee sociale hulpmiddelen: ervaring wereld buiten de familie en televisie.
Geheugen-, redeneer-, reken- en leesvaardigheden verbeteren.
5. Late basisschoolleeftijd (8 tot 12 jaar) → uiten gedachten, complexe problemen
oplossen. Zelfcontrole, kennis echte wereld, begrijpen van omgeving. Verbreden
sociale netwerken, leeftijdsgenoten hetzelfde geslacht.
6. Adolescentie (13 tot 20 jaar) → fysieke (verschillen geslachten) en psychologische
(hypothetische situaties overwegen) veranderingen. Nemen van risico’s, zoeken naar
sensatie, moeilijkheden controle impulsen, romantische/seksuele relaties,
onafhankelijk van ouders.
7. Jongvolwassenheid (21 tot 30 jaar) → samenvoeging van verandering eerder in het
leven. Gedetailleerde kennis en toegepaste vaardigheden verkregen. Rol aannemen.
8. Middenvolwassenheid (31 tot 60 jaar) → deze periode moeilijk te generaliseren
door levensverwachting. Carrièrepiek en eigen kinderen huis uit.
9. Late volwassenheid (60 jaar en ouder) → sterke afname motorische en cognitieve
vaardigheden. Beter in taken met opgeslagen kennis. Heden en verleden positiever.
Verschillende ontwikkelingen, psychologische processen (ontwikkelingsgebieden).
● Perceptuele ontwikkeling → sensorische informatie ontvangen en verwerken,
informatie zintuigen integreren, dit gebruiken in handelingen.
● Ontwikkeling van handelingen → bewegen in de wereld, en zo doelen bereiken,
reflexen en conditionering.
● Cognitieve ontwikkeling → informatie begrijpen en gebruiken, verkrijgen van kennis,
mentale capaciteiten (bijv. aandacht en geheugen).
● Morele ontwikkeling → normen en waarden, morele en immorele gedragingen.
● Sociale ontwikkeling → hoe relaties worden gevormd en particuliere sociale
kwaliteiten als verlegenheid of leiderschap.
● Emotionele ontwikkeling → emoties aanwezig bij geboorte en ontwikkeling daarvan
(motivatie).
,Feedback loop = tussen kind en omgeving. Ervaring zorgt voor verandering in toestand,
invloed toekomstige ervaringen. wantrouwen → vermijdingsgedrag → wantrouwen → etc.
- Ontwikkelingsplasticiteit = het aanpassen van ontwikkeling op basis van
omgevingsfactoren (fenotypen). Andere factoren kunnen ook invloed hebben.
- Graduele specialisatie (dezelfde genotypen, kunnen andere fenotypen hebben door
een lang proces, aanpassen aan zijn specifieke leven).
- Ontwikkelingsprogrammering = de effecten van prenatale en neonatale ervaringen
op volwassen functioneren.
Kwalitatieve verandering = opkomst van structuur of proces dat daarvoor niet aanwezig
was, bijv. voortplantingssysteem, Ree: het groeien van eerste paar gewei → op basis
hiervan verdeeld in stadia van ontwikkeling. “stage-like”.
Kwantitatieve verandering = verandering in de omvang van het proces, bijv. groei, Ree:
groter worden van ree qua omvang van skelet en spieren. ”continuous”.
Globale verandering = verschillende typen verandering die tegelijkertijd plaatsvinden op
verschillende gebieden en gerelateerd zijn aan elkaar, bijv. ontwikkeling van aandacht.
Lokale verandering = specifieke veranderingen alleen in bepaalde gebieden en
onafhankelijk van elkaar, bijv. rekenvaardigheden en moraliteit op hetzelfde moment.
Nature-nurture-debat
→ nature: biologische verandering ongeacht omgeving.
→ nurture: veranderingen resulterend uit ervaringen.
→ Niks toe te kennen aan enkel nature of nurture, wel in hoeverre ze worden beïnvloed.
