samenvatting van het vak virale ziekten en zoönosen --> zeer fijne samenvatting gebaseerd op de lessen en slides (en soms aangevuld met wat van de cursus).
FELIEN HERPES VIRUS TYPE 1
Het feline herpes virus type 1 is een zeer groot virus, dit komt omdat he tniet nekel een
nucleicapsiet heeft, maar ook een envelop daaromheen.
De envelop:
de envelop is afkomstig van de gastheercel, het capsiet is volledig viraal materiaal. Op de
envelop zitten peplomeren/envelopeiwitten. Deze eiwitten gaan zorgen voor de binding en
intreding van het virus in de gastheercel.
virussen met een envelop zijn maar weinig resistent: gevoelig aan detergenten en de meest
desinfectantia (detergenten maken de envelop kapot → virus verliest de envelop met zijn
eiwitten daarop → zonder deze eiwitten kan het virus niet meer intreden)
virus zonder envelop: capsied als buitenkant → detergenten gaan niets doen, bij schoonmaken
ga je enkel dit virus verspreiden over het oppervlak en niet kapot maken
het felien herpes virus is een dubbelstrengig DNA virus die zeer stabiel is. de meeste DNA
virussen zijn stabiel en dus ook het herpes virus. Eens in de 10 jaar ongeveer veranderd er iets
in het DNA van het herpes virus.
Het is een respiratoir virus en heeft maar 1 serotype: sero= antistoffen → maar 1 type antistof
die neutraliserend werkt (efficientie van vaccins, bij verschillende serotypes moeten er ook
verschillende antistoffen in zitten die tegen verschillende serotypes werken) Zijn dit dan ook
gelijk neutraliserende antistoffen??
En heeft ook maar 1 biotype: dier zelf → het herpes virus geeft maar 1 ziektebeeld (namelijk
rhinotracheitis)
,Morfologie herpes virus:
Centraal gelegen dubbelstrengig DNA wat is omgeven door 3 lagen capsiet. Aan de buitenkant
zit de envelop. Tussen het capsiet en de envelop zit het tegument: dit zijn eiwitten die een
verbinding maken tussen het capsiet en de envelop, eerst dacht men altijd dat dit een amorfe
massa was van eiwitten maar gaat dus wel degelijk in interactie met het capsiet en de envelop.
Op de envelop zitten zeer veel eiwitten (glycoproteinen) dit is uniek voor herpes, de meeste
virussen hebben niet zoveel eiwitten als het herpes virus. Hoe meer eiwitten op de envelop, hoe
meer ze ook kunnen doen → elk eiwit heeft multipele functies
Gm eiwit: Herpes is resistent tegenover de werking van defensines. Gm bindt met de
gastheermembraan en dit werkt stabiliserend.
Herpes, pox en retrovirussen → zeer belangrijk in de evolutie en de ontwikkeling van onze
immuniteit. (garnalen: enkel aangeboren immuniteit, dit omdat ze zeer resistent zijn en geen
verworven immuniteit nodig hebben → komt door de sterke cuticula: zo erge barriere dat de
virussen niet binnen geraken) virussen worden steeds complexer om beter aan te vallen → co-
evolutie van de virussen met de immuniteit.
Replicatiecyclus:
het virus gaat binden aan de buitenkant, deze binding wordt gecoördineerd. De binding:
oppervlakte eiwit vh virus dat gaat plakken aan suikers op het membraan van de gastheercel.
Het virus dringt door de suiker laag en gaat binden met een eiwit op het membraan (eiwit-eiwit
binding) deze binding is zeer stabiel en sterk. Na deze binding ontstaat een fusie tussen de
membraan van de cel en die van het virus (envelop gaat hierbij verloren?).
via de microtubili glijdt het virus (capsiet) naar de kern. In de kern zitten nucleiporiën, maar deze
zijn te klein voor het capsiet → in het capsiet zit 1 porie waar het genoom uit zal treden om zo
door de nucleiporiën de kern in te treden.
