Experiment
- Om oorzaken te vinden en causaliteit.
- Beperkte generaliseerbaarheid (externe validiteit)
- Sterke interne validiteit
- Lagere betrouwbaarheid?
- Manipulatie van ‘oorzaak’ (onafhankelijke variabele = experimenteel ‘treatment’ of stimulus)
en randomisatie
- Onderzoeker heeft controle over de gebeurtenis die de ‘oorzaak’ vormt
- Gebruik van vergelijkbare groepen (zelfde samenstelling van de groepen die verschillen in
oorzaak)
- Onderzoek kun je herhalen
Survey
- Naar groepen of populatie generaliseren. Veel data mogelijk.
- Kostenbesparend
- Vragenlijsten (mondeling, schriftelijk)
- Grote en representatieve steekproef
- Efficiënte methode van data verzameling
- Voor meningen/attitudes
Veldonderzoek
- Als je nog niks over het onderwerp weet
- Directe observatie
- Natuurlijke omgeving
- Niet-reactief meten mogelijk maar wel duur
- ‘sampling-in-the-field’
- Handig voor extra diepte op voorgaande onderzoeken
Beschikbare data
- Data die al is gegenereerd voor andere onderzoeksdoelen
- Gegevens die zonder tussenkomst van de onderzoeker/gebruiker aanwezig zijn
- Niet reactief observeren
- Diverse bronnen: documenten, fysische sporen, artefacten
- Let op: ‘aanwezig zijn’ van gegevens impliceert niet dat ‘niet gezocht’ moet worden
- Non-reactive, study changes in social culture, study the past, cross-cultural problems en
vermindert kosten/tijd en personeel
*secundaire analyse = data die andere onderzoekers verzameld analyseren
,Grondvormen van sociaal onderzoek vergelijken
Mogelijkheden? → welke grondvorm is het meest geschikt?
- de mogelijkheid om individuen in hun natuurlijke omgeving te observeren → veldonderzoek
- de mogelijkheid om de onderzoeksresultaten te generaliseren → survey
- de mogelijkheid om het onderzoek te herhalen → experiment
- de mogelijkheid om formeel te toetsen of een sociale gebeurtenis of feit invloed uitoefent op
het gedrag of de mening van mensen → survey
- de mogelijkheid om nieuwe en relatief onbekende sociale problemen te onderzoeken →
beschikbare data
moeilijkheden? → welke grondvorm heeft het het meest moeilijk met?
- Toegang tot data of dataverzameling → beschikbare data
- Meetproblemen: problemen i.v. het beoordelen van de kwaliteit van de meting
(validiteit/betrouwbaarheid) → survey
- Risico’s op onderzoekerbias → experiment
- Risico’s op subject (proefpersoon, respondent) bias → veldonderzoek
2. Bouwstenen van (sociaal) wetenschappelijk onderzoek
Theorie proposities → hypothesen
- Propositie: vrij algemene stelling over een regelmaat in de handeling (of opinie) van mensen
- Theorie: verklaring geven voor de propositie of een set aan proposities (is niet speculatie)
- Hypothese: toepassen in concrete situatie
Er is sprake van inductie en deductie.
- Theorie → hypothese: deductie
- Observatie → empirische generalisatie: inductie
3. Concepten, variabelen en hypothesen
1.essentiele elementen
- Concepten = algemene abstracte omschrijving van een fenomeen (bv. intelligentie)
- Variabele = empirische manifestatie van een concept (bv. een test die intelligentie meet)
- Hypothese = verwacht verband tussen 2 of meer variabelen (bv. vrouwen zijn gemiddeld
gezien intelligenter dan mannen)
2.typen hypothesen
1. Enkelvoudige (bivariate) hypothese: verwacht verband tussen 2 variabelen (afhankelijk en
onafhankelijk) → verband tussen twee metrische variabelen: X → Y
a. X is onafhankelijk (oorzaak)
b. Y is afhankelijk (gevolg)
2. Meervoudige hypothese: verwacht verband tussen afhankelijke en meerdere onafhankelijke
variabelen. Er zijn 4 types meervoudige hypotheses:
- Het relatief belang van onafhankelijke variabelen (meervoudige oorzakelijkheid). X1 is bv
belangrijker dan X2. Het kan met een pijlendiagram waarbij ++ of + staat bij een variabele. ++ is
sterker dan +. Wel voor beide een positief verband hier maar kan ook – en ++ bv. zijn.
, - Mediërende/interveniërende variabele. Mediatie = interpreterende hypothese. De invloed van de
onafhankelijke variabele (X1) op de afhankelijke variabele is niet direct, maar loopt via het effect
van de onafhankelijke variabele op de mediërende of interveniërende variabele (X2). Dus een
indirect effect. X3 onafhankelijk, X4 mediator en Y afhankelijk.
positief verband is beide meer of beide minder.
