Samenvatting Internationale handel:
Hoofdstuk 1: Internationale handel:
1. Begrippen:
- 20 voet reefer container = de lengte van een container. De container die men hier benoemt
(reefer) is een container waarvan men de temperatuur en de vochtigheid kan controleren.
- Stuffen = de goederen op een oordeelkundige wijzer in de container plaatsen (gewicht van
de goederen goed voordelen)
- Rederij = een onderneming die schepen, al dan niet met bemanning, ter beschikking stelt
van een andere partij die dan de economische exploitatie voor haar rekening neemt.
- Transittijd = dit is de tijd die nodig is om van de haven van vertrek naar de haven van
bestemming te varen.
- Verkoopsvoorwaarde = bepaalt de verkoper het vervoer regelt en betaalt en dat hij ook de
verzekering afsluit en de premie betaalt tot op het ogenblik dat de goederen in de haven zijn
aangekomen.
- Documentair krediet = een betalingswijze specifiek voor de internationale handel.
2. Wat is internationale handel:
- Handel: goederen van plaats van voortbrengst naar plaats van gebruik of verbruik brengen
– zo wordt een ‘meerwaarde’ gecreëerd.
- OF handel: zorgen voor distributie van goederen naar plaatsen waar ze gevraagd worden
doel = winst maken.
- Binnen hetzelfde land (nationaal) of internationaal.
- Veel reglementeringen en documenten (zowel nationaal als internationale – in de EU of
erbuiten): efficiënt mee omgaan.
- Kopen en verkopen ondersteunende functies (op zichzelf ook winstgevende activiteiten):
o Vervoer inclusief laden en lossen (vb. Essers internationaal transport)
o Verzekeren (tegen schade tijdens vervoer)
o Opslag (vb. action magazijn in Nederland)
o Douane en overheidsreglementeringen
o Betalingsvormen
- Definitie internationale handel:
o Internationale handel = uitwisseling van goederen & diensten die de nationale
grenzen overschrijden. De betalingsbalans van het land van de koper wordt belast.
Uitwisseling:
Handel tegen geld
EN ruil van goederen tegen goederen
o Internationale handel = zorgen voor de distributie van de goederen naar die plaatsen
waar ze worden gevraagd en daarvan een winstgevende activiteit maken
- Waarom is er internationale handel?
o Motieven om met export te starten:
Proactieve motieven (op voorhand erover nadenken en dit word opgenomen in de
bedrijfscultuur omdat je het ook werkelijk wilt gaan uitvoeren.)
Ondernemingsdoelstellingen en managementcultuur
Groei- en continuïteitsdoelen
Technologische competenties
Internationaliseerbaar product
Kansen op de buitenlandse markt verkregen d.m.v. marktinformatie
Schaalvoordelen/standaardisatie
Belastingvoordelen
Reactieve motieven (op voorhand ben je hier niet mee bezig geweest. Je ziet wel
als het zover is.)
1
, Reactie op de concurrentie
Te kleine en/of verzadigde thuismarkt
Overproductie/ - capaciteit
Incidentele, onverwachte orders
Verkoop van overtollige seizoengevoelige producten (vb. boeren met fruit
producten)
Aantrekken van nieuwe klanten
o Kernvraag: wanneer is de internationale handel voor een land voordelig?
Theorie van A. Smith: absolute kostenverschillen:
We veronderstellen dat men zowel in België als Duitsland fietsen en
surfplanken van dezelfde kwaliteit maakt. Beide producten hebben in ieder
land een bepaalde prijs. Deze prijs is uitgedrukt in EUR. Voorlopig bestaat er
tussen beide landen geen handelsverkeer, bv. wegens het bestaan van al te
hoge douanerechten. Binnen een land kan men fietsen en surfplanken zonder
problemen met elkaar ruilen.
Stel: de douanerechten worden afgeschaft en er is vrij handelsverkeer
mogelijk. Wat gebeurt er?
België Duitsland
Fiets 250 euro 375 euro
Surfplank 1 500 euro 500 euro
België is 1,5 maal goedkoper (= productiever) wat de productie van
fietsen betreft, maar Duitsland kan een surfplank 3 maal goedkoper
produceren dan België.
België heeft dus een absoluut kostenvoordeel in de productie van
fietsen.
Duitsland heeft een absoluut kostenvoordeel in de productie van
surfplanken.
België specialiseert zich dus in dat product/bedrijfstak waarin het met
dezelfde kosten (= dezelfde input aan bv. arbeidskrachten) meer
produceert dan Duitsland en houdt zich nog uitsluitend bezig met de
productie van fietsen. Het brengt de productiefactoren die surfplanken
produceren over naar de productie van fietsen.
Om dezelfde reden specialiseert Duitsland zich in de productie van
surfplanken. Duitsland hevelt de productiefactoren van de productie van
fietsen naar de productie van surfplanken.
Aangezien elk land zich nu gespecialiseerd heeft in die goederen die
efficiënter (= met minder input aan bv. arbeidskrachten per eenheid
product) werden geproduceerd, moet de productie voor beide landen
samen gestegen zijn.
Het is mogelijk de totale productie te verhogen als elk land zich
specialiseert in die bedrijfstak waarin het een absoluut kostenvoordeel
heeft = Wet van het absolute kostenverschil.