Dus: de gehele passage in de cel is het genoom van het virus beschermd door het capsiet dit is
een belangrijk mechanisme om de immuniteit te ontwijken → los DNA is een alarm signaal voor
de cel, doordat het genoom zich de gehele passage laat afschermen door het capsiet wordt zo
de immuniteit ontweken. Het capsiet is eigenlijk gewoon restant van een bacteriofaag.
Het genoom zit nu binnenin de kern, maar het genoom bij het herpes virus wordt niet in 1 keer
afgelezen maar in fases:
Fase 1: immediate early genes
gaan sommige cellulaire eiwitten blokkeren en andere juist weer activeren → totale controle van
de cel.
Fase 2: Early genes
Gaan zich vooral bezig houden met de replicatie van het genoom (vermeerdering van het
genoom) + regulatie van het host genoom
Fase 3: Late genes
Gaan structurele eiwitten vormen (capsiet en envelop eiwitten worden massaal gemaakt om
nieuwe virus partikels te vormen)
,Het nucleicapsiet met het genoom daarin wordt gevormd in de kern en moet naar buiten, echter
zijn de nucleiporiën veel te klein voor het capsiet om daar doorheen de passen.
Het kernmembraan= 2 membranen. Het nucleicapsiet gaat binden met de binnenkant van het
binnenstemembraan van de kernmembraan en vormt zo een nieuw virion met envelop (fusie met
het membraan) → eenmaal uit de kern laat het de envelop gemaakt van de kernmembraan weer
los.
Het nucleicapsiet migreert naar de celmembraan waar de envelop eiwitten zijn ingebouwd en
vormt daar de echte envelop en tegelijkertijd verlaat het de cel.
Herpes maakt de cel niet kapot (kleine virussen doen dit wel zoals parvo en circo bijvoorbeeld)
maar omdat herpes zo lang bezig met het vormen van nieuwe virions heeft het de cel nodig en
gaat het de volledige controle van de cel in handen nemen (houdt alles intact en maakt de cel
niet meteen kapot)(aangeboren immuniteit onder controle in de cel)
- Herpes virussen: anti-apoptose mechanismen zodat de gastheercel in leven blijven
- Herpes virussen activeren ook de cel om fosfolipiden te maken → voor de aanmaak van
celmembraan die ze nodig hebben voor de maak van de envelop.
Celgeassociëerd spreiden:
Herpien = kruipen → herpes virussen gaan heel gemakkelijk van cel tot cel kruipen zonder uit te
treden (direct van de ene cel naar de buurcel).
Cellen naast elkaar: 1 cel is geinfecteerd (een cel die geinfecteerd wordt brengt het virus de
envelop eiwitten in de membranen tot expressie, in veel membranen niet alleen membranen aan
de buitenkant). Een geïnfecteerde cel kan gaan interageren met de niet-geïnfecteerde cel →
fusie de aanpalende celmembranen van de geïnfecteerde cel met het membraan van een niet-
geïnfecteerde cel.
Cel tot cel overdracht zonder dat het virus buitenkomt door fusie van hun naastgelegen
membranen.
YYYYY
Pathogenese FHV1 bij een niet-immune kat:
1. kat wordt geinfecteerd met het FHV1 virus (primo-infectie)
2. lokale vermeerdering in de bovenste ademhalingswegen en de conjunctiva
3. viremie, maar enkel bij kittens.
4. vermeerdering in inwendige organen, maar enkel bij jonge dieren, niet meer bij oudere dieren.
,1. primo-infectie:
Virus moet door de mucus geraken om te gaan infecteren. De mucus is een sterke barriere van
het lichaam, hoe geraakt het virus hier doorheen?
De mucus:
Mucus is een suikerpolymeer en alles plakt daaraan. Als de mucus in orde is dan is dit een super
barriere.
De respiratoire mucus: positief en negatief geladen delen maar ook hydrofobe gedeeltes → dit
systeem zorgt er voor dat wat voor deeltje het ook is dat binnendringt het alsnog wordt
gevangen (plakt) om zo via de ciliën weggespoeld te worden (naar de slokdarm/maag).
