100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Literatuur 2.8C Onderwijswetenschappen: Problemen en Interventies op School (FSWE2-082-A) $5.42   Add to cart

Summary

Samenvatting Literatuur 2.8C Onderwijswetenschappen: Problemen en Interventies op School (FSWE2-082-A)

 60 views  9 purchases
  • Course
  • Institution

Samenvatting van alle relevante literatuur van 2.8C Onderwijswetenschappen: Problemen en Interventies op School (FSWE2-082-A) voor het tentamen. De literatuur is gestructureerd per leerdoel en is aangevuld met de besprekingen uit de onderwijsgroepen. De samenvatting is geschikt voor studenten Pedag...

[Show more]

Preview 4 out of 56  pages

  • January 18, 2023
  • 56
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
2.8C Onderwijswetenschappen

03-06-2022
Probleem 1. Het constructivismetochwat!
LD1: Wat is het verschil tussen het traditioneel leren en het
constructivisme?
Loyens & Rikers. (2016). Instruction Based on Inquiry
Binnen het traditioneel leren spelt de docent een belangrijke rol: de docent is de bron van
informatie, de leerling is de ontvanger van informatie. Hierbij is sprake van kennisoverdracht
volgens het transmissiemodel -> docent draagt informatie over aan de leerling.

Tegenwoordig is de rol van de docent veranderd, docenten zorgen nu voor ruimte voor
leerlingen om eigen antwoorden te formuleren -> student-gerichte instructie of inquiry
based instruction. Het constructivisme is gebaseerd op ‘inquiry’: instructie door middel van
onderzoek. De leerlingen onderzoeken hierbij zelf de leerstof. Dit zou zorgen voor een beter
begrip van onderwerpen en zou het makkelijker maken om kennis over te brengen naar
andere gebieden van het leven -> transfer.

Het constructivisme is een reactie op het cognitivisme en informatieverwerkingstheorieën
die stellen dat de docent kennis verspreid, die door leerlingen wordt verwerkt. Het
constructivisme stelt juist dat het overbrengen van kennis niet werkt, maar dat leerlingen
zelf op zoek moeten gaan naar kennis en vaardigheden

Elementen van het constructivisme binnen het inquiry-based learning:
- Constructie van kennis: nieuwe informatie integreren met al bestaande kennis;
- Leren door interactie en sociale activiteit: samenwerken helpt het leren;
- Zelfgereguleerd leren: doelen stellen, plannen maken, leerproces monitoren;
- Situaties die worden gebruikt om van te leren moeten passen bij toekomstige
professionele situaties -> betekenisvolle taken.

Er zijn drie variabelen die kunnen verschillen tussen de studentgerichte benaderingen: (1)
het design en het format van het probleem, project of de casus, (2) de mate waarin het leren
docentgericht of leerlinggericht is en (3) de mate waarin problemen worden aangeboden en
informatie wordt verkregen.

Er zijn vier instructiemethoden gebaseerd op het constructivisme:
(1) Inquiry-Based Learning - IBL
Bij IBL wordt leren opgezet door het proces van een onderzoek, waarbij leerlingen
vertrouwd raken met bepaalde onderwerpen. Leerlingen worden geconfronteerd met een
vraag met een open einde. De kernelementen van IBL zijn: vragen stellen, zoeken van bewijs
voor antwoorden, ontwikkelen van verklaringen voor de vragen, evalueren van deze
verklaringen en eventuele andere verklaringen en communicatie van de eigen conclusies.

Er is er cyclus opgesteld met vijf fasen met de activiteiten die plaatsvinden bij IBL:
1. Oriëntatie: indeling maken van wat er bekend is en wat ze zouden willen weten;
2. Conceptualisering: testbare hypothesen ontwikkelen;
3. Onderzoeken: argument of theorie ontwikkelen die verklaringen beschrijven;
4. Conclusie;
5. Discussie.

1

,2.8C Onderwijswetenschappen



De rol van de docent bij IBL is met name het faciliteren van het proces van inquiry. De rol
van de docent verschilt, afhankelijk van de kennis die de leerlingen al hebben. Er zijn drie
subtypen van instructie/begeleiding die docenten kunnen bieden:
- Structured inquiry: de vraag wordt gegeven en de procedure om deze vraag te
onderzoeken is voorgeschreven;
- Guided inquiry: de vraag wordt gegeven, leerlingen moeten deze zelf beantwoorden;
- Open/authentic inquiry: leerlingen formuleren zelf vragen en antwoorden.
-> Als de mate van scaffolding door de docent afneemt, zou de onafhankelijkheid van
leerlingen moeten toenemen.