Theorie van D. Ricardo: relatieve kostenverschillen:
We veronderstellen dat de prijzen voor fietsen en surfplanken nu als volgt zijn:
België Duitsland
Fiets 125 euro 250 euro
Surfplank 500 euro 1 500 euro
We zien nu dat in België zowel de fiets als de surfplank goedkoper zijn
dan in Duitsland. We zouden kunnen verwachten dat Duitsland zowel
fietsen als surfplanken koopt in België, maar dit is niet het geval de
voorsprong die België op Duitsland heeft is niet even groot voor beide
goederen.
2
, Een Belg kan in eigen land 1 surfplank ruilen voor 4 fietsen (500/125 =
4/1).
MAAR als hij met zijn surfplank naar Duitsland gaat, kan hij deze
ruilen voor 6 fietsen (1 500/125 = 6/1).
België zal zich dus specialiseren in het maken van meer surfplanken
aangezien het zo tot aan meer fietsen kan komen. Omgekeerd kunnen
we zeggen dat Duitsland een kleinere achterstand heeft in fietsen dan in
surfplanken. Een Duitser moet in eigen land 6 fietsen in ruil geven voor 1
surfplank, terwijl hij in België voor 4 fietsen al 1 surfplank heeft.
Als er specialisatie plaatsvindt, is het het meest voor de hand liggend dat:
België zich specialiseert in surfplanken (voorsprong is het grootst)
Duitsland zich toelegt op fietsen (achterstand het kleinst)
Wet van comparatieve kostenverschillen = elk land zal zich specialiseren
in dat product waarvan de comparatieve (= relatieve) kosten t.o.v. het
andere product lager zijn dan in het andere land.
Problemen met deze theorie:
Gebaseerd op een aantal werkelijkheidsvreemde hypothesen:
Preferenties hebben geen invloed
Arbeidsproductiviteit voor elk land onveranderd
Arbeid en kapitaal kunnen zich niet verplaatsen naar andere landen
Geen rekening met transportkosten
Geen handelsbelemmeringen
Geen milieukosten in de analyse
Toch hangt internationale handel samen met deze theorie:
Natuurlijke omstandigheden (klimaat, grondstoffen, geografische
ligging)
Kwaliteit van productiefactoren
Kosten van productiemiddelen
Preferenties
Handelspolitiek (vb. beschermingsmaatregelen van de overheid)
3. Redenen voor internationale handel:
- In 2019 daling van de totale waarde van de wereld handel (= de som van export van alle
landen in de wereld). Door de
invloed van de coronacrisis zal
de wereldhandel in 2020 een
serieuze terugval kennen.
- In 2008 economische crisis
- Hoe komt het dat er zo veel
handel is en dat iedereen steeds
meer handel wil drijven? Enkele
eenvoudige verklaringen:
o Goederen zijn niet overal
beschikbaar:
Aardolie
Koffie
Bananen, kiwi’s,
ananas, …
Deze goederen zijn niet overal beschikbaar door natuurlijke factoren: ondergrond,
klimaat (temperatuur, neerslag), reliëf
o Goederen zijn op sommige plaatsen goedkoper:
Garens/ kleren (in België geen textielwerkers meer)
Confectiekleding
3
, Elektronica (lagere belastingen en taxen (vb. Benzine))
schoenen
Hoe komt het dat deze goederen in sommige landen goedkoper is: Lagere lonen,
lagere economische ontwikkeling, Lagere belastingen, hogere productiviteit
o Vervoertechnieken ontwikkelen zich steeds verder:
Koelschepen (= goederen koel te houden)
Tankschepen
Containervervoer
Luchtvervoer
Pijpleiding
o Globalisering van de economie:
We leren producten van andere delen van de wereld kennen (vb. kiwi’s, avocado’s,
…)
Een goed wordt vaak niet meer op één plaats geproduceerd.
We zijn zo gewend omdat te kunnen eten, daarom hebben we internationale
handel nodig. Er ontstaat veel internationale handel = globalisering. Sommige
delen van het productieproces wordt uitbesteed omdat dit goedkoper is.
4. De EU in een notendop:
- Afbeelding landen in kleur zitten in de EU.
4.1.Beknopte geschiedenis:
o 1958: Start EEG (= Europees economische gemeenschap) met zes landen: België,
Luxemburg, Nederland, Italië, Frankrijk en Duitsland – Verdrag van Rome.
o 1979: Europees Monetair Systeem – 1ste stap naar monetaire unie en euro.
o 1991: Verdrag van Maastricht EU doel van EU is monetaire unie worden.
o 1993: Afschaffen binnengrenzen de EU wordt 1 markt
o 1999: Invoering euro in elf landen (2001 in twaalf landen) girale transacties
o 2002: Eurobiljetten en euromunten in gebruik
o 2004: Grote uitbreiding EU met 10 lidstaten (25 landen)
o 2007: Bulgarije en Roemenië lid van de EU (27 landen)
o 2009: Voorzitter Europese Raad, aanzien als president EU (1 ste Herman van Rompuy –
momenteel Charles Michel) en hove vertegenwoordiger buitenlandse zaken.
o 2013: Kroatië wordt 28ste lidstaat.
o 2020: Brexit wordt een feit.
4.2. 27 lidstaten (in volgorde van toetreding):
o Deze landen hebben geen douane formaliteiten.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller karolinelutsch. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.00. You're not tied to anything after your purchase.