Interacties tussen alfaherpesvirus met het respiratoire mucus: herpesvirussen bewegen even
snel als niet geladen beads in water, in mucus beweegt herpes 60x trager dan in water (het virus
zit vast) → dit komt omdat alles wat geladen is vast komt te zitten in de mucus. Envelop virussen
zijn negatief geladen en gaan dus vast zitten in de positieve gedeeltes van de mucus, omdat het
mucus zelf ook verschillende ladingen heeft.
Alfaherpesvirussen induceren plaques in de respiratoire mucosa.
Mucus = capteernetwerk voor stof/vuil/virussen/bacteriën/.. alles wat er niet hoort.
Mucus is geen constante mat, is variabel en verandert constant. De fysicochemische
samenstelling veranderd ook continu.
De mucusproducerende cellen en klieren proberen altijd stukken waar geen mucus meer ligt
weer op te vullen maar altijd even dat het openligt: dan gevoelig voor virussen.
Mucolytische noxen
- Pollen → hebben proteasen die de mucus kapot kan maken (de eiwitten worden kapot
gemaakt waardoor het niet meer visceus is)
- Bacterien → glycosidasen, proteasten die de mucus kapot kunnen maken
- Stof → mechanisch
- Gassen → daar weet men eigenlijk weinig van maar die kunnen sowieso de mucus
aantasten.
- Mucus gepasseerd → epitheelcellen die eronder liggen
Epitheelcellen:
geen receptoren aan de bovenkant van de epitheelcellen (virussen binden niet aan de
bovenkant). Tussen de cellen zitten zeer stevige tight junctions
Virussen moeten wachten tot dat de cellen van elkaar loslaten om aan de receptoren van de
basale kant te kunnen binden.
Hoe gaan die cellen nu open/los van elkaar? (hoe kan een virus nu binden aan de basale
receptor? Hoe komt ie daar?)
tight junctions die kapot gaan door tight junction noxen:
- Pollen (vol met mannelijke gameten van een plant: pollen zitten vol met proteasen die
zowel de mucus als de tight junctions kapot kunnen maken)
- Bacteriën (produceren massa’s enzymes die destructief kunnen werken op het epitheel)
- Mycotoxines (+ sporen van schimmels)
- Geneesmiddelen zoals bijvoorbeeld lysomucil.
- …
,Tight junctions sluiten onder bivulente ionen (labo-onderzoek)
- Calcium veel → sluiten
- Zonder calcium (EDTA toevoegen) → de cellen laten los van elkaar
- Reversiebel!
Als het virus eenmaal door de tight junctions is kan die niet alleen het epitheel gaan infecteren
maar ook in de diepte gaan infecteren.
Herpes → in de diepte gaan kruipen om latentie te creëren. (hoofddoel van het virus, dit
verklaard ook waarom de receptor voor herpesvirus aan de basale zijde zit van de epitheelcel)
Bij reactivatie komt het virus vanuit de diepte weer naar het epitheel: dan zit de receptor aan de
basale kant en is dit juist gunstig want dat is dan de juiste kant om snel te kunnen gaan
infecteren.
Alfaherpesvirussen induceren plaques in de respiratoire mucosa
Groep 1: EHV1 (en EHV4)
- Gaat in het epitheel vermeerderen
- Stopt thv de basaalmembraan
- Lymfocyten worden wel geinfecteerd, op die manier kan EHV1 zich een weg banen in de
diepte terwijl hij zelf niet door de basaalmembraan kan
- Het virus misbruikt de immuuncellen om in de bloedbaan te komen
Groep 2: CHV1 en GaHV1
- De ‘losers’
- Kan geen leasies en destructies veroorzaken
Groep 3: SHV1 HSV1 BHV1 FHV1
- The invaders
- Massale replicatie van het virus → killers: gaan het volledig epitheel kapot maken en
gaan ook zwaar in de diepte (kunnen door het basaalmembraan) en infecteren niet enkel
het epitheel maar ook het bindweefsel
- EHV1 kan niet door het basaalmembraan want die infecteren geen fibroblasten, deze
virussen doen dat wel.
