• Infectie: meer te maken met micro-organismen
• Ontsteking: meer te maken met immuunrespons
Je kunt plasmacellen herkennen doordat ze een 'uitpuilende' kern hebben aan een kant. Omdat de chromatine deels
gecondenseerd is en deels gedecondenseerd, ontstaat het beeld van een spakenwiel. Soms is het gebied dat tegen de
kern aanligt minder sterk gekleurd. Dit is het Golgi-apparaat, dat door de membraanstapeling slecht kleurt.
Infectie is altijd een ontsteking maar een ontstkeing niet altijd een infectie!!!!!!!!
Ø IgM = kapsel/polysacharide (?)
Mycobacterium = tuberculose = kenmerken is dat ze intracellulair leven
, WEEK 1
HOORCOLLEGE 1 – INLEIDING
Heel weinig informatie, puur opbouw van het vak.
HOORCOLLEGE 2 – KOORTS
Er was eerst een stuk patiëntencollege met een pt die vorige week is opgenomen wegens een pneumonie. Hij was
benauwd, hoestte veel, was kortademig, hoestte sputum op en had soms pijn. Hij had daarnaast koorts, algehele
malaise, was verward en had een lage bloeddruk. Zijn voorgeschiedenis bestaat uit neuropathie in handen en voeten,
hij is longpatiënt, heeft een hartinfarct gehad en nierfalen. Bij onderzoek gaf dat meneer aanvankelijk geen koorts had
maar dit steeg, er werden rhonchi (knetters) rechtsonder gehoord, hij had een lage Hb, hoge leukocyten, hoge CRP
(>10), pH normaal en pCO2/pO2 waren verlaagd. Het duidt dus op een infectie.
De lichaamstemperatuur kan op verschillende manieren gemeten worden. Wanneer perifeer gemeten wordt (oor,
oksel, oraal) is de temperatuur een halve graad lager dan centraal (longslagader, rectaal of oesofageaal). De
gemiddelde temperatuur is 36,7 en kan variëren tussen 35,5 en 37,7. De temperatuur is lager bij hogere leeftijd,
lagere BMI en bij mannen. 's Ochtens is de temperatuur lager dan in de middag en 2 weken voor ovulatie is het 0,6
graden lager dan na de ovulatie. Kinderen zitten vaker wat hoger of bij inspanning/emotie.
Typen temperatuur
Er zijn dus twee soorten temperatuur; kerntemperatuur en schiltemperatuur. De kerntemperatuur – centrale
temperatuur - wordt rond de 37 graden gehouden, de schiltemperatuur varieert wat meer. De schiltemperatuur
wordt voornamelijk in de huid gemeten en de omgevingstemperatuur wordt in de huid gemeten en doorgegeven. De
regulatie vindt plaats in de hypothalamus. Het voorste en achterste deel zijn de sensoren. Het voorste deel is een
soort thermostaat; als de temperatuur bereikt is slaat de thermometer af. Het achterste gedeelte regelt de
warmteproductie en is een schakelstation naar het ruggenmerg. Er zijn centrale receptoren in de hypothalamus en in
de huid wordt de buitentemperatuur gemeten en die komen samen. Als reactie kunnen de vaten open of dichtgaan;
vaten open is het verdwijnen van warmte en constrictie is vasthouden van warmte. Er zijn ook zweetklieren om
warmte te verliezen. Kippenvel zorgt ervoor dat de temperatuur omhooggaat. Spieren kunnen ook zorgen voor rillen
om warmte te produceren. Ook het metabolisme kan aangepast worden. Kortom, in de hypothalamus wordt de
temperatuur van het bloed gemeten, dit komt dan samen met de omgevingstemperatuur die gemeten wordt in de
huid. Het anterior gedeelte (area preoptica) van de hypothalamus is de thermostaat en regelt warmteverlies, het
posterior gedeelte regelt warmteproductie en behoud van de warmte.
Verhoogde lichaamstemperatuur
Een verhoogde lichaamstemperatuur is niet meteen koorts; een zonnesteek bijvoorbeeld. Bepaalde medicijnen
zorgen ook voor een verhoogde lichaamswarmte, ook metabole ziekten. Een hyperthermie is niet een reset van de
thermostaat. Als de thermostaat gereset wordt is er koorts, normaal is het setpoint 36,5 en dan wordt het
bijvoorbeeld 39 en dan gaat het lichaam werken om dat te halen. Hyperpyrexie is >41,5. Om de temperatuur te
behalen zijn er dus koude rillingen en klappertanden om zo de warmte vast te houden. Wanneer er dan paracetamol
wordt genomen, wordt er juist gezweet om de temperatuur weer omlaag te brengen. Prostaglandine E2 staat centraal
in de koorts.