- Gedeeltelijke mediatie (=direct +indirect effect)
- Een modererend effect = interactiehypothese/conditioneel effect. De invloed van X1 op Y is
conditioneel op de moderator (X2). Of: het effect van X1 op Y is verschillend naar gelang de waarde
van de moderator X2. = conditioneel effect (versterkend of verzwakkend effect).
- Schijnverband (spuriousness) = gemeenschappelijke oorzaak (antecedent). = verklarende
hypothese. = Een geobserveerd verband tussen X1 en Y is slechts ‘schijn’ want te verklaren vanuit de
gemeenschappelijke oorzaak X2. Dus de gemeenschappelijke oorzaak X2 verklaart X1 en Y.
geen causaal verband: het heeft te maken met de omvang van de brand. Als je X2
gebruikt zie je dat er een effect is maar geen echt effect tussen X1 en Y. Er is geen onlogische relatie maar
heeft een verklarende hypothese nodig.
Elaboratie is het verbeteren van inzicht in de relatie tussen twee variabelen door het toevoegen van een 3e
controlevariabele .
Simpson’s paradox: positief verband tussen X en Y in originele tabellen maar in deeltabellen wordt dit
verband negatief. Als je een verband ziet tussen twee variabalen in twee tabellen moet je nog steeds
uitkijken met conclusies trekken. Er kan een derde variabele van belang zijn.
3. Het conceptueel model
= grafische representatie van een set logisch samenhangende hypothesen
= totaalplaatje
➔ Brengt alle hypothesen (individuele stukjes) samen in één model
! set hypothesen laat toe het conceptueel model te tekenen
! presentatie van het conceptueel model laat toe de hypothesen te reconstrueren
➔ Met pijlen getekend
, (conceptueel model van alle hypothesen uit college). Schijnverband zit er niet in
want als de X variabele geen effect heeft, hoeft deze ook niet in het model.
4. Causaliteit
In conceptuele modellen en hypothesen is sprake van causaliteit (oorzaak-gevolg). Voorwaarden: wanneer
kunnen we besluiten dat we te maken hebben met causaliteit.
3 voorwaarden voor causaliteit:
1. Associatie → er moet correlatie zijn
Associatie = statisch verband tussen variabelen
- Niet noodzakelijk ‘perfect’ verband
- Vaak ‘zwakke’ verbanden door:
o Meetfouten (als een vraag opnieuw gevraagd wordt na bepaalde tijd wordt er niet altijd
hetzelfde antwoord gegeven). Niet altijd perfecte correlatie tussen dezelfde vragen.
o Multicausaliteit → verschillende oorzaken.
2. Richting van het verband → (oorzaak gaat voor aan gevolg)
Oorzaak → gevolg. Onafhankelijke variabele beïnvloedt afhankelijke variable en niet omgekeerd. Soms voor
de hand liggend: karakteristieken die vastliggen bij de geboorte. Maar niet altijd, bv: relatie tussen
etnocentrisme (niet open staan voor andere culturen) en contact hebben me allochtonen. → kunnen beide
oorzaak zijn van elkaar.
*hypothesen moeten de richting van het verband weergeven.
3. Afwezigheid van onechte verbanden (nonspuriousness)
- Verband tussen variabele mag niet verklaard worden door externe variabelen of antecedenten
(controlevariabelen,)
- Dus: controle op antecendenten is noodzakelijk voor het vaststellen van causaliteit.
*hoe meer antecedenten (of controlevariabelen) in een model, hoe waarschijnlijker de relatie is.
→ Je spreekt van causaliteit als aan alle voorwaarden is voldaan.
4. eenheid van analyse en geneste data bestanden
- Eenheid van analyse: over wie of wat uitspraken worden gemaakt
- Eenheid van observatie: wie je observeert (persoon, team, inwoners land)
o Eenheid van analyse en observatie kunnen afwijken → bv. eenheid van analyse is een
werkteam (kan niet praten) en eenheid van observatie is de manager. Door de manager te
observeren kunnen er uitspraken worden gedaan over het werkteam.
Geneste design/meerniveau data (multilevel). Combinatie van gegevens, verwijzend naar verschillende
eenheden van analyse. Uitgangspunt is dat individuen behoren tot groepen. Er zijn verschillende bronnen
voor groepsgegevens, zoals nationale en regionale statistieken, data uit andere onderzoeken en aggregeren
vanuit de individuele data. Als cases genest zijn in groepen → studenten in scholen/inwoners in
landen/bomen in bossen. Als je info van individuen wil combineren met data verzameld op groepsniveau.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilvademeijer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.13. You're not tied to anything after your purchase.