- Zeer veel destructie, niet alleen het epitheel is kapot, tot op het bot kan het alles kapot
maken (necrose overal).
Niesziekte → felien herpes virus 1: gaat dus in de diepte
,Immuunsysteem:
interferon wordt aangemaakt maar herpes kan interferon gevoeligheid of de productie er van
manipuleren.
Virus veroorzaakt massale destructie, het lichaam gaat daar op reageren: monocyten,
macrofagen, neutrofielen, NK cellen → massaal gevecht van de aangeboren immuniteit tegen
het virus. De aangeboren immuniteit krijgt de virusaanval niet volledig onder controle, een
zoogdier moet altijd wachten op zijn verworven immuniteit om het echt af te doden.
Massale influx van neutrofielen: neutrofielen zorgen zelf ook voor erg veel destructie. Een
monocyt is wat rustiger dan een neutrofiel maar is wel beter dan een macrofaag
➔ Veroorzaakt een inflammatie: collateral damage (ook gezonde cellen worden kapot
gemaakt tijdens de immuunrespons)
➔ Destructie van heel wat bindweefsel: de epitheelcellen waren al kapot en nu ook het
bindweefsel: bacteriën kunnen nu zeer gemakkelijk gaan coloniseren. (gaat heel snel,
gaat de immuniteit te boven)
➔ Bacterien gaan nog een keer neutrofielen en monocyten aantrekken: totale destructie
zeer erge ontsteking (overreactie).
Maar let op: de doorsnee kat die wordt geinfecteerd met FHV1 ga je niet veel aan zien, enkel als
de bijkomende omstandigheden ongustig zijn gaan ze erg ziek worden en krijgen ze
conjunctivitis en rhinitis
Als je dit ziet voor differentiaaldiagnose: altijd de bek open doen en kijken, (calicivirus vs
rhinotracheitis FHV → calicivirus geeft grote ulcers en FHV zorgt voor meer conjunctivitis)
Het virus kan niet rechtstreeks de cornea infecteren, gaat via de neus via … opkruipen/klimmen
naar de cornea.
, INVLOED VAN DE INFECTIEDRUK:
hoe hoger de infectiedruk van het begin hoe zwaarder de infectie/klinische symptomen. Hoe
kleiner de infectiedruk is hoe minder klinische symptomen. Dus altijd stap1: infectiedruk naar
beneden halen.
Het reinigen en kuisen is geen verloren activiteit! (infectiedruk verlagen)
INVLOED VAN LEEFTIJD:
Hoe jonger de dieren hoe gevaarlijker meer klinische symptomen + veel hogere mortaliteit.
Moeder super belangrijk! Als de moeder goed is gevaccineerd dan krijgen de jongen via de
colostrale immuniteit mee.
Weer terug naar Niesziekte – FHV1
Na zeven dagen: verworven immuniteit
- Viruspartikels worden via de antigeenpresenterende cellen of via de lymfe gedraineerd
worden en gepresenteerd worden aan B en T cellen
- Antistoffen worden gevormd + activatie cytotoxische T-cellen
- Komen vrij in de bloedbaan en gaan zorgen voor een homing proces: gaan zich gaan
nestelen thv het epitheel en gaan hun werk doen, als dit punt is bereikt: herstel fase
- Ig-A dimeer + secretorypiece → transcytose → krachtige antistoffen (viervalent en zijn
zeer resistent door de secretorypiece tegen protease invloeden)
- Klonale expansie T en B cellen zorgen voor de lymfeknopen die opzetten.
IgG → gemaakt voor bescherming thv de longen: thv de long zitten er Fc-receptoren waar de
IgG via de bloedbaan in de alveolen daaraan gaan binden (via transcytose). Dit blijft hier niet de
hele tijd → weer mucus en trilharen die het omhoog trillen en je het weer inslikt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Milanugent5. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.14. You're not tied to anything after your purchase.