COLLEGE 1: VROEGE GESCHIEDENIS VAN DE STRATIGRAFIE
Stratigrafie = het bestuderen van gesteente lagen, en dan met name de samenstelling, het
voorkomen, de afzetting en de ouderdom van sedimentaire gesteenten met als doel de geologische
geschiedenis te reconstrueren. De litho, bio, en chronostratigrafie vormen hier de basis van.
Lithostratigrafie: beschrijven en interpreteren van sedimentaire gesteente
Biostratigrafie: fossielen in stratigrafische opeenvolgingen
Chronostratigrafie: tijd in stratigrafische opeenvolgingen
Magnetostratigrafie: aardmagneetveld
Cycolstratigrafie: banen aarde
Sequentie stratigrafie: sequenties en parasequenties
Event stratigrafie: korte gebeurtenissen
Chemostratigrafie: chemische variaties binnen sedimentaire sequenties
Hoge resolutie integratie stratigrafie: combineren van stratigrafische disciplines
Het reconstrueren van de klimaatgeschiedenis van de Aarde is een belangrijk onderwerp in de
stratigrafie. Het speelt een rol in het voorspellen van het klimaat in de toekomst.
Wetenschapsgeschiedenis:
Lithostratigrafische benadering: gesteente
Nicolaus Steno (1638-1686) oftewel Niels Stensen. Hij publiceerde de Wetten van Steno in de
Prodromus in 1669, die in 1916 vertaald werd. De wetten van Steno zijn: de superpositie
(jong op oud), de oorspronkelijke horizontale gelaagdheid en de laterale continuïteit. Ook
heeft hij geprobeerd de hoekdiscordanties te verklaren.
Johann Lehmann (1719-1767) karteerde de gesteentes in Zuid Duitsland en de Alpen en
maakt op basis van de stratigrafische opeenvolging onderscheid in oude Primaire (kristallijn),
jongere Secundaire (geconsolideerde sedimenten) en de jongste Angeschwemmtgebirge
(ongeconsolideerde sedimenten).
Giovanni Arduino (1714-1795) karteerde de gesteentes in de Apennijnen van Italië. Hij wordt
de vader van de Italiaanse geologie genoemd. Hij maakte een viervoudige indeling door een
Tertiaire eenheid toe te voegen aan de geconsolideerde en gelaagde sedimenten maar deze
waren minder hard dan de sedimenten van zijn Secondaire eenheid. Anderen hebben hier
later tijd aan toegevoegd.
Abraham Werner (1749-1817) had een neptunische theorie van doorlopende controverse
tussen de natuurwetenschappelijke en Bijbelse kijk op de geschiedenis van de Aarde. Hij
probeerde een compromis te bereiken. Volgens zijn theorie zijn alle gesteente het resultaat
van twee processen: 1. Processen in de primitieve oceaan die ontstond ten gevolge van de
zonvloed en leidde tot de afzetting van universele/primaire gesteente. 2. Partial of
disintergrated gesteenten ontstonden daarna tijdens het terugtrekken van de oceaan.
Er ontstonden verschillende controverses. De eerste was de Neptunist-Vulcanist controverse en
heeft betrekking op de oorsprong van granieten en bazalten of wel als een chemisch precipitaat
uit de oeroceaan (neptunisme) of wel als gesteente met een vulkanische oorsprong (vulkanisme).
Een belangrijke rol in deze discussie speelden jongen bazalten in Auvergne die door de
neptunisten verklaard werden door verbranding van onderliggende kool, maar er lag hier geen
kool. De andere controverse was de Neptunist-Plutonist controverse. James Hutton toonden aan
dat aderen in de Salisburg Craigs gebakken contacten hadden (contact metamorfose) en dus
samen moesten hangen met een waterbron diep in de Aarde (plutonisme) en dus niet gevormd
waren door chemische neerslag uit de oceaan.