Pathogenese van koorts
Koorts is vaak als reactie op een infectie, cellen gaan pyrogene cytokines maken (IL-1, IL-6,
TNF, IFN) welke naar het endotheel van de hypothalamus gaan en microbiële toxinen kunnen
dat ook. Arachidon zuur wordt dan omgezet in prostaglandine E2 en via cAMP zorgt dat voor
een verhoging van het setpoint. De toxinen en pyrogenen zijn producten van MO's. Klassiek
zijn het lipopolysachariden in de membraan van gram negatieve bacteriën (1). Deze binden
aan toll like receptoren. Staphylococcus aureus en streptokokken maken een soort
superantigenen en interacteren met MHC en interacteren ook met Toll-like (2) om zo koorts te
geven. Cytokinen kunnen ook tot koorts leiden via allemaal hetzelfde mechanisme (3).
,Anti-pyretica
Fofolipiden worden omgezet in arachidonzuur door fosfolipase. Arachidon zuur wordt dan
door cyclo-oxygenase omgezet in prostaglandines etc. Paracetamol/aspirine (zwakke
remmers) en ibuprofen (sterke remmers/NSAID) remmen cyclo-oxygenase dus dan wordt er
geen PGE2 gevormd. Corticosteroïden remmen fosfolipase en ze remmen transcriptie van
cytokinen.
Pyrogenen kunnen endogeen of exogeen zijn, exogeen zijn bijvoorbeeld microben of toxines.
Dit zijn dan de LPS of de super antigenen. Bij een onderzoek werden deze geïnjecteerd en dat gaf inderdaad koorts.
Endogene pyrogenen zijn cytokines zoals IL-1, IL-6 etc. Anti-IL1 (antagonist) zorgt voor dalen van koorts.
Koortscurves
Er zijn verschillende koorts curves zoals hiernaast te zien is. Curve A hoort bij febris continua
variatie zoals gezien wordt bij een longontsteking. Bij B wordt een febris remittens gezien,
hierbij is er tussen ochtend en avond een verschil van 1 tot 2 graden. Dit wordt gezien bij
sepsis, virusinfecties etc. Bij C wordt febris intermittens gezien, de temperatuur is dan soms
normaal, dit wordt gezien bij malaria. Bij D wordt febris recurrens gezien, hierbij is er sprake
van dagen koorts en dan weer dagen normaal. Dit kan het beeld zijn bij brucellose of malaria.
Verschillende vormen van malaria kunnen verschillende koortspatronen geven. De falciparum
heeft bijvoorbeeld een heel onregelmatig patroon. De plasmodium vivax zijn minder ernstig
en geven een koortspatroon waarbij de cellen op de derde dag kapotgaan en er dan koorts
ontstaat. Malariae geeft dit pas op de vierde dag.
Koorts is geen infectie, een infectie is maar in 20% aangetoond van alle koortsbeleden. Maligniteiten, ontstekingen,
anders en geen diagnose zijn de meest voorkomende groepen.
Terminologie bij koorts
- Ontsteking
o Een ontsteking is warm (calor), rood (rubor), geeft zwelling (tumor), doet pijn (dolor) en geeft functie
verlies (functio laesa)
- Infectie
o Bacterie, virus of parasiet welke een ontsteking op een bepaalde plek geeft
- Bacteriemie
o Infectie in het bloed
- SIRS
o Sytemic inflammatory reponse syndrome
o Ontstekingsrespons; zegt niks over een infectie. Koorts, hoge hartslag, hoge ademhaling en verhoging van
witte bloedcellen zijn typisch. Het is een response syndroom en geen infectie
- Sepsis
o SIRS met een infectie, het is een levensbedreigende orgaandisfunctie door een gastheerrespons op een
infectie die daartoe leidt.
§ Stoppen met plassen, verward zijn, geel worden etc.
o Orgaanfalen als gevolg van een infecte
o SOFA score
§ Bij een SOFA score van 2 of hoger is er orgaandisfunctie
§ Wordt gebaseerd op bloedsomloop, lever, stollingssysteem, nieren en neurologische toestand
§ Quick SOFA; ademhaling hoger, verwardheid, lage bloeddruk
§ Er is geen bacteriemie nodig om een diagnose van sepsis te stellen
- Septische shock
o Sepsis waarbij vasopressieve medicatie nodig is
De behandeling van sepsis bestaat uit
- Antibiotica (ASAP)
- Vloeistoffen
- Vasopressoren (als dit nodig is)
- Sondevoeding
- Insulinetherapie
- Beademing
- Katheter
, HOORCOLLEGE 3 – IMMUNOLOGIE I
Introductie immuunsysteem
De immunologie is de wetenschap die onderzoek doet naar een immuunsysteem; de afweermechanismen die in
organismen voorkomen tegen binnen gedrongen organismen en lichaamsvreemde cellen/stoffen. Met binnendringen
wordt over een epitheelcellaag bedoelt, dus de lucht die ingeademd wordt of darmbacteriën worden niet als in het
lichaam aanschouwd.
