Verandering & communicatie: vraag en antwoord van 3 tentamens
26 views 2 purchases
Course
Verandering & communicatie (RR2KC)
Institution
Fontys Hogeschool (Fontys)
Book
Management, 14e editie online code MyLab NL
Alle vragen en antwoorden van 3 tentamens van verandering & communicatie uit het 2e leerjaar. 2 tentamens zijn van het schooljaar 2021/2022 en 1 is er van het schooljaar 2022/2023.
Boeken: 6993 en 0408. Het tentamen gaat niet over de hele boeken maar gedeeltes daarvan en ook over artikelen die w...
1. Als er nooit iets zou veranderen dan was het werk van een manager relatief eenvoudig. Flexibel
meebewegen is dan ook een inherent onderdeel van het takenpakket van managers. Een voorbeeld van een
externe en een interne drijfveer tot verandering is:
A. Externe drijfveer veranderende attitude van werknemers / interne drijfveer nieuwe wet- en
regelgeving.
B. Externe drijfveer nieuwe organisatiestrategie / interne drijfveer veranderende attitude van
werknemers.
C. Externe drijfveer nieuwe wet- en regelgeving / interne drijfveer nieuwe apparatuur.
2. Managers moeten in staat zijn om hun medewerkers te motiveren. Wat verstaan we onder motivatie?
A. Motivatie is het proces waardoor iemands resultaten beloond worden om een doel te bereiken.
B. Motivatie is het proces waardoor iemand doelen in overeenstemming zijn met de doelen van de
organisatie, zodat er resultaat wordt geboekt.
C. Motivatie is het proces waardoor iemand inspanningen energie krijgen en worden gestuurd en
volgehouden om een doel te bereiken.
3. Welke stelling is juist ten aanzien van de doelstellingtheorie?
Stelling 1: specifieke doelen leiden alleen tot het verbeteren van prestaties als er een beloning aan vast zit.
Stelling 2: moeilijke doelen leiden, als ze eenmaal zijn aanvaard, tot grotere prestaties dan gemakkelijke
doelen.
A. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
B. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C. Stelling 1 is juist en stelling 2 is juist
4. Bij welke functie hangt de tevredenheid van de medewerker het meest sterk samen met de
klanttevredenheid?
A. Medewerker interne zaken
B. Accountmanager
C. Jurist
5. Het job-charactaristicsmodel (JCM) suggereert dat er enkele interne beloningen zijn. Hoe sterker deze drie
psychologische condities aanwezig zijn, hoe groter de motivatie, prestaties en tevredenheid en hoe geringer
het verzuim. Welke drie interne beloningen worden hier bedoeld?
A. Bonus, extra vrije dagen en een vaste baan
B. Prettige collega’s, een goede verstandhouding met de leidinggevende en een goed ingerichte werkplek
C. De werknemer leert, heeft persoonlijk goed gepresteerd en hij vindt het werk leuk
6. Welke stelling is juist?
,Stelling 1: volgens de bekrachtigingstheorie heeft gedrag externe oorzaken.
Stelling 2: kernpunt van de bekrachtigingstheorie is dat ze de factoren als doelen, verwachtingen en behoeften
negeert.
A. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
B. Stelling 1 is juist en stelling 2 is juist
C. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
7. Ford en Ford (1995) maken onderscheid in vier soorten conversaties die in opeenvolgende fasen in de
organisatie gevoerd zouden moeten worden:
1. Initiative conversations
2. Conversations for understanding
3. Conversations for performance
4. Conversations for closure
Wat gebeurt er in de derde fase (performance)?
A. Dit is de fase van de daadwerkelijke actie: er zijn verzoeken, onderhandelingen, acties etc.
B. Dit is de fase waarin de medewerkers overtuigd moeten worden van de koers van de verandering. De
performance van het management is hierbij doorslaggevend.
C. Dit is de fase waarin verschillende gedane acties worden beoordeeld. Is alle goed gegaan, zijn we
tevreden?
8. Volgens Kurt Lewin (1947) kun je een veranderproces vergelijken met een kalme zee. Lewin spreekt van een
drie stappenmodel van het veranderproces. Over welke stappen heeft hij het?
A. Ontdooiing, verandering, bevriezing
B. Visie, implementatie, toepassing
C. Eb, golfslag, vloed
9. Het communicatiekruispunt van Van Ruler (1998) wordt nog steeds gebruikt om de communicatiestrategie
te kiezen bij de veranderstrategie. Er is in dit schema sprake van de basisstrategieën informeren, overreden,
dialogiseren, formeren. Hoe worden deze strategieën verder onderverdeeld?
A. Eenrichtingsverkeer/ tweerichtingsverkeer, digitaal/ analoog
B. Eenrichtingsverkeer/ tweerichtingsverkeer, intern/ extern
C. Eenrichtingsverkeer/ tweerichtingsverkeer, bekendmaking/ beïnvloeding
10. Marcus en Van Dam beschrijven 9 trend die van invloed zijn op organisaties. McKinsey heeft hier onderzoek
naar gedaan. deze 9 trends zijn gekoppeld aan 3 overkoepelende thema’s. welke 3 overkoepelende thema’s
beschrijven Marcus en Van Dam in hun artikel?
A. Een veranderende middenklasse, macro-economische beleid en experimenten, de consument bepaalt.
B. Schaduwkant van de vooruitgang, revolutie in het ecosysteem, we zijn de ‘traditionele’ globalisering
voorbij.