James Hutton (1726-1797) toonde aan dat de Aarde niet eenvoudig en statisch is, maar heel
dynamisch. Hij publiceerde zijn ideeën in de Theory of the Earth in 1795. John Playfair had dit
, later vertaald in begrijpelijk Engels in de Illustrations of the Huttonian Theory of the Earth in
1802. Hutton kwam op de juiste verklaring voor hoekdiscordanties bij Siccar Point in
Schotland. Deze verklaring maakte ook deel van zijn gesteente cyclus, waarbij opheffing en
deformatie gevolgd worden door verwering en erosie en tenslottendaling en hernieuwde
afzetting. The present is the key tot he past (=uniformitarianisme). Uniformaitairinisme wil
zeggen dat de fysische, chemische en biologische concepten die nu optreden zich ook
voorgedaan hebben in het verleden, maar niet per se met dezelfde intensiteit (wel als sterk).
Charles Lyell (1797-1875) is de vader van de moderne geologie. Hij was een sterke
uniformitarian, wat betekend dat de huidige processen vroeger met dezelfde intensiteit
voorkwamen als nu. Hij had een bekend boek Principles of Geology (1830-1833) en maakte
de eerste relatieve geologische tijdschaal.
Biostratigrafische benadering: fossielen. Tussen 1500 en 1600 waren er verschillen ideen over
fossielen. De plastic forces (artistoteles) en hidden affinities (plato) grijpen terug op de klassieke
grieken. De derde is gebaseerd op e bijbel en de vierde is de natuurlijke verklaring dat fossielen
restanten zijn van planten en dieren die vroeger geleefd hebben.
Nicolaus Steno (1638-1686) toonde aan dat tongstenen die deden denken aan de gespleten
tong van slagen (hidden affinities van neoplatonisme) in werkelijkheid fossiele haaientanden
zijn, nadat hij een gestrande haai had ontleed.
William Smith (1769-1839) was een Engelse ingenieur die betrokken was bij de aanleg van
wegen, het vinden van kool en het dempen van terrassen. Hij gebruikte de stratigrafische
opeenvolging maar ook de fossielen, die een betere indicator van tijd waren dat de
gesteente zelf. Hij gebruikte fossielinhoud om vergelijkbare gesteente pakketten, maar met
verschillende ouderdom te onderscheiden. Hij maakte de eerste geologische kaart van
Engeland, Wales en een deel van Schotland.
Hier ontstonden ook controversies: het uniformitarianisme tegenover het catastrofisme. Bij de
een was de ontwikkeling van leven geleideling en bij de ander het gevolg van catastrofes, waarna
steeds nieuw hoger ontwikkeld leven ontstaat en waarbij de laatste catastrofe de zonvloed is.
Georges Cuvier (1769-1832) was aanhanger van de catastrofe theorie, maar toonde wel
aan dat fossielen gebeurtenissen uit het verleden laten zien. Veel fossielen
vertegenwoordigen uitgestorven vormen. Er waren fases van herhaaldelijk uitsterven en
herscheppen van leven.
Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829) had een uniformatairian kijk. Hij ging er vanuit dat
die ontwikkeling gestuurd werd door een continuüm van processen en het voorkomen
en verdwijnen van geschikte habitats. Hij ging er vanuit dat tijdens het leven verkregen
eigenschappen worden ge-erft (vroege foutieve evolutietheorie).
Charles Lyell (1797-1875) gebruikte het percentage van fossiele molllusken soorten dat
ook nu nog leeft om het Tertiair onder te verdelen in het Eoceen, Mioceen en Piloceen.
Alcide d’Orbidgny (1802-1857) was een frans geoloog die gesteente-pakketten
onderscheidde uitsluitend op basis van hun fossielinhoud. Ook introduceerde hij het
concept van etages. Hij verdeelde de Jura en het Krijt is 6 perioden en 27 etages.
Carl Albert Oppel (1831-1965) was een Duits paleontoloog. Hij introduceerde het
concept van de zone die gebaseerd is op het voorkomen van verschillende fossiele
soorten en hun eerste en laatste voorkomens (FO en LO).
COLLEGE 2: LITHOSTRATIGRAFIE
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller zitaswagten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.