Locomotie Hoorcolleges
Hoorcollege 1
Lagere diersoorten maken undulerende bewegingen met hun lichaam, de poten dienen als
ankerpunten, ze gebruiken de straal die laterale bewegingen kunnen maken. De hogere diersoorten
maken bewegingen in het sagitalle vlak met flexie/tensie van de lendenwervels om de achterhand
‘eronder’ te brengen. De paslengte wordt dan bepaald door de lengte van het been en de
mogelijkheid tot ‘verlenging’ via flexie-extensie van de wervelkolom. Er is een verandering van de
pootstand van reptielen (boven) naar zoogdieren (onder), de buik komt ook steeds hoger. Je ziet een
vergelijkbare ontwikkeling bij de pootknop van het zoogdierembryo. De oorsprong van het
bewegingsapparaat is axiaal van de somieten en appendiculair van de laterale plaat van het
mesoderm. Het midden deel, het axiale deel, heeft het ruggenmerg met uittredende zenuwen. Als uit
een somiet, waar een wervel en spier uit komt, er komt een splitsing waar de spinale zenuw
uittreedt, zodat je een craniaal en caudaal deel krijgt van een somiet, de mediale delen sclerotomen.
De spieren zijn afkomstig van de laterale delen van de somiet, de myotomen. Een caudaal en craniaal
deel van een andere wervel gaan hechten, dus één wervel bestaat uit 2 somieten. Het craniale deel
wordt het wervellichaam, het caudale deel wordt het wervelboog, een wervel bestaat zo uit
verschillende ossificatiecentra, hierdoor kan er wel eens wat mis in gaan. De somieten vormen het
axiale skelet, lateraal plaat mesoderm zorgt voor het skelet van de ledematen en de craniale neurale
lijst leidt tot branchiale bogen en craniofaciale botten en kraakbeen. De chorda dorsalis, de
oorspronkelijke versteviging onder neurale buis, wordt de nucleus pulposus in de tussenwervelschijf
in een aantal diersoorten. Een tussenwervelschijf heeft een stevige buitenkant en een geleiachtige
binnenkant, de nucleus pulposus, er worden daar oude chorda cellen gevonden. De epaxiale spieren
zitten boven de dwarsuitstekende botten, diegene die er direct tegenaan liggen zijn de hypaxiale
spieren, de buikspieren zijn dit ook. Als je ventraal van de wervels zit en de wervel wordt ten
opzichte van elkaar bewogen, dan krijg je een buiging. De buikspieren zijn belangrijke buigers van de
wervel, ze hebben een grote momentarm. De epaxiale spieren, die bovenop de dwarsuitstekers
zitten, kunnen ook samen trekken, die maken de rug hol, extensie, samen met de hypaxiale spieren,
deze zitten onder de dwarsuitstekers. Hoe meer je naar distaal gaat, hoe meer verschil er komt,
doordat er adaptatie is naar functie. Als de grijpfunctie niet nodig is, dan is er reductie van
elementen. Ontwikkeling van de pootknop: een kern van mesenchymcellen wordt bedekt met
ectoderm, het ontstaat door FGF10 (fibroblast growth factor) expressie door somieten en het
ontbreken van Wnt ter plaatse, want Wnt zorgt voor ontwikkeling van een pootknop. Uit de somiet
ontstaat musculatuur, die dorsaal strekkers vormt, en ventraal buigers. Lokaal worden bloedvaten,
bindweefsel en zo ook bot gevormd. Uit het ruggenmerg ontstaan ook zenuwen: voorpoot
innervatie: craniodorsaal C5-C7 en caudoventraal C8-T2. De achterpoot innervatie: craniaal L3-L6,
caudaal L5-S3. Distaal komt er een verdikking, de apicale ectodermale richel, AER, deze induceert
proliferatie van het onderliggend mesenchym langs de proximo-distale as (lengtegroei). Het AER blijft
bestaan gedurende de uitgroei van de ledemaat, het remt de differentatiatie distaal, proximaal is er
dan al wel differentiatie (al wel schouderblad, maar nog geen vingers). Van proximaal-distaal is er
een differentiatie van AER, het FGF is de diffusiegradiënt. Er is verschil in craniale zijde en caudale
zijde, craniocaudale differentiatie, dit wordt bepaald door ZPA (zone of polarizing activity), het zorgt
voor asymmetrie via Shh (Sonic hedgheog) expressie, dit dunt zich uit naar craniaal, waar je weinig
hebt, ontwikkelt de duim. Het Shh houdt ook het AER in stand. Dorso-ventraal is er ook een
onderscheid, het Wnt wordt dorsaal tot expressie gebracht en ventraal wordt dit onderdrukt door
Engrailed-1 (En1). De bouw van de voorbeen is het opvangen van schokken, als je een mens vergelijkt
met een paard, dan zie je dat voor- en achterbeen bij een paard even lang zijn doordat het
schouderblad kan bewegen en onderdeel is van het voorbeen en zo meedoen aan de lengte. Bij
,mensen zit het schouderblad plat op de rug en neemt het niet deel mee aan de beweging, er wordt
bewogen vanuit een schoudergewricht en niet het schouderblad. Als het schouderblad langs de
borstholte beweegt en het gaat naar voren, dan gaat het schoudergewricht ook strekken, maar het is
niet de hoofdbeweging zoals bij mensen. Om het schouderblad onderdeel te laten zijn aan het
voorbeen, dan is er een zijdelings afgeplatte thorax, dus lateraal, zodat het schouderblad erlangs kan.
