Het bestand bevat alle, voor het tentamen benodigd te leren, Leeruitkomsten ( - Fontys- Toegepaste psychologie (1ste jaar) BOK Mens en gedrag)
Volledig uitgewerkt, onderbouwd en beantwoord (met vele bijgevoegde afbeeldingen & voorbeelden).
ABSTRACT
De uitgewerkte leerdoelen 2022-2023 uit het
boek ‘Psychologie: een inleiding.
BOK Mens en gedrag
De, binnen dit bestand uitgewerkte data dient enkel
te worden gebruikt voor informatieve doeleinden.
Psychologie; een inleiding Fontys;
BSc Toegepaste Psychologie
Leerdoelen; uitgewerkt
,Table of Contents
Overzicht van alle leerdoelen ............................................................................................. 5
Stromingen in de psychologie & Kritisch denken, onderzoek en ethiek ............................... 9
1. De student kan herkennen wat psychologie wel en niet is...................................................... 9
2. De student kent de zes vaardigheden voor kritisch denken en kan deze herkennen in een
korte casusbeschrijving. ............................................................................................................. 9
3. De student kan de belangrijkste stromingen in de geschiedenis van de psychologie
onderscheiden; weet wat deze stromingen inhouden, hoe in deze stromingen onderzoek
gedaan wordt, en kan de belangrijkste namen aan de juiste stroming koppelen. ......................11
4. De student weet vanuit welke zes perspectieven gedrag bekeken kan worden; begrijpt wat
deze perspectieven inhouden en kan deze herkennen in een korte casusbeschrijving. ..............11
5. De student heeft kennis van de vier stappen van de wetenschappelijke methode en weet hoe
vertekening in psychologisch onderzoek beperkt kan worden...................................................15
6. De student weet wat wordt bedoeld met ethische kwesties in de psychologie en kan een
ethische kwestie herkennen in een korte casus.........................................................................19
Biopsychologie ................................................................................................................ 20
1. De student weet wat onder bio-psychologie wordt verstaan. ...........................................20
2. De student weet wat de begrippen evolutie en natuurlijke selectie inhouden. ......................20
3. De student weet wat de begrippen genotype en fenotype inhouden en kan in een korte casus
herkennen of het gaat om genotype of fenotype, weet hoe genen zijn opgebouwd. .................20
4. De student kan de verschillende onderdelen van een neuron herkennen; en weet welke
typen neuronen er zijn; welke functie ze hebben, hoe ze functioneren en kan dit alles
herkennen in een korte casusbeschrijving. ................................................................................21
5. De student kan de structuur en de functies van het zenuwstelsel herkennen en begrijpt de
relatie met het endocriene stelsel. ............................................................................................24
6. De student weet uit welke delen de hersenen bestaan en welke functies waar in de hersenen
gelokaliseerd kunnen worden en kan dit herkennen in een korte casusbeschrijving. ................27
7. De student begrijpt hoe gedrag en psychologische processen verklaard kunnen worden vanuit
genetische, neurale en endocriene processen. ..........................................................................29
Sensatie en perceptie....................................................................................................... 31