Verschillende filosofische perspectieven op ontwikkeling
Empirisme vs. nativisme
- Empirisme = algemeen universeel leersysteem, kennis uit zintuigen en verbinding
daartussen, nurture. John Locke: menselijke kennis door mentale associaties tussen
fenomenen, geest van kind “tabula rasa”, George Berkeley: visuele wereld, David
Hume: complexe mentale processen. William James: “blooming, buzzing confusion”
- Nativisme = set van verschillende leersystemen, elk gericht op verkrijgen bepaald
soort informatie, niet enkel mentale associaties, nature.
Comparatief vs. evolutionair
- Comparatieve perspectief = vergelijkingen tussen soorten (variaties en verlengde
kindertijd, doet ene soort hetzelfde als andere). Endowment effect = de neiging om
kennis die je al hebt meer waarde toe te kennen dan kennis die je gaat krijgen.
- Evolutionaire perspectief = redenen waarom bepaalde trekken opduiken in
opeenvolgende generaties van een populatie door natuurlijke selectie. hoe en
waarom eigenschappen evolueren (functie van gedrag).
→ Ethologie = combineert deze twee perspectieven. De studie van eigenschappen vanuit
een adaptief evolutionair perspectief, maakt gebruik van vergelijkingen tussen soorten.
Overige perspectieven
- Cross-cultureel = invloed culturele variaties op ontwikkeling (collectivisme vs.
individualisme), consistentie culturen (leren lopen). Cultuur = eigenschappen van
, een groep mensen die worden overgedragen door middel van sociaal leren (normen,
gebruiken, voedsel, etc).
- Neurowetenschappelijk = invloed neurobiologische systemen op psychologische
ontwikkeling, rijping hersenen en invloed ervaring op zenuwstelsel.
- Gedragsperspectief = hoe geobserveerde gedragingen worden gevormd, invloed
externe factoren. Beperking: negeert mentale staat volledig. Skinner.
- Psychoanalytisch = interne mentale staten en processen. Freud: psychologische
problemen uit conflicten tussen verschillende onderdelen van de geest, “onbewuste”.
Nadruk op jeugdervaringen, gekarakteriseerd door kwalitatieve veranderingen.
Slaagt een kind niet in een stadia, dan kind in stadium dat in strijd is met anderen.
- Cognitief wetenschappelijk = gericht op de geest, combinatie psychologie,
computer-, neuro- en taalwetenschap, filosofie.
Twee soorten onderzoek
Observationeel onderzoek = personen geobserveerd in natuurlijke omgeving (geen
manipulatie). Technologische verbeteringen dragen hieraan bij. Spontane ontdekkingen.
Nadeel: geen causale relaties, enkel correlatie.
- Observatie design = geen manipulatie (niet-experimenteel).
- Observatief meten = observeren in natuurlijke setting.
→ Je kan ook observeren in natuurlijke setting maar wel iets manipuleren.
Experimenteel onderzoek = OV gemanipuleerd, AV constant, causale relaties. Voordelen:
specifieke effecten en gerichte beoordelingen. Nadeel: lage ecologische validiteit.
- Ecologische validiteit = mate waarin onderzoek normale omstandigheden reflecteert,
van toepassing is op de echte wereld.
Twee soorten benaderingen
Longitudinale benadering = dezelfde personen, herhaaldelijk over lange tijd meten. Maakt
micro-genetische analyse mogelijk. Nadelen: langdurige inzet onderzoekers en
participanten, dezelfde methoden (gebrekkige metingen), mogelijke effecten, training.
- Micro-genetische analyse = een variabele elke paar dagen of weken wordt
gemeten i.p.v. elke paar jaar. Gedetailleerd, veel geld en tijd.
Cross-sectionele benadering = verschillende leeftijdsgroepen, eenmaal gemeten.
Voordeel: geen leereffect, elke leeftijdscategorie. Nadeel: minder sensitief voor individuele
verschillen in ontwikkeling, cohorteffecten.