Daarbij is er geen sleutelbeen bij viervoeters, want mensen kunnen niet verder naar voren dan de
lengte van het sleutelbeen. Het schouderblad ligt op laterale vlak en is verbonden met spieren, de
synsarcosis, aan de borstwand. Als je lange passen wilt maken, dan wil je lange benen, dus er is
verlenging in verschillende variaties en reductie in beweging en dus ook reductie in het aantal tenen.
Het achterbeen heeft vooral stuwing en niet opvang van klappen. Er is dus een stevige verbinding
met de romp, er zijn aanpassingen om passieve stabilisatie te gebruiken en er is reductie van
gewicht. Snelheid is de afstand per tijdseenheid, dus je wilt een langere stap per seconde maken, dus
de benen worden langer. Bij het paard zit de carpus, pols, halverwege de voorbeen en de hak zit ook
halverwege het achterbeen. Er is niet enkel verlenging van de botdelen, maar de voet gaat zich ook
verder oprichten: zoolganger (mens), teenganger (kat) of topteenganger (paard).
Hoorcollege 2 Beweging
Voor beweging zijn gewrichten nodig, dit is iedere verbind tussen 2 botdelen, zoals fibreuze
verbindingen of kraakbeengewrichten tussen ribben en borstbeen. Synoviaalgewrichten zijn
bewegende gewrichten, de botdelen zijn bekleed met hyalien kraakbeen, tussen de botdelen zit
synovia, gewrichtsvloeistof, omgeven door een kapsel. De binnenkant van het kapsel is het synoviale
membraan, want synovia produceert. Er kunnen verstevigingen in het kapsel zijn met banden,
extracapsulaire structuren. Botuiteinden kunnen niet op elkaar passen, waardoor er een aanpassing
is, zoals een kraakbeenschijf. De gewrichten draaien rondom een as, een rotatie, dit kan buigen en
strekken, abduceren en aduceren (naar/van je toe/af bewegen) of endo- en exorotatie, dus om de as
binnen het lidmaat. Een draaias is een verzameling van punten die bij de beweging van het gewricht
niet van plaats veranderen. Bij flexie/extensie loopt de as van mediaal naar lateraal, zoals je elleboog
naar boven of strekken. Bij ab- en adductie loopt de as van craniaal naar caudaal door het gewricht
(poot optillen hond). Bij endo- en exorotatie loopt de as van dorsaal naar ventraal als je op 4 benen
staat, maar doordat het in buiging is, kan je ook zeggen dat het in de lengterichting is van de poot. Bij
een scharniergewricht is er 1 as, bij ei- en zadelgewricht zitten er 2 assen, bij een kogelgewricht zijn
er 3 assen, er zijn geen collateraal banden. Beweging in het sagittale vlak, zoals bij het elleboog
gewricht, dan wil je dat er enkel buig/sterkrichting is, vooral actief door spieren. Er is stabilisatie in
dwarsrichting door banden, kapsel en richels, dit is passief. Bij paard en runderen is er reductie van
de ellepijp. Alleen krachten loodrecht op het contactoppervlak kunnen worden overgebracht.
Afschuifkrachten kunnen door collaterale banden omgezet worden in loodrechte krachten, spieren
lopen schuin, waardoor ze over meerdere assen kunnen lopen. Een hond in normale positie staat
met gebogen gewrichten, dit moeten ze actief oplossen, bij paarden kan de hak en knie op slot gezet
worden, dus dit kan passief. Een gewrichtsmoment komt tot stand door kracht, de spierkracht of
bodemreactiekracht, en de arm, de kortste (loodrechte) afstand tussen krachtlijn en het gewricht.