1. De student begrijpt wat de begrippen sensatie, perceptie en transductie inhouden. .............31
2. De student begrijpt wat de absolute, de verschildrempel en de Wet van Weber inhouden. ..32
3. De student begrijpt wat sensorische adaptatie is en wat de signaal-detectie theorie inhoudt.
.................................................................................................................................................32
4. De student begrijpt wat de termen wat- en waar-route en blindzicht inhouden; en begrijpt
wat het binding problem is. ......................................................................................................33
1
, 5. De student begrijpt wat de termen top-down en bottom-up verwerking, perceptuele
constantie, veranderingsblindheid, perceptuele ambiguïteit en illusies, en perceptuele
predispositie inhouden en kan deze termen herkennen in een korte casus. ..............................34
6. De student begrijpt hoe cultuurinvloed kan hebben op perceptie. ........................................34
7. De student begrijpt de theoretische verklaringen van perceptie en kan de gestaltwetten van
perceptie herkennen in een korte casus. ...................................................................................35
Intelligentie ..................................................................................................................... 37
1. De student weet wat intelligentie is..................................................................................37
2. De student kent de verschillen tussen crystalized en fluid intelligence zoals benoemd door
Cattell en kan deze herkennen in een korte casus. ....................................................................37
3. De student kent verschillende intelligentietheorieën (Spearman, Sternberg en Gardner). 38
4. De student weet hoe intelligentie gemeten kan worden. ..................................................39
5. De student weet wat nature en nurture invloeden zijn op intelligentie. ............................41
Denken ............................................................................................................................ 44
1. De student kent de begrippen (natuurlijke en artificiële) concepten, conceptuele
hiërarchie, schema en script en kan deze herkennen in een korte casus. ...................................44
2. De student weet wat algoritmen en heuristieken zijn. ......................................................47
3. De student kent de begrippen functionele gefixeerdheid, convergent en divergent denken
en kan deze herkennen in een korte casus. ...............................................................................49
4. De student weet wat creativiteit is en wat persoonlijkheidskenmerken van creatieve
mensen zijn. .............................................................................................................................49
Bewustzijn ....................................................................................................................... 50
1. De student weet wat de begrippen bewustzijn, aandacht en priming inhouden, wat de
verschillende functies van bewustzijn zijn, en weet hoe het bewustzijn bestudeerd kan worden
en kan dit alles herkennen in een korte casusbeschrijving.........................................................50
2. De student weet wat de begrippen van het voorbewuste, het onbewuste, seriële en parallelle
verwerking inhouden en kan deze herkennen in een korte casus. .............................................50
3. De student weet wat James’ stream of consciousness en het moderne cognitieve
perspectief inhouden. ...............................................................................................................50
4. De student weet wat circadiaans ritme is, kent de verschillende stadia van de slaapcyclus en
heeft kennis van het belang van slaap en de gevolgen van slaaptekort. ....................................54
5. De student is bekend met de verschillende theorieën over dromen. .....................................57
Motivatie ........................................................................................................................ 58
1. De student weet wat motivatie is, welke aspecten van motivatie bestaan en deze
herkennen in een korte casus. ..................................................................................................58
2. De student weet wat intrinsieke en extrinsieke motivatie is en deze herkennen in een
korte casus. ..............................................................................................................................58
3. De student kent de verschillende motivatietheorieën (instincttheorie, de drijfveertheorie,
de psychodynamische theorie, de behoeftehiërarchie en de zelfdeterminatietheorie) en kan
deze herkennen in een korte casus. ..........................................................................................59
2
, 4. De student begrijpt hoe motivatie invloed kan hebben op gedrag van mensen en kan dit
herkennen in een korte casus. ..................................................................................................59
5. De student begrijpt de onverwachte effecten van beloning. .............................................63
6. De student weet wat prestatiemotivatie is en hoe dit gedrag kan beïnvloeden.................63
Emotie ............................................................................................................................. 64
1. De student kent de vier samenhangende onderdelen en de functies van emoties en kan deze
herkennen in een korte casusbeschrijving. ................................................................................64
2. De student weet wat er onder universaliteit van emoties verstaan wordt en weet dat
uitingsregels cultureel bepaald zijn. ..........................................................................................64
3. De student heeft kennis van de biologische basis van emoties en begrijpt hoe de
verschillende hersengebieden een rol spelen bij emoties. .........................................................65
4. De student begrijpt hoe emotie (arousal) en prestaties (omgekeerde U) met elkaar
samenhangen. ..........................................................................................................................67
5. De student begrijpt de theorieën van James-Lange, Cannon-Bard en de twee-factor theorie
van Schachter. ..........................................................................................................................68
6. De student heeft kennis van de functies, kenmerken en voorspellende kracht van emotionele
intelligentie. .............................................................................................................................69
7. De student weet wat positieve psychologie is en kan de vijf elementen van de well-
being theorie van Seligman benoemen. ....................................................................................70
Coping en locus of control ................................................................................................ 72
1. De student weet wat coping is, welke copingstijlen er zijn en kan deze herkennen in een
korte casus. ..............................................................................................................................72
2. De student begrijpt hoe coping het gedrag van mensen beïnvloedt. .................................72
3. De student weet wat (interne en externe) locus of control is en kan dit herkennen in een
korte casus. ..............................................................................................................................74
Persoonlijkheid ................................................................................................................ 75
1. De student weet wat persoonlijkheid is, wat de nature en nurture invloeden zijn op
persoonlijkheid, wat dispositie en temperament is en kan deze begrippen herkennen in een
korte casus. ..............................................................................................................................75
2. De student weet wat de Big five theorie inhoudt, weet hoe deze ontstaan is en kan de vijf
factoren herkennen in een korte casus. ....................................................................................75
3. De student begrijpt hoe persoonlijkheid invloed kan hebben op gedrag van mensen en kan
dit herkennen in een korte casus. .............................................................................................75
4. De student heeft kennis van het HEXACO-model/5 factoren en begrijpt wat de factoren
inhouden. .................................................................................................................................78
5. De student heeft kennis van de psychodynamische, humanistische en sociaalcognitieve
theorie over persoonlijkheid en kan deze herkennen in een korte casus. ..................................79
6. De student begrijpt de effecten van cultuur op onze kijk op persoonlijkheid. ...................79
7. De student weet wat er wordt bedoeld met impliciete persoonlijkheidstheorie. ..............87
3
,4
, Overzicht van alle leerdoelen
De leerdoelen zijn niet op volgorde (zoals hieronder aangegeven) uitgewerkt.