(2) Problem-Based Learning - PBL
Bij PBL leren groepen van 10 tot 12 leerlingen aan de hand van een casus uit het werkveld.
Na het lezen van het probleem, bespreken leerlingen de verklaringen voor het probleem.
Zaken die onduidelijk blijven worden als leerdoelen geformuleerd -> zorgt voor een gevoel
van autonomie bij de leerlingen. De leerdoelen sturen het zelfgestuurd onderwijs in de
periode tussen de bijeenkomsten. Tutorgroepen worden begeleid door een tutor die de
discussie stimuleert, studenten informatie geeft en de progressie evalueert.

(3) Project-Based Learning - PjBL
Bij PjBL wordt het leerproces georganiseerd rondom projecten -> deze projecten zijn het
curriculum. Leerlingen hebben een stem in welk project ze willen doen en wat ze hierbij
willen doen. De eindproducten zorgen voor een basis voor discussie, feedback en
terugkijken. Er worden veel dingen gedaan tijdens deze projecten: problemen oplossen,
beslissingen maken, verklaringen zoeken, kennis afwegen, onderzoeken.

De rol van de docent is om het project te faciliteren -> structureren van het project,
monitoren van de ontwikkeling van het product en bepalen wat leerlingen hebben geleerd.

(4) Case-Based Learning - CBL
Bij CBL krijgen alle leerlingen een casus, deze lijken op de problemen van het PBL. Bij CBL
moeten leerlingen zich echter voorbereiden vóór de groepssessie en kunnen tijdens deze
sessie vragen stellen -> CBL is een speciale vorm van PBL. Ze leggen beide de nadruk op het
verwerven van nieuwe kennis.

Overeenkomsten tussen de vier methoden (IBL, PBL, PjBL en CBL):
- Alle methodes bevatten de constructivistische elementen: groepsverband,
realistische context en verantwoordelijkheid van leerlingen voor het leerproces;
- Leerlingen moeten actief deelnemen aan het onderwijs -> actief kennis opbouwen;
- Alle methodes willen dat er wordt samengewerkt;
- Er wordt gewerkt met betekenisvolle taken -> leeractiviteiten worden in een
realistische context geplaatst voor de leerlingen;

Verschillen tussen de vier methodes (IBL, PBL, PjBL en CBL):
- Bij PBL en CBL begeleidt de docent de groepsdiscussie en moeten leerlingen meer op
zichzelf vertrouwen, bij IBL voorziet de docent de leerlingen juist van kennis;
- Bij IBL en PjBL zijn de leeractiviteiten diverser dan bij PBL en CBL;

2

,2.8C Onderwijswetenschappen

- Bij IBL en PjBL zijn er meer diverse eindproducten dan bij PBL en CBL;
- IBL en PjBL zijn meer leerlinggericht dan PBL en CBL;
- Bij PBL is er sprake van een discussie na de casus, bij CBL moeten leerlingen zich al
van tevoren voorbereid hebben, waarna de discussie in de les plaatsvindt.

De Kock et al. (2004). New Learning and the Classification of Learning Environments
Het secundair onderwijs in Nederland probeert een leeromgeving te ontwikkelen, gebaseerd
op het idee dat leren een sociaal-interactief, constructief, zelfregulerend en reflectief proces
is -> toepassen in de moderne samenleving. Hier zijn verschillende redenen voor:
- Economisch argument: zelfgestuurd onderwijs is nodig omdat de samenleving
kennisgericht is -> economische ontwikkeling komt door kennis;
- Global Village argument: de Nederlandse samenleving is onderdeel van een cultuur
waarin er telkens een ‘confrontatie met andere waarheden’ is;
- Self-directed learning argument: het stimuleren van zelfgericht leren ondersteunt de
ontwikkeling van een democratische samenleving -> burgers functioneren gelijk;
- Onderwijsargument: leerlingen in het Nederlands voortgezet onderwijs moeten
beter voorbereid zijn op het hoger onderwijs.

Er zijn drie onderdelen van de leeromgeving die de prestaties van leerlingen kunnen
beïnvloeden en nieuwe vormen van leren stimuleren: (1) leerdoelen, (2) verdeling van
docent- en leerlingrollen en (3) de rollen tussen leerlingen onderling.