Moment is dus het werkelijke resultaat. Spieren hebben vaak een lange arm ten opzichte van het
gewricht, zodat ze minder kracht hoeven te leveren. Als spieren zorgen voor stabilisatie, dan oefenen
ze veel kracht uit en is er een korte arm ten opzichte van het gewricht. Als een dier staat, dan is er
zwaartekracht op de bodem, normaalkracht wordt naar boven uitgevoerd, die kracht zorgt voor
momentum op gewrichten. Als je gaat lopen, dan is er buiging van de schouder en elleboog, als het
been gaat strekken, dan buigt de elleboog een schouder ook nog, dan gaat die verder naar voren en
de bodemreactiekracht gaat steeds verder naar voren. Het beginnen van lopen begint met de afzet in
de broekspieren en in de voorbenen door de m. latissimus dorsi. Bij het naar achter bewegen, dan
, gaat de romp naar voren. De broekspieren en m. latissimus
dorsi zijn de retractiespieren. Er is een zwaartekracht naar
beneden, dit wordt uitgebracht op de poten, er is een
momentum vanaf de grond en er is een afzet reactie naar
schuinonder, de retractiekracht op de bodem is horizontaal
naar achter. Uiteindelijk wordt er bewogen door de spieren, er
komt een reactiekracht, de normaalkracht komt vanaf onder.
De retractiekracht wordt tegengewerkt door de wrijvingskracht
(naar voren). Er is een resulterende bodemreactiekracht
naar boven. Als je afzet, dan wil je een volledig gestrekt
been, je wilt een zo lang mogelijk been, de afzet moet
lang zijn, dan rijk je met een zo groot mogelijke afstand
naar voren. Het laatste deel van de afzet, dus als je voet
de grond loslaat, dan moet het been volledig gestrekt
zijn. Je kan hiervoor zorgen door meer retractiekracht
naar achter te brengen, zodat de wrijvingskracht naar
voren ook groter wordt, zodat de BKR schuiner naar
voren loopt. In eerste instantie loopt de BKR caudaal van het gewricht, maar dan craniaal en de
schouder laat strekken. Dit gebeurt ook bij de broekspieren en hamstrings, dus door dezelfde spier is
er geen verandering van positie, de spier gaat harder werken, waardoor de vector naar caudaal
groter wordt en de BRK meer naar craniaal dan naar dorsaal gaat en zo leidt tot een
positieverandering van het schoudergewricht. Door grondcontact verschuift de werklijn van BRK van
caudaal naar craniaal van de schouder en knie, hierdoor krijg je strekken van het gewricht in plaats
van buigen. Afhankelijk van wat een dier uitoefent, heeft de BRK een richting. Als je een zijdelingse
beweging maakt, dan is het afhankelijk van hoe sterk de collateraalbanden zijn om de zijdelingse
krachten op te vangen. De intrinsieke spieren zijn spieren die binnen het been lopen, ze kunnen geen
extractie veroorzaken. Externe spieren lopen tussen gewrichten en kunnen de poot ten opzichte van
de romp bewegen. Intrinsieke musculatuur zijn in het gewricht aanwezig, zoals de bicep, kan de
elleboog buigen, ze beginnen niet op de romp, maar zitten ergens aan een ledemaat, ze zorgen voor
beweging in het been. De arm die de BRK uitoefent op het gewricht, wordt groter, dus de elleboog
heeft de neiging om te buigen, maar je wilt het been strekken, dus je moet de elleboog niet laten
buigen, dit kan met de triceps, het hecht aan het ollecron, telefoonbotje, en zorgt dat het bot niet
gaat buigen, maar gaat strekken. Als je naar viervoeters kijkt, dan is de hele driehoek van
schouderblad, opperarm en elleboogbeen, die wordt opgevuld door triceps, bij mensen stelt het niet
veel voor, want je hoeft niet op je voorarmen te lopen.
Hoorcollege 3 Sterkte en stevigheid
Algemene krachtverwerking door materiaal gaat als volgt: uitwendige kracht -> inwendige kracht ->
inwendige spanning -> inwendige vervorming -> elastisch herstel of breken. Spanning is de
hoeveelheid kracht per oppervlak, rek is de lengte ten opzichte van de oorspronkelijke lengte, het
heeft geen dimensie. Er is een verschillende spanning-
rek relatie in weefsels, idealiter gaat het weer terug
naar hoe het was. Bij hysterese is er lineaire
uitrekking, als je de spanning vermindert, dan blijft de
rekhoeveelheid achter, dus hij blijft langer, voordat hij
weer op oorspronkelijke lijn terug gaat, er wordt
warmte geproduceerd. Bij viscoelasticiteit duurt het
lang voordat de terug gaat naar de oorspronkelijke