Stromingen in de psychologie
1. De student kan herkennen wat psychologie wel en niet is.
2. De student kan de belangrijkste stromingen in de geschiedenis van de psychologie
onderscheiden; weet wat deze stromingen inhouden, hoe in deze stromingen onderzoek
gedaan wordt, en kan de belangrijkste namen aan de juiste stroming koppelen.
3. De student weet vanuit welke zes perspectieven gedrag bekeken kan worden; begrijpt
wat deze perspectieven inhouden en kan deze herkennen in een korte casusbeschrijving.
Biopsychologie
1. De student weet wat onder biopsychologie wordt verstaan.
2. De student weet wat de begrippen evolutie en natuurlijke selectie inhouden.
3. De student weet wat de begrippen genotype en fenotype inhouden en kan in een korte
casus herkennen of het gaat om genotype of fenotype, weet hoe genen zijn opgebouwd.
4. De student kan de verschillende onderdelen van een neuron herkennen; en weet welke
typen neuronen er zijn; welke functie ze hebben, hoe ze functioneren en kan dit alles
herkennen in een korte casusbeschrijving.
5. De student kan de structuur en de functies van het zenuwstelsel herkennen en begrijpt de
relatie met het endocriene stelsel.
6. De student weet uit welke delen de hersenen bestaan en welke functies waar in de
hersenen gelokaliseerd kunnen worden en kan dit herkennen in een korte
casusbeschrijving.
7. De student begrijpt hoe gedrag en psychologische processen verklaard kunnen worden
vanuit genetische, neurale en endocriene processen.
Sensatie en perceptie
1. De student begrijpt wat de begrippen sensatie, perceptie en transductie inhouden.
2. De student begrijpt wat de absolute, de verschildrempel en de Wet van Weber
inhouden.
3. De student begrijpt wat sensorische adaptatie is en wat de signaal-detectie theorie
inhoudt.
4. De student begrijpt wat de termen wat- en waar-route en blindzicht inhouden; en
begrijpt wat het binding problem is.
5. De student begrijpt wat de termen top-down en bottom-up verwerking, perceptuele
constantie, veranderingsblindheid, perceptuele ambiguïteit en illusies, en perceptuele
predispositie inhouden en kan deze termen herkennen in een korte casus.
6. De student begrijpt de theoretische verklaringen van perceptie en kan de gestaltwetten
van perceptie herkennen in een korte casus.
7. De student begrijpt hoe cultuur invloed kan hebben op perceptie.
5
,Bewustzijn
1. De student weet wat de begrippen bewustzijn, aandacht en priming inhouden, wat de
verschillende functies van bewustzijn zijn, en weet hoe het bewustzijn bestudeerd kan
worden en kan dit alles herkennen in een korte casusbeschrijving.
2. De student weet wat de begrippen van het voorbewuste, het onbewuste, seriële en
parallelle verwerking inhouden en kan deze herkennen in een korte casus.
3. De student weet wat James’ stream of consciousness en het moderne cognitieve
perspectief inhouden.
4. De student weet wat circadiaans ritme is, kent de verschillende stadia van de slaapcyclus
en heeft kennis van het belang van slaap en de gevolgen van slaaptekort.
5. De student is bekend met de verschillende theorieën over dromen.
Emotie
1. De student kent de vier samenhangende onderdelen en de functies van emoties en kan
deze herkennen in een korte casusbeschrijving.
2. De student weet wat er onder universaliteit van emoties verstaan wordt en weet dat
uitingsregels cultureel bepaald zijn.
3. De student heeft kennis van de biologische basis van emoties en begrijpt hoe de
verschillende hersengebieden een rol spelen bij emoties.
4. De student begrijpt de theorieën van James-Lange, Cannon-Bard en de twee-factor
theorie van Schachter.
5. De student begrijpt hoe emotie (arousal) en prestaties (omgekeerde U) met elkaar
samenhangen.
6. De student heeft kennis van de functies, kenmerken en voorspellende kracht van
emotionele intelligentie
7. De student weet wat positieve psychologie is en kan de vijf elementen van de well-
being theorie van Seligman benoemen.
Kritisch denken, onderzoek en ethiek
1. De student kent de zes vaardigheden voor kritisch denken en kan deze herkennen in een
korte casusbeschrijving.
2. De student heeft kennis van de vier stappen van de wetenschappelijke methode en weet
hoe vertekening in psychologisch onderzoek beperkt kan worden.
3. De student weet wat wordt bedoeld met ethische kwesties in de psychologie en kan een
ethische kwestie herkennen in een korte casus.
