Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie (201700102)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Het heeft alle tentamenstof van PSKA: Berns H1, 4, 6, 7, 8, 12, Parke H1, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11 en alle artikelen van Van Zeijl, De Wolff, Van der Graaff, Branje, Smetana, Amato, Rejaän, Vossen, Valkenburg en ook alle hoorcollege inhoud.
pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie
Written for
Universiteit Utrecht (UU)
Pedagogische Wetenschappen
Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie (201700102)
All documents for this subject (46)
4
reviews
By: birgitelaine • 11 months ago
By: haticebulut499 • 10 months ago
By: Merelsdocumenten • 1 year ago
By: kirstendool • 1 year ago
Seller
Follow
Xannemuller
Reviews received
Content preview
Pedagogische Systemen in de Kindertijd en Adolescentie (PSKA)
HC1: Inleiding: Theorieën opvoeding/socialisatie
Socialisatie is een proces waarbij kinderen kennis, vaardigheden en gedragingen verkrijgen/aanleren
en overtuigingen, waarden en normen eigen maken die eigen zijn aan een bepaalde
cultuur/samenleving (cultuur is sensitief, iets wat in de ene cultuur geldt hoeft niet in de andere
cultuur te gelden), waardoor ze in staat zijn te participeren in de samenleving.
- Unidirectioneel = een richting op. Dus bijvoorbeeld hoe het kind reageert op een bepaalde
omgeving of gebeurtenis.
- Bidirectioneel = hoe een kind is bepaald ook hoe een kind reageert op anderen.
- Transactioneel = de unidirectionele of bidirectionele processen over de tijd heen. Dit zijn
meerdere interacties over een langere tijd.
Psychodynamische benadering = Freud
- Kinderen worden geboren met allerlei driften die zich uiten in gedrag.
- De oorsprong van het kind is een sterke intrinsieke energie en dit komt in conflict met de
omgeving. De ouders helpen hierbij -> dus leidt tot een externe controle.
Taak van de ouders is om te helpen deze impulsen te beheersen.
Zelfregulatie
• Ego-controle = de inhibitie (expressie) van impulsen
• Ego-resiliency = mate van aanpassing aan de omgeving, kun je iets wel of niet doen?
Effortful control:
- Verdelen aandacht; kunnen focussen wanneer nodig
- Inhibitie = wanneer je gedrag wel of niet kunt vertonen
- Waarnemend sensitief; je kunt inschatten wanneer je wel of niet iets kunt doen (lijkt op ego-
resiliency)
- Lage intensiteit van plezier; de innerlijke energie wordt onderdrukt waardoor je je minder
goed kunt uiten en minder plezier hebt.
Martinus Langeveld: doel was om kind zelfstandiger te maken. Het kind moet komen tot
zelfverantwoordelijke zelfbepaling; zelf verantwoordelijk zijn. Het gaat om autonomie en
zelfstandigheid. De ouders hebben hier een enorme rol in. Zo moeten zij de kinderen laten huilen en
niet per direct het kind hun wens vervullen of hun zin geven.
Dr. Spock: ook het kind ‘laten liggen’, maar het is ook oke om het kind soms te troosten en op te
pakken.
Behavioristisch perspectief: klassieke conditionering (Watson). De nadruk hierbij ligt op het uiterlijk
gedrag. Het gaat om het versterken van associaties; stimulus -> respons. Het gaat om leren door
associaties (Pavlov).
Tabula rasa = een kind is een onbeschreven blad. Je kunt er je eigen invulling aan geven. Je kunt
iemand vormen hoe je wil.
1
,Behavioristisch perspectief: operante conditionering (Skinner). Het gaat om aanleren van gewenst
gedrag. Dit gebeurt door bekrachtiging van positief gedrag en bestraffen van ongewenst gedrag.
Ouders kunnen hun kind hiermee ‘vormen’. De kinderen zullen dat positief gedrag vaker vertonen en
negatief gedrag minder vaak.
- Positieve bekrachtiging = het toedienen van iets fijns. Bijvoorbeeld snoepje geven.
- Negatieve bekrachtiging = het weghalen van iets negatiefs.
Patterson: coercion cycle
Voorbeeld: moeder dringt op ‘aversieve’ manier binnen in de activiteit van het kind (moeder vraagt
‘wil je even de tafel dekken?’). Kind gaat in tegenaanval (huilen, ertegenin gaan, negeren). Moeder
stopt met berispen (‘ik doe het zelf wel, dan ga ik ruzie uit de weg). Het kind staakt de tegenaanval.
Sociaal cognitieve leertheorie (Bandura): leren door observeren/imiteren. Cognitie speelt ook een rol
in het leren van gedrag, ook door observatie. Als je ziet dat iemand beloond wordt voor bepaald
gedrag, is de kans groot dat jij dit gedrag ook zult vertonen. Kind doet ook de ouders na, dus het is
van belang dat de ouder een goed rolmodel is.