C. Groeiverschuivingen, toenemende disruptie en nieuwe maatschappelijke contract.
11. Mensen in organisaties hebben tijd nodig om een verandering te accepteren. Wie zijn vaak de
initiatiefnemers en voorvechters van de verandering?
, A. De early majority
B. De early adopters
C. De innovators
12. Noëlle is begonnen aan haar studie communicatie. Zij wil het mediagedrag van studenten in kaart brengen
en zet een enquête uit. Noëlle heeft nog nooit gehoord van CMD-methods en denkt het juiste te doen met het
uitzetten van de enquête. Wat is Noëlle?
A. Bewust bekwaam
B. Onbewust onbekwaam
C. Bewust onbekwaam
13. Welke van onderstaande manieren kan een manager helpen om een verandering met meer succes te laten
plaatsvinden?
A. De rol van individuele medewerkers vergroten
B. De rol van individuele medewerkers verkleinen
C. De rol van iedere medewerker apart in het proces te vergelijken met andere medewerkers
14. René is werkzaam als laborant in het ziekenhuis. Hij ervaart veel stress door alle omslachtige
administratieve neventaken die hij uit moet voeren voor zijn werk. Onder welke categorie van oorzaken van
stress valt deze vorm van stress?
A. Externe oorzaken
B. Interne oorzaken
C. Autoritaire oorzaken
15. Koeleman (2013) behandelt het SCARF-model als praktisch voor samenwerken en beïnvloeden. Bij SCARF
wordt uitgegaan van twee primaire reacties, welke zijn dat?
A. Willen (motivatie) of kunnen (vaardigheden)
B. Cognitief (ratio) of affectief (emotie)
C. Benaderen (belonging) of mijden (gevaar)
16. Een van de functies van interne communicatie is het optimaal gebruikmaken van aanwezige kennis. Oftewel
kennismanagement. We onderscheiden hierbij expliciete en impliciete kennis in een organisatie. Wat is het
verschil?
A. Expliciete kennis is de kennis uit onderzoeken en is op feiten gebaseerd, impliciete kennis is kennis
opgedaan op de werkvloer en is dus niet op feiten gebaseerd.
B. Expliciete kennis kun je vinden in handboeken, procedures en protocollen. Impliciete kennis zit in de
hoofden van mensen.
C. Expliciete kennis is de kennis van het hoger management en de directie, impliciete kennis is de kennis
van het uitvoerend personeel.
17. Wat willen managers weten als prestatiemaatstaaf van arbeidsproductiviteit?
A. Welke factoren het werkgeluk en talent van medewerkers verstoren.
B. Welke factoren de efficiëntie en effectiviteit van medewerkers vergroten
C. Welke factoren de balans tussen werk- en privé van medewerkers verstoren.
18. De verwachtingstheorie richt zich op drie verbanden. Het verband tussen inspanning en prestaties, het
verband tussen prestaties en beloning en welke verband nog meer?
, A. Het verband tussen rechtvaardigheid en verkregen taken.
B. Het verband tussen beloningen en persoonlijke doelen.
C. Het verband tussen gedrag en kansen.
19. Bij welk type verandering is het zinvol om ‘helden creëren’ in te zetten?
A. Cultuurverandering
B. Reorganisatie
C. Fusering
20. Welke onderdelen moet een compelling story bevatten volgens Huib Koeleman?
A. Nut, noodzaak en de beoogde richting
B. Historie van de verandering en risico’s
C. Purpose van de organisatie en beoogde resultaten
21. Stel: je werkt als communicatieadviseur bij KLM en wegens corona worden alle vluchten vanuit Nederland
voor een heel jaar geschrapt. Welke veranderkleur en daarbij horende strategie past hier het beste bij?
A. Groen
B. Rood
C. Paars
22. Het ESH-model (evenwicht – samenhang – heterogeniteit) bestaat uit de volgende zes elementen:
A. Strategie, structuur, cultuur, reputatie, integratie, rituelen
B. Strategie, structuur, cultuur, managementstijl, personeel, systeem
C. Strategie, structuur, cultuur, marketing, sales, innovatie
23. Welke stelling is juist met betrekking tot de rechtvaardigheidstheorie?
Stelling 1: deze theorie stelt dat medewerkers datgene wat ze uit hun werk halen, zien in relatie tot wat ze erin
stoppen.
Stelling 2: De waargenomen redelijkheid van het proces dat wordt gebruikt om de verdeling van beloningen
vast te stellen, noemen we de procedurele rechtvaardigheid.
A. Stelling 1 is juist en stelling 2 is juist
B. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
24. Is het zinniger om tijd te besteden aan het samen formuleren van een visie op (verander)communicatie,
dan tijd te besteden aan een gedetailleerd communicatieplan?
A. Ja dat is zinnig omdat een visie op communicatie gezamenlijk door het management eenmalig
geformuleerd wordt. Daarna staat het vast en is het voor de gehele organisatie hetzelfde.
B. Ja dat is zinnig omdat een gedetailleerd communicatieplan geen ruimte overlaat om samen de
verandering vorm te geven. bovendien moet communicatie rond een verandering niet een ivoren
toren beginnen.
C. Nee dat is niet zinnig, (verander)communicatie moet helder en duidelijk zijn. Hoe gedetailleerder het
communicatieplan, hoe beter iedereen weet waar ze aan toe zijn. Het samen nadenken over de
verandering kost te veel tijd en daarmee geld.
25. Een manier voor een organisatie om te innoveren is denken als een kunstenaar. Wat wordt hiermee
bedoeld?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anne221. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.