1.1 De geologische tijdschaal
De korst van de aarde bestaat uit verschillende lagen met ieder
eigen kenmerken en periodes. De geologische tijdschaal is
gebaseerd op de superpositie (jonger sediment wordt afgezet op
ouder sediment) en het voorkomen van fossielen (gidsfossielen
horen duidelijk bij verschillende periodes b.v. plantonische
forminiferen, conodonnta en brachiopoden marine fossielen
worden beter bewaard en komen over grotere gebieden voor).
Grenzen worden bepaald door bijvoorbeeld massa-extincties
omdat er een heel groot contrast is voor en na deze
gebeurtenis.
Phaneroizoicum: vanaf dit punt (541 Ma) is de geologische
geschiedenis veel beter doordat levensvormen gemakkelijk
fossileerden door harde delen. De overgangen worden vastgesteld met een GSSP (Golden Spike) wat
een punt is waar een duidelijke grens is en goed in de tijd te plaatsen is. Voor dit tijdperk was er het
Precambrium wat is gedateerd met radioactieve dateringen omdat er geen meercellig leven was.
Stratigrafie = de wetenschap van de grootschalige gelaagdheid van gesteente, die de opbouw van de
ondergrond beschrijft.
Biostratigrafie = het onderscheiden van gesteentepakketten op grond van fossielinhoud.
Chronozone = een op tijd ingedeelde stratigrafische eenheid.
Absolute datering: Radioactieve Uranium en Thorium isotopen met specifieke halveringstijden en
concentraties moeder en dochterelementen.
1.2 Sedimentaire geologie
Source to sink: erosie, transport en sedimentatie.
Preservatie = afzetting die bewaard blijft dat wordt bepaald door
processes die na de sedimentatie plaatsvinden (post-
depositioneel)(sediment van land wordt afgevoerd naar de zee en
wordt afgezet in het diepere water wat zorgt voor opvulling van
bekkens). Beter: bodemdaling en marine.
Omwerking = afzetting die door erosie en transportprocessen
wordt verplaatst.
Afzettingsmileu = gebieden waarin een bepaalde vorm van sedimentatie plaatsvind.
Facies = karakteristieken van de afzetting (korrelgrootte, fossielinhoud
en sedimentaire gelaagdheid).
Sequenties = opeenvolging van afzettingen (accumulatie sediment).
Consolidatie = van sequenties sediment tot gesteente (langzaam) door
bodem daling, waardoor de het sediment wegzakt en wordt bedekt met
,nieuwer sediment. Door deze druk ontstaat er gesteente. De mineralen kristaliseren onder invloed
van temperatuur en druk. De opvullingen worden gecementeerd.
Factoren die de sedimentatieaanvoer en invang bepalen (naast zwaartekracht):
- Klimaat: temperatuur en neerslag sedimentaanvoer
- Tektonische situatie: opheffing in achterland (relief transport) en daling in voorland
- Zeespiegelsituatie: ondiepe kustzee transport sediment
Gesteentepakketen kunnen worden onderscheiden door en met
- Biostratigrafie: fossielinhoud
- Chronostratigrafie: opeenvolgende ouderdom (chronostratigrafisch en geochronologisch)
- Lithostratigrafie: lithologische kenmerken (korrelgrootte, zware mineralen,
grindsamenstelling, kalkgehalte of kleur) deze vormen formaties die kunnen worden
onderverdeeld in laagpakketen en lagen. Formaties samen zijn groepen.
- Magnetostratigrafie: aardmagnetische polariteit (geofysisch)
- Seismostratiegrafie: seismische reflectiepatronen (geofysisch)
- Chemostratigrafie: chemische signalen
- Klimatostratigrafie: klimaatsignalen
1.3 Plaattektoniek
Door verschuiving van platen ten opzichte van elkaar ontstaan er gebergteketens, mid-oceanische
ruggen, diepzeetroggen en breuken. Ook is er seismische activiteit en vulkanisme. De beweging van
de platen is geconstrueerd met paleomagnetisme, hiermee kan de vroegere ligging ten opzichte van
de magnetische polen worden bepaald. Continentale korst is dikker en lichter dan oceanische korst.
In de mantel zijn er convectiestromen die de plaatbeweging aandrijven.
Divergentie: uit elkaar drijven van platen. Twee continentale platen: vulkanen. Twee oceanische: rug.
Convergentie: naar elkaar schuiven/ botsen. Subductie: hoogste soortelijke massa wordt naar
beneden gedrukt, wat diepzeetroggen vormt.. Als er twee continentale platen naar elkaar gaan,
vormen er bergen, die door isostasie omlaag worden gedrukt en er vormen bekkens waarin
diepzeekleien en turbidieten ontstaan die flysch vormen.
Langs elkaar schuiven: transformbreuken.