- Performance vs learning
o Motivatie is van belang (wil je het graag?)
o Self-efficacy is van belang (denk je dat je het kunt?)
Attachment and Loss theorieën (Bowlby): kinderen hebben aangeboren neigingen om bescherming
te zoeken. Kinderen blijven bij de moeder bij exploratie. De taak van ouders is dan om in te gaan op
de behoeften van het kind: steun. Er is een aangeboren hechtingsrelatie.
Lorenz: een kind heeft een kritieke periode waarin het een bepaald iets moet leren. De taak van
ouders is om in deze kritieke of sensitieve periodes het gewenste gedrag aan het kind aan te leren.
Harlow: uit experimenten bleek dat koestering (warmte, liefde) belangrijker is dan voedsel.
Wat is een theorie:
- Een door de mens geconstrueerd beeld van de werkelijkheid, een ‘denksel’.
- Anders dan de waarneembare werkelijkheid (empirie), maar poging deze begrijpelijk en
inzichtelijk te maken.
- Een theorie geeft verbanden aan.
- Hypothesen worden afgeleid uit de theorie.
- Een theorie kan worden weergegeven in schema of model.
- Empirisch onderzoek kan de theorie ondersteunen of verwerpen.
Vier voorbeelden:
1. Opvoeding -> kind
Lewin, Lippit en White hadden in 1939 de eerste opvoedstijlen ontworpen: autoritaire stijl,
democratische stijl en de laissez-faire (permissief). Het bleek dat de democratische stijl de beste
resultaten gaf (coöperatief en productief).
Baumrind: zegt dat laissez-faire ook schadelijk is.
Zij heeft toen vier opvoedstijlen bedacht: autoritair, autoritatief, onverschillig en permissief. Later
werd ook helicopter-parenting/hyperouders toegevoegd.
Opvoeddimensies:
- Warmte, liefde.
- Controle: overdracht van kennis, waarden en normen, bieden van structuur.
2
, 2. Kind -> opvoeding (kindkenmerken kunnen de omgeving beïnvloeden)
Angst van het kind zorgt voor ouderlijke controle; ouders anticiperen op angst van het kind (‘oh dat
vindt hij een beetje spannend dus doe dat maar niet’) deze ouderlijke controle leidt weer tot meer
angst bij het kind. Ook kan het kind dat niet oefenen en vaardigheden ontwikkelen om hiermee om
te gaan. Het leidt ook tot afname van perceptie van zelfcontrole over dreiging.
3. Gedrag x omgeving -> sociale ontwikkeling kind (interacties tussen het gedrag van het kind
en gedrag van ouders kunnen ook invloed hebben op de ontwikkeling)
Moderator effect: X kan een bepaalde invloed hebben op Y. Gedrag is gerelateerd aan ontwikkeling,
maar de opvoeding kan hierbij een rol spelen; het kan het versterken of verzwakken.
Diathesis-stress model/Dual-Risk model:
Je kunt in de omgeving iets negatiefs of positiefs meemaken, en de uitkomst kan ook positief of
negatief zijn. De groep ‘resilient individual’ zal ongeacht de omgeving een positieve uitkomst hebben.
Maar de groep ‘vulnerable individual’ wordt vooral beïnvloedt door negatieve omgeving die ook leidt
tot negatieve uitkomsten. Verder (op positief gebied) zijn de groepen gelijk aan elkaar.
Differential Susceptibility model:
Hierbij is er een groep ‘fixed individual’ die zal ongeacht de omgeving positief scoren. De andere
groep ‘plastic/malleable individual’ zal wel beïnvloed worden door de omgeving, zowel op positief als
negatief gebied. Een negatieve omgeving zal leiden tot negatieve uitkomsten en een positieve
omgeving zal leiden tot positieve uitkomsten.
4. Gedrag kind via opvoeding -> sociale ontwikkeling kind
Mediatie-effecten = zegt iets over mechanismen.
Er zijn directe en indirecte effecten.
Voorbeeld: het alcoholgebruik van de ouders kan via de ouders ertoe leiden dat het kind
wellicht ook eerder alcohol zal gebruiken (alcoholintenties kind). Er is hier sprake van een mediatie-
effect van de opvoeding.
Berns H1p3-24
Ecology (ecologie) = de wetenschap van onderlinge relaties tussen organismen en hun omgeving.
Human ecology (menselijke ecologie) = de biologische, psychologische, sociale en culturele context
waarin een zich ontwikkelend persoon interageert en de daaruit voortvloeiende processen die zich
ontwikkelen (zoals waarneming, leren en gedrag).