Het nieuwe leren refereert aan nieuwe leerdoelen, leerprocessen en instructiemethoden in
de samenleving. Het nieuwe leren is gebaseerd op drie principes:
(1) Leren is een constructieve activiteit
Het constructivisme ziet leren als de actieve en persoonlijke opbouw van kennis -> er is
sprake van een verschuiving van het transmissiemodel van leren naar het constructiemodel
van leren. Het alledaagse leren gebeurt door het oplossen van problemen, hierbij is weinig
sprake van het overdragen van kennis.
- Leerdoelen: problemen oplossen, redeneren, kritisch denken;
- Leercondities: herhaling in complexe/realistische/relevante omgevingen, sociale
interactie, steun voor meerdere perspectieven, stimulatie van zelfregulatie van
leerlingen en verzorgen van zelfbewustzijn in het leerproces.

Simons (2000) stelt dat het leerproces bestaat rondom drie algemene leerfuncties ->
cognitief, affectief en metacognitief leren. Binnen deze functies kan onderscheid worden
gemaakt tussen specifieke functies -> voorbereidende, uitvoerende en afsluitende functies.
- Cognitief: missende informatie zoeken, informatie toepassen, opsommen van kennis;
- Affectief: zoeken van uitdagingen, motivatie en zelfvertrouwen behouden, belonen;
- Metacognitief: planning van tijd, volgorde en plaats voor het leren, oorzaken van
problemen vaststellen, evalueren van het leerproces en de uitkomsten.

(2) Leren is een gesitueerde ( = op een specifieke locatie) activiteit
De menselijke gedachte is afhankelijk van de omgeving -> leren heeft alles te maken met de
context en is optimaal als dit in een betekenisvolle omgeving wordt aangeboden. Bij het
traditionele leren reguleert de docent het leerproces van de leerling -> geen ruimte voor


3

, 2.8C Onderwijswetenschappen

onafhankelijk leren. Bij het ‘nieuwe leren’ ligt de verantwoordelijkheid van het leerproces bij
de leerling zelf, doordat de leerkracht andere taken heeft gekregen.
(3) Leren is een sociale activiteit
Kennis is een sociaal construct, gecreëerd door een groep leerlingen. Dit benadrukt de
relevantie van de sociale context of de gemeenschap. Leerlingen moeten samenwerken om
gezamenlijke leerdoelen te bereiken.

Er zijn drie categorieën van rollen van leerlingen onderling:
- Competitieve rollen: het leren van een individu is gunstig voor zichzelf, maar niet
voor anderen -> er is sprake van competitie en concurrentie;
- Individuele rollen: het leren van een individu is gunstig voor zichzelf en heeft geen
relatie met het leren van andere individuen;
- Coöperatieve rollen: het leren van een individu draagt bij aan het leren van de
andere leden van de groep -> er is sprake van samenwerking.
-> In de traditionele leeromgeving is er vaak sprake van individuele en competitieve rollen. In
de moderne leeromgeving zijn er juist vaan coöperatieve (en soms individuele) rollen.

Coöperatief leren refereert aan een aantal instructiestrategieën die leerlingen stimuleren
om in kleine groepen samen te werken -> vorm van het ‘nieuwe leren’. De basisprincipes die
coöperatief leren nodig heeft zijn: (1) gestructureerde positieve onderlinge afhankelijkheid,
(2) gestructureerde individuele verantwoordelijkheid, (3) stimuleren van directe interactie,
(4) streven naar de ontwikkeling van sociale en communicatieve vaardigheden en (5)
evaluatie van het groepsproduct en het leerproces.

Nadelen van coöperatief leren zijn:
- Free-rider effect: de beste/meest gemotiveerde leerling uit de groep doet het werk;
- Sucker effect: degene die vaak al het werk doet, besluit nu minder energie erin te
stoppen om te voorkomen dat hij/zij de sucker ( = nerd) wordt;
- Status differential effect: leerlingen
met een hogere status domineren het
proces en hebben meer mogelijkheden
tot leren dan leerlingen met een lagere
status.

Er is een classificatieschema voor
leeromgeving waarin alle drie onderdelen van
het ‘nieuwe leren’ worden meegenomen:
(1) Leerdoelen
Betekenis van leerdoelen in de drie domeinen:
- Cognitieve domein: hoe je kennis moet
toepassen. Hier zijn twee vormen van:
o Reproductieve vaardigheden:
imitatie of toepassing van regels;
o Productieve vaardigheden:
vereisen een persoonlijke
bijdrage of creativiteit.


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller riccigeenen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

60281 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.42  9x  sold
  • (0)
  Add to cart