Het immuunsysteem staat centraal; de afweer tegen microben (bacteriën, virussen, schimmels en parasieten). Spelers
zijn bijvoorbeeld gendefecten die leiden tot een immuundeficiëntie over overschieten in het geval van allergenen en
auto-immuunziekten. Ook kanker is een belangrijk begrip; het immuunsysteem voorkomt de vorming van kanker.
Stress, het zenuwstelsel, toxines, en voeding hebben invloed op het immuunsysteem. Er is een link met pijn,
hormonale balans en stolling. Een groot deel circuleert in de bloedbaan dus ook de stollingsfactoren zijn belangrijk.
De gastheer bepaald voor welke infecties hij vatbaar is en de afweer bepaald de uitkomst. Vanuit de infectieketen zijn
er 5 ‘uitkomsten’ mogelijk;
1. Geen infectie
2. Symptoomloze infectie
3. Infectie en ziekte
4. Infectie, ziekte en dood
5. Infectie, ziekte en genezing
Belangrijk is ook welke schade door het immuunsysteem zelf komt.
Verschil aangeboren en verworven afweer
Als de barrière (epitheel) doorbroken wordt door bijvoorbeeld in de vinger snijden staat het aangeboren
immuunsysteem meteen klaar (innate). Het doel is het doden van de indringer of het tijdrekken tot het volgende
immuunsysteem actief is. Ook zijn er macrofagen aanwezig die meteen hulptroepen oproepen; neutrofiele
granulocyten. Ook de dendritische cellen zijn aanwezig, zij maken de brug naar het adaptieve immuunsysteem. De
eerste cel die dan geactiveerd wordt is de T-helper cel. De T-helpercellen hebben invloed op adaptieve systeem maar
ook terug naar de plek waar net gesneden is. Ze kunnen de macrofaag naar 2.0 maken die beter is in het opruimen.
Het kan ook cytotoxische T-cellen activeren, dit zijn de meesters in doden van geïnfecteerde cellen. Dit kan met
bacteriën maar vooral met virussen. De T-helpercellen stimuleren B-cellen welke antistoffen uitstoten. T en B cellen
vormen het adaptieve immuunsysteem; ze zijn heel specifiek en herkennen veel dingen en kunnen geheugen
induceren (!). De antistoffen blijven niet alleen in de lymfeklieren of milt maar circuleren de hele tijd in het bloed. Er is
daardoor een versterking van de neutrofielen voor de snelheid en opname van bacteriën als ze gemarkeerd zijn door
antistoffen.
Nadat de barrière overwonnen is, zijn er fagocyten (macrofagen en
neutrofielen) en mestcellen die een ontsteking geven. Dit gebeurt
binnen een halve dag. Zij communiceren met elkaar met cytokinen, dit
zijn eiwitten die signaalstoffen zijn tussen verschillende leukocyten. De
adaptieve afweer heeft een week of twee nodig om op gang te komen.
Er zijn veel cytokinen die dit hele proces beïnvloeden. Hier rechts
wordt bij de T-lymfocyten met een sterretje MHC aangegeven. Dit is
een lege receptor, wat van buiten binnenkomt wordt gekliefd en als
stukje getoond naar de buitenkant op dit MHC-molecuul. Dit kan ook
een cel die ontaard is zijn, naast bacteriële of virale peptiden.
Alle immuuncellen zijn leukocyten; ze komen uit de hematopoëtische
stamcel. Het splitst zich in myeloïde en lymfoïde lijn. Uit de myeloïde lijn komen alle granulocyten, dendritische cellen
etc. Uit de lymfoïde lijn komen de NK-cellen en de T/B cellen. Alleen de T en B cellen worden bij het adaptieve
systeem geschaald, zij hebben heel diverse antigeenreceptoren.
De vijf kenmerken van het immuunsysteem
Kenmerk 1: herkenning van zelf vs. lichaamsvreemd
Dit kan het verschil tussen prokaryoot en eukaryoot zijn bijvoorbeeld. Dit principe is gebaseerd op patroonherkenning.
Er kan ook verschil gezien worden tussen species en individuën. Dit laatste is gebaseerd op diversiteit in MHC-
moleculen. Er zijn meerdere op elke van de cellen, er is dan een mismatch. Het immuunsysteem leert in het eigen
lichaam eigen cellen te herkennen, als hier iets in verandert dan gaat het immuunsysteem opgestart worden >
herkenning van veranderd zelf. Dit is dan ook het probleem bij orgaantransplantaties. Het herkennen van
verschillende klassen micro-organismen en pathogenen is ook mogelijk. Schimmels, parasieten en bacteriën zijn
micro-organismen die zelfstandig kunnen leven. Een virus heeft altijd een vermenigvuldiging in de gastheer nodig en is
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SanneAmber. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.72. You're not tied to anything after your purchase.