Adaption (adaptie) = als een organisme zichzelf of zijn gedrag aanpast om beter bij de
omstandigheden van de omgeving te passen en beter te kunnen bestaan in de betreffende condities.
Socialization (socialisatie) = het proces waarbij individuen de kennis, vaardigheden en
karaktereigenschappen opdoen die hen in staat stellen als effectieve leden van groepen en de
samenleving te participeren.
Socialisatie heeft een aantal voorwaarden:
- Socialisatie vindt plaats over tijd
- Socialisatie vindt plaats door interactie met significante personen
- Socialisatie vindt plaats door middel van communicatie
- Socialisatie vindt plaats in emotioneel-significante contexten
3
, Socialisatie is een wederkerig (reciprocal) proces, omdat er bij sociale interactie twee partijen
moeten zijn die op elkaar reageren. Socialisatie is een dynamisch (dynamic) proces, omdat de
interacties veranderen over de tijd en je dus zowel producent als het product van een respons kan
zijn. Kinderen hebben een actieve rol in socialisatie, omdat ze leren dat bepaald gedrag bepaalde
reacties uitlokt. Ze beïnvloeden hun eigen ontwikkeling.
Internalization (internalisering) = het proces waarbij extern gecontroleerd/opgelegd gedrag
verandert in intern gedrag (ook wel zelfregulerend gedrag genaamd). Gevolg ervan is dat ieder mens
een bepaalde rol heeft in een context en aan de hand van deze rol verwachtingen heeft over de
ander en zichzelf.
Genotype = de totale samenstelling van erfelijke instructies (erfelijke eigenschappen) gecodeerd in
de genen op het moment van de conceptie. Zowel het genotype als de omgeving waarin het kind zich
bevindt heeft invloed op de ontwikkeling van het kind.
Soorten genotype-omgeving interacties:
- Passive (passief) = het kind krijgt bepaalde genen van de ouders en hierdoor zijn zij
voorbestemd om te worden beïnvloed door de omgeving die de ouders bieden. Bijvoorbeeld
als de ouders intelligente ouders heeft, zullen deze genen voor intelligentie worden
doorgegeven aan het kind. Het kind wordt vervolgens door de omgeving ook gestimuleerd
om dit genotype in te zetten en verder te ontwikkelen.
- Evocative (evocatief) = dit houdt in dat het genotype van een individu de neiging heeft om
bepaalde reacties te ontlokken of op te roepen van de omgeving waarin hij of zij interageert.
Bijvoorbeeld: een vrolijk en sociaal kind staat waarschijnlijk meer open voor anderen in
sociale activiteiten dan een humeurig en verlegen kind.
- Active (actief) = een individueel genotype zal de persoon ertoe aanzetten omgevingen op te
zoeken die het best passen bij zijn of haar genetische ‘prewiring’. Bijvoorbeeld: een verlegen
kind zal waarschijnlijk de voorkeur hebben voor solitaire activiteiten in plaats van
groepsactiviteiten.
Temperament = de aangeboren (innerlijke) kenmerken die de gevoeligheid van het individu voor
verschillende ervaringen en de reactievermogens op sociale interactie bepalen. Er zijn drie
categorieën: ‘easy child’ (makkelijk), ‘slow-to-warm-up child’ (langzame starters) en ‘difficult child’
(moeilijk). Als ouders goed reageren op het temperament van hun kind en er dus sprake is van
‘goodness of fit’, verloopt de socialisatie soepeler.
Maturation (rijping) = de (ontwikkelings)veranderingen die gepaard gaan met het biologische
verouderingsproces. Naarmate kinderen ouder worden interacteren ze met mensen en hebben ze
ervaringen. In dit proces doen ze oa vaardigheden, kennis, attituden, waarden en normen op.
Bedoelde socialisatie (intentional socialization) = wanneer volwassenen waarden consistent en
expliciet overbrengen op het kind, waarbij beloning of straf wordt toegepast als ze iets juist goed of
fout doen. Veel socialisatie vindt ook spontaan plaats tijdens menselijke interactie. Deze onbedoelde
(unintentional socialization) vindt plaats als je bijvoorbeeld een interactie van anderen observeert.
Het kan zijn dat een kind dat geobserveerd gedrag zal vertonen, omdat het heeft gezien dat dit
specifieke gedrag heeft geleid tot positieve reacties.
Kinderen nemen signalen op, voelen en leren van andermans gedrag, maar ook van verbale
verklaringen. Deze informatie wordt allemaal verwerkt (geconstructueerd, geïnterpreteerd,
getransformeerd en geregistreerd) in de hersenen om het toekomstig gedrag en gevoelens te
kunnen beïnvloeden.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Xannemuller. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.61. You're not tied to anything after your purchase.