Geschiedenis samenvatting h3
Paragraaf 1 – Leenheren, leenmannen en horigen.
11 – De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
12 – Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
De klassieke oudheid was een landbouw stedelijke samenleving. Landbouw was het belangrijkste
middel van bestaan.
In de laatst-Romeinse tijd was er grote economische achteruitgang. Vooral het Westelijke deel had
het zwaar. De handel nam af, met name die van lange afstand. Het werd erg onveilig en het verval
van wegen en bruggen maakte reizen gevaarlijk en moeilijk. Lange afstand handel die nog wel werd
gedaan was in minder zeldzame producten zoals wol, aardewerk, zout, wapens en slaven. Door de
afname van handel nam ook het inwonertal van de steden terug. In de vroege middeleeuwen was
Europa grotendeels een agrarische samenleving: de meeste mensen leefden van de landbouw en
woonden op het platteland.
Ook het platteland leed onder de crisis. In de laat-Romeinse tijd raakten veel pachtboeren door de
hoge belastingen in de schulden. Om van de schulden af te komen, lieten ze hun akkers in de steek
om ergens ander geld zien te vinden. Daardoor daalde de landbouwproductie en verboden de
Romeinse keizers de pachtboeren hun grond te verlaten. Ze kwamen onder het gezag te staan van
de plaatselijke grootgrondbezitters.
Die waren al begonnen hun eigen landgoederen te verdelen onder de slaven die de grond altijd voor
hen hadden bewerkt. Door het verval van de steden verloren grootgrondbezitters een groot deel van
de afzetmarkt voor hun agrarische producten. Om toch nog inkomsten uit hun landgoederen te
halen deelden ze hun grond op in kavels en verpachtten die aan hun slaven. Zo verdween langzaam
het onderscheid tussen pachtboeren en slaven. Hun afstammelingen smolten samen tot één groep:
onvrije pachtboeren.
In de tijd van de vroege Middeleeuwen en de volksverhuizingen werd deze groep aangevuld met
vrije boeren met eigen grond. Door de onveiligheid zochten zij steun bij een edelman of een
klooster. In ruil voor bescherming stond de boer zijn grond af. Hij bleef erop wonen, maar moest er
pacht voor betalen, meestal door een deel van de oogst aan de heer af te staan en allerlei diensten
voor hem te verrichten.
Met de afstammelingen van slaven en pachtboeren vormden deze mensen de stand van de horigen.
Ze waren gebonden aan de grond; zonder toestemming van hun heer mochten zij het landgoed
waarop ze leefden niet verlaten.
Een landgoed waaraan horigen waren gebonden heet een domein. Het maakt deel uit van het hof
stelsel. De landbouwgrond was verdeeld in twee delen. Op het vroonland stonden de burcht of het
klooster en lagen de akkers van de heer. Het andere deel bestond uit akkers van de horigen. Bij het
domein hoorden ook de omliggende weidegronden, bossen en wateren. Daar graasde het vee en
haalde de boeren hun brandhout. Domeinen waren vrijwel geheel zelfvoorzienend. De opbrengsten
, van het land waren meestal laag en er waren nauwelijks overschotten om te verhandelen. Bewoners
van een domein hadden dus weinig inkomen om niet-agrarische producten te kopen. Er moest dus
voldoende voedsel werden geproduceerd op een domein, maar ook andere zaken die nodig waren
om te leven. Behalve visvijvers, veestallen en molens waren er ook brouwerijen, smidsen en
timmerwerkplaatsen aanwezig. De heer oefende over zijn horigen ook rechtspraak uit. Hij had veel
macht over hen.
De Germanen die in de late oudheid het Romeinse Rijk binnendrongen, werden aangevoerd door
krijgsheren. Toen er in de vijfde eeuw in het West-Romeinse Rijk Germaanse staten waren ontstaan,
werd het koningschap bij de meeste volken erfelijk binnen één familie. Maar er bestond geen
eerstgeboorterecht. Dit kon leidde tot strijd om de macht. Om dit te voorkomen deelden sommige
volken het koninkrijk bij de dood van een koning over al zijn zonen. Dit maakte ook geen eind aan de
onderliggende macht.
Germaanse koningen erkenden het gezag van de Oost-Romeinse of Byzantijnse keizer in
Constantinopel, ook al trokken ze zich in de praktijk weinig van hem aan. In 800 liet koning Karel de
Grote zich echter in Rome door de paus tot keizer kronen. De Byzantijnen waren verontwaardigd.
Germaanse vorsten probeerden instellingen van het Romeinse bestuur te behouden, maar vaak
lukte dat niet. Hun macht was beperkt. Er bestonden geen echte hoofdsteden en er waren ook niet
genoeg goed opgeleide klerken; mensen die konden lezen en schrijven waren schaars.
In het bestuur speelden persoonlijke banden een belangrijke rol. Germaanse krijgsheren hadden zich
altijd al omringd met krijgsmannen die hen trouw hadden gezworen. Ze vergezelden hen op
oorlogspad en kregen een deel van de oorlogsbuit. De Frankische hofmeier Karel Martel beloonde
zulke vazallen ook wel met landgoederen. De vazal of leenman mocht die grond gebruiken om van
te leven, maar het werd niet zijn eigendom. Het leen bleef in theorie eigendom van de leenheer. Zo
ontstonden er feodale verhoudingen in het bestuur. De voorwaarden verschilden per gebied en
omstandigheid, maar hun relatie leek altijd op een contract. Als een van hun zich niet aan de
voorwaarden hield, mocht de ander de band verbreken. Als iemand vond dat hij niet goed was
behandeld kon hij de trouw opzeggen. Dit zorgde ervoor dat de macht geleidelijk verbrokkelde.
Het rijk van de Karolingen (de Frankische heersersfamilie, die begon met Karel Martel) werd in de
negende eeuw steeds verder opgedeeld. Zijn zonen verdeelden het rijk onder elkaar in het Verdrag
van Verdun (843). De zonen trokken zich niks van elkaar aan en het zorgde voor versplintering van
de macht. Hertogen en graven gebruikten de verdeeldheid om zich steeds onafhankelijker op te
stellen. Ze gingen hun gebieden als eigendommen beschouwen en lieten zich opvolgen door hun
zonen, zonder goedkeuring van de koning.
Dat was ook mogelijk doordat er in de negende en tiende eeuw nieuwe invallers opdoken.
Noormannen, Hongaren en moslimpiraten teisterden Europa met plundertochten. De zonen van
Karel de Grote konden daar weinig tegen doen. Daardoor kwamen er andere adellijke families op de
troon in zowel het West- en Oost-Frankische rijk. Deze koningen hadden vaak weinig macht over de
hertogen en graven, die hen tot koning hadden gekozen. Hertogen en graven hadden zelf weer
weinig grip op lagere edelen in hun gebieden. Op het platteland heersten lokale heren over hun
landgoederen alsof ze kleine koningen waren.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mirtevannieuwenhuizen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.32. You're not tied to anything after your purchase.