6
,Persoonlijkheid
1. De student weet wat persoonlijkheid is, wat de nature en nurture invloeden zijn
op persoonlijkheid, wat dispositie en temperament is en kan deze begrippen
herkennen in een korte casus.
2. De student weet wat de Big five theorie inhoudt, weet hoe deze ontstaan is en
kan de vijf factoren herkennen in een korte casus.
3. De student heeft kennis van de psychodynamische, humanistische en
sociaalcognitieve theorie over persoonlijkheid en kan deze herkennen in een
korte casus.
4. De student begrijpt de effecten van cultuur op onze kijk op persoonlijkheid.
5. De student heeft kennis van het HEXACO-model en begrijpt wat de factoren
inhouden.
6. De student weet wat er wordt bedoeld met impliciete persoonlijkheidstheorie.
7. De student begrijpt hoe persoonlijkheid invloed kan hebben op gedrag van
mensen en kan dit herkennen in een korte casus.
Motivatie
1. De student weet wat motivatie is, welke aspecten van motivatie bestaan en deze
herkennen in een korte casus.
2. De student weet wat intrinsieke en extrinsieke motivatie is en deze herkennen in
een korte casus.
3. De student kent de verschillende motivatietheorieën (instincttheorie, de
drijfveertheorie, de psychodynamische theorie, de behoeftehiërarchie en de
zelfdeterminatietheorie) en kan deze herkennen in een korte casus.
4. De student begrijpt hoe motivatie invloed kan hebben op gedrag van mensen en
kan dit herkennen in een korte casus.
5. De student begrijpt de onverwachte effecten van beloning.
6. De student weet wat prestatiemotivatie is en hoe dit gedrag kan beïnvloeden.
Coping en locus of control
1. De student weet wat coping is, welke copingstijlen er zijn en kan deze herkennen
in een korte casus.
2. De student begrijpt hoe coping het gedrag van mensen beïnvloedt.
3. De student weet wat (interne en externe) locus of control is en kan dit
herkennen in een korte casus.
7
,Intelligentie
1. De student weet wat intelligentie is.
2. De student kent de verschillen tussen crystalized en fluid intelligence zoals
benoemd door Cattell en kan deze herkennen in een korte casus.
3. De student kent verschillende intelligentietheorieën (Spearman, Sternberg en
Gardner).
4. De student weet hoe intelligentie gemeten kan worden.
5. De student weet wat nature en nurture invloeden zijn op intelligentie.
Denken
1. De student kent de begrippen (natuurlijke en artificiële) concepten, conceptuele
hiërarchie, schema en script en kan deze herkennen in een korte casus.
2. De student weet wat algoritmen en heuristieken zijn.
3. De student kent de begrippen functionele gefixeerdheid, convergent en
divergent denken en kan deze herkennen in een korte casus.
4. De student weet wat creativiteit is en wat persoonlijkheidskenmerken van
creatieve mensen zijn.
8
, Stromingen in de psychologie & Kritisch denken, onderzoek en
ethiek
1. De student kan herkennen wat psychologie wel en niet is.
2. De student kent de zes vaardigheden voor kritisch denken en kan deze
herkennen in een korte casusbeschrijving.
Psychologie = "Studie van de geest". Psychologie wordt tegenwoordig beschouwt als
wetenschap van gedrag en mentale processen.
Psychiatrie
Er is een verschil tussen psychiatrie en psychologie. Vrijwel de enige overeenkomst die er is,
in kleine aantallen, is het behandelen van psychische stoornissen. Psychiatrie is namelijk een
medisch specialisme, dus geneeskunde samen met een opleiding over geestelijke en
gedragsmatige problemen. Psychologie beslaat het hele terrein van het menselijk gedrag,
geestelijke processen, van hersenfuncties tot sociale interacties.
Pseudopsychologie
Pseudopsychologie = een niet-onderbouwde psychologische aannamen die als
wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd, denk hierbij aan programma’s zoals
het zesde zintuig, waarzeggerij of handlezen. Om te voorkomen dat informatie verschaft op
basis van niet wetenschappelijk onderbouwde informatie is het belangrijk dat je kritisch
nadenkt.
Een vorm van niet wetenschappelijk bewijsmateriaal - anekdotisch bewijsmateriaal = dit
zijn de persoonlijke ervaringen van mensen
Bias = een vooroordeel of verkeerd beeld van een situatie, meestal gebaseerd op je
persoonlijke ervaring, mening, normen en waarden, etc.
- Emotionele bias
Het vormen van een bias op basis van je gevoel/emotie
- Confirmation bias
Wanneer je overtuigd bent van je mening en alleen informatie/feiten zoekt die bij je
mening passen. Wanneer je feiten tegenkomt die niet bij je mening passen, neig je
ernaar die te negeren.
9
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller V77. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $37.77. You're not tied to anything after your purchase.