- Cohorteffect = verschillende omgevingsinvloeden tussen leeftijden, maatschappij
verandert, vervormde resultaten (sociale media, generatiekloof).
Convergerende methoden = toepassing van meerdere methoden op hetzelfde probleem.
Bevindingen moeten betrouwbaar, valide en repliceerbaar zijn.
- Betrouwbaarheid = consistente resultaten wanneer onderzoek wordt herhaald →
test-hertest-betrouwbaarheid (dezelfde resultaten, dezelfde persoon) en
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (dezelfde resultaten, meerdere onderzoekers).
- Validiteit = meetinstrumenten nauwkeurig reflecteren wat wil onderzoeken → Interne
validiteit (effect veroorzaakt door manipulatie) en externe validiteit (studie
generaliseren).
, - Repliceerbaarheid = hoge repliceerbaarheid is de mogelijkheid voor anderen het
onderzoek te repliceren en dezelfde resultaten te vinden (het verkrijgen van
consistente resultaten voor alle onderzoeken die gericht zijn op het beantwoorden
van dezelfde wetenschappelijke vraag, die elk hun eigen gegevens hebben
verkregen).
- Reproduceerbaarheid = verkrijgen van consistente rekenresultaten met dezelfde
invoergegevens, rekenstappen, methoden, code en analysevoorwaarden.
Within-subjects design = een persoon neemt deel aan alle condities. Voordeel: weinig
mensen nodig.
Between-subjects design = verschillende groepen met andere condities. Voordeel:
onbedoelde effecten uitgesloten.
HOOFDSTUK 3
Empirisme → perceptuele capaciteiten aangeleerd, bouw van oog invloed op eerste
verwerking visuele informatie.
Nativisme → specialisaties treden op elk niveau van onze perceptuele verwerking.
verschillende niveaus helderheid → ontwikkelde vormen van perceptie later.
pasgeboren: verschillende niveaus helderheid.
2 dagen oud: verschillen tussen lampen met verschillende helderheid.
4 maanden: relatieve niveaus helderheid in afbeelding door vergelijking van twee gebieden.
Sensatie = stimulatie van zintuigen.
Waarneming = interpreteren van sensaties.
Perceptie = interpreteren van waarnemingen, “de jurk”.
- Kleur constantheid = het waarnemen van objecten als hebbende dezelfde kleur
onder verschillende lichting. Hersenen doen ‘aannames” over de context van de jurk
om kleur constantheid te bewerkstelligen.
Visuele scherpheid (visual acuity) = scherpheid van het zicht, gebaseerd op contrasten die:
lijnen, vormen, schaduwen voorstellen. Onderzocht bij kinderen door:
1. Voorkeur-kijk-methode = in hoeverre een baby onderscheid kan maken tussen
verschillende structuren/helderheid/scherpheid. Twee schermen: geheel grijs en
zwart-wit gestreept. Counterbalancen van stimuli. Storende variabelen elimineren.
- Even lang kijken naar beide beelden → betekent dat we niet weten of zij
onderscheid kunnen maken.
- Langer kijken naar een bepaald beeld → dan weten we wel dat ze
onderscheid kunnen maken.
- Wanneer kind geen voorkeur meer toont → maximale punt van scherpheid.
2. Habituatiemethode = dezelfde schermen als hierboven, maar dan 1 tegelijk. Grijze
scherm totdat het baby verveelt (habituatie), dan gestreept scherm, bij voorkeur hier
weer langer naar kijken (dishabituatie). Steeds korrelige beelden voor meten
drempel dishabituatie. Helderheid.
- Habituatie = minder kijken bij vaker zien stimulus.
- Dishabituatie = meer kijken bij nieuwe stimulus→ evidency voor dat kindje
onderscheid kan maken.
- Merkt kind verschil niet op → kijktijd verhoogt niet.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller suzannesteenbreker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.