Het midden van een continent is de kraton en is het oudst. Deze bestaat uit Precambrische gesteente
die door metamorfose zijn veranderd.
1.4.1 Conditionele factoren
Sinds het Tertiair is het klimaat afgekoeld, wat te zien is in de zuurstofisotopen in formaniferen.
Antarctica werd thermisch geïsoleerd doordat het buiten bereik van warme golfstromen en winden
kwam te liggen. De vorming van landijs kappen op het noordelijk halfrond werd mogelijk omdat
Noord-Amerika en Eurazië op een kritieke plek rond de noordpool kwamen te liggen. De ijskappen
groeide doordat de landengte van Panama sloot, waardoor het water kouder werd en kon warm zoet
water niet meer van de Atlantische Oceaan naar de Stille Oceaan stromen. De vorming van het
Himalaya gebergte beïnvloedde het atmosferisch transport van warmte en vocht over Azie. Ook de
snelheid van de bodemspreiding en subductie heeft een invloed gehad op het CO2 gehalte. De
stralingsintensiteit leidde ook tot verandering in klimaat.
, 1.4.2 Sturende mechanismen
Sturende factoren zijn kleine schommelingen in de baan van de aarde om de zon en de stand in de
aardas, die de zonnestraling verdelen. De hoeveelheid zonnestraling wordt bepaald door de afstand
tot de zon. De stand van de aardas bepaald de seizoenen.
Aardbaanparameters:
1. Excentriciteit van de aardbaan: bijna cirkelvorming tot zwak elliptisch (per en aphelium)
2. Precessie: richting van de aardas varieert als gevolg van de tolbeweging van de aardas.
3. Obliquiteit: de hoek van de aardas ten opzichte van het vlak van de aardbaan.
Milankovitch cycli: de variaties in de aardbaanparameters worden veroorzaakt door de
aaantrekkingskracht van andere planeten. Milankovitch berekende voor het eerst het totaaleffect op
de instraling. Om het effect te laten zien wordt er een calorische evenaar gebruikt, wat een
geografische breedte is waar de jaarlijkse instraling het grootst is. De relaties tussen instraling en
ijstijden zijn niet lineair doordat naast instraling nog andere variabelen het klimaat bepalen en de
excentriciteit en precessie op het noordelijk en zuidelijk halfrond tegengesteld zijn maar wel
gelijktijdig plaatsvinden.
O16 verdampt makkelijker dan O18 en hierdoor blijft O16 op de ijskappen en is er meer O18 in zee.
Het zaagtandpatroon kan verklaart worden doordat een ijskap langzaam vormt en heel snel afsmelt.
De respons van de ijksappen hangt af van de langzame verandering in de glaciatiedrempel en de
snelle verandering in de isolatiecurve.
HOOFDSTUK 3: PALEOZOICUM
3.7 Carboon
Vroeg Carboon: mariene afzettingen (kalksteen, rijk aan organisch materiaal) door stijgende
zeespiegel. De kalkstenen zijn rijk aan fossielen en gevormd in het Tournaisien en Viseen. De
gesteente zijn later boven water gekomen en verkrast waardoor het goede reservoirgesteente zijn.
Het continent Laurussia, waar Nederland op lag, lag op de equator waardoor er een tropisch klimaat
heerste, wat te zien is door het ontbreken van jaarringen.
Laat Carboon: zeespiegeldaling waardoor er een kustnabije lagunaire facies was waarin veen werd
gevormd. Kolenbekkens zijn er in Zuid-Limburg waar dunne steenkoollagen te vinden zijn met een
afwisseling van zandstenen, schalies en kalkstenen. Het steenkool is gevormd door het inklinken van
veen. Het klimaat veranderde van vochtig subtropisch naar aride omdat de Variscische gebergte, die
zich uitbreidde in het Laat Carboon tot in Centraal Europa, de vochtige lucht blokkeerde en Pangaea
zorgde ervoor dat de overige zeeën ver verwijderd waren. De Variscische orogonese zorgden ook
voor vulkanisme in het Laat Carboon en Vroeg Perm doordat er zwakke plekken in de aardkorst
ontstonden door breuken. Het Laat Carboon bestaat uit drie etages:
1. het Namurien wat gekenmerkt wordt door toenemende continentale invloed door
zeespiegeldaling. Het bestaat uit zandstenen en schalies.
2. het Westfalien, waarin de mariene invloed nog verder afneemt. Veel van het veen wat
gevormd werd tot steenkool werd in Limburg door mijnbouw gewonnen. Het is afwisselend
continentaal en ondiep marien (=paralisch). Ook vormde er horsten en slenken door de
Variscische orogenese.
3. het Stefanien, wat in Nederland alleen in het noordoosten en het Noordzeebekken
voorkomt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller zitaswagten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.41. You're not tied to anything after your purchase.